INHOUD HERINNERINGEN AAN WILLEM BUYS
HOME

OVERZICHT ALLE AUTEURS

OVERZICHT LEESTEKSTEN

 

Sander Neijnens

Herinneringen aan Willem Buys
opgehaald door Lau Neijnens

Een Valkenswaards sigarenfabriekje in de periode 1904-1950

DIT IS DE COMPLETE TEKST AFBEELDINGEN

Ten geleide


Valkenswaard, je bent het echte en het ware,
Valkenswaard, je bent de stad van de sigaren

Deze twee regels vormen het begin van een onvervalste carnavalskraker uit dit Brabantse dorp tien kilometer bezuiden Eindhoven. Tijdens de carnavalsdagen noemen de inwoners van Valkenswaard zich striepers en strieperinnekes, namen die ook herinneren aan het rijke sigarenverleden van Striepersgat. De striepers waren namelijk de mensen die de nerf uit het tabaksblad verwijderden.

De sigarenindustrie was aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw de belangrijkste bron van inkomsten voor de Valkenswaardse bevolking. Meer dan 200 fabriekjes heeft het dorp geteld, varirend van eigenwerkers (eenmansbedrijven) tot multinationals als Hofnar en Willem II. En daarvan was het bedrijf dat mijn overgrootvader Laurens Neijnens (1841-1923) begon en dat later voortgezet werd door mijn opa Rang Neijnens (1894-1984) en zijn broer Piet (1884-1976). Het bedrijf handelde onder de naam Gebr. Neijnenssigarenfabriek Industria; de sigaren werden verkocht onder de naam Willem Buys.

Over de eerste jaren van het bedrijf is weinig bekend, en evenmin over de reden waarom op gegeven moment Willem Buys als merknaam is gekozen. Zelfs over het jaar van oprichting bestaat onduidelijkheid. Bij de inschrijving bij de Kamer van Koophandel in 1921 werd als tijdstip van vestiging 1904 vermeld. Maar bij de inschrijving bij de Vakgroep Sigarenindustrie in 1941 wordt 1910 als startdatum opgegeven. En een visitekaartje van na de oorlog meldt: Willem Buys Sigarenfabrieken; sinds 1911. Hoogstwaarschijnlijk zijn de gebroeders begonnen als thuiswerkers en heeft men toen de zaken goed verliepen enkele mensen in dienst genomen. Rond 1919 werd er een bedrijfspand gebouwd in de Bakkerstraat. In de volksmond werd dat pand t Fabriekske genoemd.

In 1921 werd mijn vader, Lau Neijnens, geboren. Als oudste zoon ging hij na de lagere school vanaf 1933 meehelpen in 't Fabriekske. Aanvankelijk hield hij zich vooral bezig met de administratie, maar later ook met de in- en verkoop.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog stond de sigarenproductie op een laag peil, vanwege de geringe beschikbaarheid van tabak van goede kwaliteit. Maar na 1945 kwam de productie weer langzaamaan op gang. Omstreeks 1950 heeft Willem Buys echter de poort gesloten. Door de opkomende mechanisatie in de sigarenindustrie was de prijs van sigaren zo onder druk komen te staan dat men met het handmatig maken van sigaren daar niet meer tegen kon concurreren.

Toch is Willem Buys niet helemaal vergeten. Onder in een kast bij mijn ouders thuis staat sinds jaar en dag een luxe houten cadeaukist. De kist bevat welgeteld honderdendrie sigaren in verschillende modellen (zie pag. 1). De binnenzijde van het deksel is bekleed met groene velours en daarin is in zilver de tekst Willem Buys geperst. Ook kreeg ik jaren geleden van mijn vader twee kartonnen sigarendoosjes van respectievelijk Colossal en Beautiful sigaren (zie pag. 20). En af en toe vertelde hij hoe het er in die tijd aan toe ging. Om die herinneringen niet verloren te laten gaan, vatten we begin 1998 het plan op om ze uit te werken tot een boekje.

Een eerste opzet van dit boekje heeft mijn vader nog van commentaar voorzien, maar het eindresultaat heeft hij niet kunnen beoordelen. Op 28 juli 1999 overleed hij op 77-jarige leeftijd. Mijn vader was een rustige man die niet graag in de schijnwerper stond. Hij vond het leuk om een boekje over Willem Buys te maken, maar hoefde daar zelf niet prominent in aanwezig te zijn. Maar aangezien zijn herinneringen het beste startpunt vormden, is hij toch het middelpunt van dit boekje geworden. Daarme e is het boekje ook een dierbare herinnering aan hem.

Ik heb geprobeerd zoveel mogelijk gegevens zoals namen en jaartallen te veriren, maar dat is niet altijd gelukt. Het is dan ook geen geschiedenisboek geworden. Het zijn persoonlijke herinneringen, hier en daar aangevuld met archiefmateriaal. Een sfeertekening van het reilen en zeilen in een klein sigarenfabriekje in Valkenswaard in de eerste helft van de 20ste eeuw.

De uitwerking van de verhalen tot een boekje heeft lang geduurd. Af en toe heb ik alle spullen een tijdje in een la weggestopt. Veel mensen hebben uiteindelijk meegewerkt aan de totstandkoming ervan. Daarom past hier een woord van dank aan mijn neef Robert Neijnens en zijn vrouw Karin, die oude facturen en brieven van de ondergang gered hebben en beschikbaar stelden voor dit boekje. Theo Schouw, Andr van Gils en Marjo Linden waren de kritische meelezers, die de stimulans gaven om sommige zaken wat verder uit te diepen. Mijns ooms Piet en Toon leverden op diverse plaatsen nog belangrijke aanvullingen. Joop en Annie Romkes toverden uit hun archief waardevolle data en mooie sigarenbandjes te voorschijn. Mijn zus Ingrid en haar man Wieb volgden de verkooproutes van mijn vader in Limburg en verzamelden zo nog vele mooie dorpsgezichten. Verder bedank ik de familie Knijff uit Den Haag en de vele medewerkers van gemeentelijke archieven die geholpen hebben om illustratiemateriaal te vinden.

Sander Neijnens


Herinneringen aan Willem Buys
opgehaald door Lau Neijnens

Ik ben geboren in Woensel nu horend bij Eindhoven op 9 oktober 1921. Vader en moeder woonden daar, omdat ze in Valkenswaard een huis aan het bouwen waren in de Bakkerstraat en dat was nog niet klaar. Ze hadden een tijdelijk onderkomen in Eindhoven op de Nieuwe Boogerd 21. Dat huis staat er niet meer; het is met het bombardement op Eindhoven in 1944 verwoest. Toen ik een jaar of twee, drie was zijn mijn ouders naar het huis in Valkenswaard verhuisd in de Bakkerstraat op nummer 61.

Op nummer 57 was 't Fabriekske gevestigd. Het was een sigarenfabriekje, gebouwd rond 1919, dat gerund werd door mijn vader en ome Piet. In de beginjaren werkten er zon tien mensen, maar later groeide het personeelsbestand tot ongeveer dertig mensen. De sigaren werden verkocht onder het merk Willem Buys.

Ik heb de lagere school gevolgd op de St. Aloysiusschool aan de Dommelseweg. Daar werd les gegeven door de broeders van Onze Lieve Vrouw van Lourdes uit Dongen. Zij woonden in een groot huis naast de school. Ze werden opgeleid om de missie in te gaan, met name naar Indi. Voordat ze daarnaar vertrokken gaven ze les op de lagere school.

Ik heb altijd vrij goed meegekund; ik behoorde tot de drie, vier besten van de klas. Met een paar jongens hadden we een soort competitie: Piet Schets, die later het klooster ingegaan is; Harry Brekelmans, die is voor zover ik weet boekhouder geworden bij de CHV in Veghel; en Harry Cleve, die bondsbestuurder werd bij de Tabaksbewerkersbond. Zij waren de concurrenten voor de eerste plaats, het beste rapport.

Toen ik twaalf jaar was heb ik de lagere school verlaten. Ik ging meehelpen in t Fabriekske en heb daarnaast in verschillende vakken privles genomen bij het Mercator college in Eindhoven, op de hoek van de Geldropseweg. s Zaterdags volgde ik daar les in boekhouden, frans, duits en nederlandse correspondentie. Tussen de middag had ik een paar uur vrij en dan ging ik naar tante Stien en ome Jan, die een slagerij hadden in de Oude Boogerd in Eindhoven. Ik at daar altijd een kop soep met een boterham. Die tante Stien kon geweldig lekkere soep maken. In december 1939 heb ik mijn diploma boekhouden gehaald voor de Vereeniging van Leeraren in het Boekhouden.

Ons vader ging elke dag, behalve vrijdag, op reis. Hij ging het hele land door en had in verschillende steden klanten die hij ongeveer eens per maand bezocht om sigaren te verkopen. Hij ging altijd met de trein, want hij had geen rijbewijs. Als ie naar Zeeland ging, stak hij in Vlissingen met de boot over naar Breskens, en daar huurde hij een ets. Dan deed hij zijn koffer met monstersigaren achter op de ets en reed zo Zeeuws Vlaanderen in. Naar Sas van Gent en IJzendijke.

Het was ver reizen; soms bleef ie wel twee dagen weg. Maar daar kon je goed verkopen; je had er minder concurrentie. De grote fabrieken deden zaken met de groothandel. En die groothandel moest er ook iets aan verdienen, dus die kon niet zo voordelig leveren als wij. Als de klanten van ons pap sigaren kochten kregen ze die voor de grossiersprijs, dus dan verdienden ze enkele guldens meer per duizend sigaren.

Op t Fabriekske moest ik het toezicht houden en de boodschappen overbrengen die ons pap me gegeven had. De dag begon s morgens om half acht. Overdag had ik allerlei klusjes, zoals post nakijken, orders bijhouden, kwitanties verwerken, en brieven aan klanten sturen met de vraag of ze nog sigaren nodig hadden. Bij zon brief deed ik een kaartje met een postzegel, zodat ze het maar hoefden in te vullen en terug te sturen.

s Avonds om zeven uur kwam ons vader thuis met de laatste trein die vanuit Eindhoven in Valkenswaard kwam. Bij thuiskomst dronk hij eerst een kop koffie en kwam dan naar t Fabriekske om het werk te bespreken. Ik had dan voor ons pa alle post klaarliggen, want er kwamen overdag dikwijls briefkaarten met bestellingen. Er kwamen ook vaak kwitanties die teruggestuurd waren. Mensen die hadden moeten betalen, maar dat niet hadden gedaan. Het incassobureau stuurde die kwitanties terug. We moesten dan een volgende keer proberen die bedragen toch te innen.

Frans Veraa was indertijd bij ons de meesterknecht, zoals men dat noemde. Hij had het toezicht over de gehele fabricage. Het was een goeie vakman. En een grote kerel, wel n meter negentig lang en een grijze snor en baard. Iemand die ontzag inboezemde als je hem zo zag. Een vakbekwame man, en eerlijk ten opzichte van de sigarenmakers. Een gerespecteerd iemand, een autoriteit binnen t Fabriekske. Hij had de dagelijkse leiding als ons pap niet thuis was.

De tabak kochten we ineens. Die zat verpakt in balen van 55 60 kilo. Bij ons kwamen vertegenwoordigers van de rma Koch uit Rotterdam. De balen waren gemerkt. Er stond op hoeveel kilo er in zat. En de tabak had letters; als er een x in voorkwam, dan betekende dat: stukblad. Dat was niet zo duur. Als er een l in zat, betekende dat: licht van kleur. Dat was goed. En een v (vaal) was ook goed. Een lv was lichtvaal, dat was heel goed. We kochten tabak uit Brazili, maar de meeste tabak kwam uit Nederlands Indi. Sumatra tabak, dat was het beste: mooie tabak en goed van smaak en geur.

Naast t Fabriekske stond een gebouwtje; dat was het pakhuis waarin de tabak werd opgeslagen. Die moest daar goed droog liggen. Frans Veraa haalde de tabak voor de dag die hij een week later nodig dacht te hebben. Die tabak moest worden klaargemaakt. Je moest er voorzichtig mee zijn, want hij was heel droog. Eerst moest ie een klein beetje besproeid worden, heel jn, net zoals ze nou planten besproeien. Frans Veraa deed dat met zn mond. Dan nam ie een slok water en dat blies ie er uit als een wolk. Daarna werd de tabak omgedraaid en nog een keer beneveld, en dat zo een dag of drie, vier aan een stuk, totdat de tabak vochtig genoeg was om te verwerken. Daarna werd hij gestriept, de nerf werd eruit gehaald. Een bekende striepster was Trui Schats. Er waren bladeren bij waar je twee sigaren uit kon maken, maar uit een ander blad was een stukje uit en daar kon er maar n van gemaakt worden. Voor het binnengoed werd de tabak gemengd. Ons pap bepaalde altijd de melange, hoeveel tabak van welke soort. Frans Veraa moest dat mengen en dan kon de poppenmaakster dat bij hem komen halen op de binnengoedzolder. Zij nam de tabak mee in een zak en kon dan beginnen te werken. Die poppenmaakster kneep het binnengoed al in de vorm van de sigaar. Daarna rolde ze dat in het omblad. Zo kreeg je het bosje, of zoals de sigarenmakers dat noemden: de pop. Die ging in een houten sigarenvorm en werd daarin een paar uur geperst. Sommige sigarenmakers maakten het bosje zelf, maar meestal werd dat door vrouwen gedaan, die in dienst waren en betaald werden door de sigarenmaker. Zon poppenmaakster kon goed verdienen als ze bij een sigarenmaker werkte die vlug was.

Het waren allemaal jonge meisjes. Zij kwamen met een jaar of veertien werken, zogauw ze van de lagere school afkwamen. Het gezin kon het goed gebruiken als zon meisje een gulden of tien tot vijftien per week verdiende. Eerst moesten ze helpen met omblad aftrekken en de steel uit het blad halen waarbij het dekblad heel bleef. En het striepen van tabak voor het binnengoed, daar begonnen ze mee. Later werden ze poppenmaakster.

Als de sigaar uit de persvorm kwam, was ie goed in zijn model en de sigarenmaker hoefde alleen het dekblad er nog maar om te rollen, maar dat was wel het secuurste werk. Het dekblad moest er mooi strak omheen zitten, zonder zichtbare naden. Dan brandde de sigaar ook veel mooier. Elk sigarenmodel was verschillend van loon. Er zat veel verschil in de moeilijkheidsgraad van het maken. Bij bolknak was de moeilijkheidsgraad veel groter dan bij corona, recht op en neer. Corona was gewoon inslaan, oprollen en dan deed je er een beetje plak aan en werd er een kop op gedraaid. Dat ging gemakkelijk en leverde niet zo veel loon op. Maar een bolknak, dat was zowat de duurste. Op t Fabriekske werkten een stuk of tien sigarenmakers. Toon Donk en Nestje Schaken die konden wel 100 sigaren per uur maken; dan hoefden ze zn eigen niet te plagen. Ze verdienden grote weekgelden, omdat ze zo vlug waren. Toon Donk was wat slordiger; hij maakte dan ook meestal de gewone modellen: de coronas en senoritas. Maar bolknakken kon ie niet zo goed maken, daar was ie te slordig voor. Nestje Schaken was daar weer goed in. Andere sigarenmakers die bij ons gewerkt hebben waren Harrieke Peels, Piet van Hout, Jan Dielis, Lau van Gerven, Lau van ome Jan en Van Tongeren.

Boven, op de zolder, werden de sigaren gesorteerd. De sorteerders (o.a. Jantje Goris, Niek van Steensel, Grardje Peels en Driekske Bloks) legden ze op kleur in rijtjes van dertien en twaalf in een droogkistje en daarin gingen ze naar de droogkamer. Daar stond een grote kachel die dag en nacht werd gestookt. Het vocht moest uit de sigaren en dat duurde wel twee tot drie dagen.

Als ze droog genoeg waren gingen ze naar de ringsters, die ook op zolder werkten. Zij plakten eerst een banderol en daar overheen het sigarenbandje. De banderol, een klein bandje met de opdruk van 10 of 15 cent accijns, moest om een sigaar zitten als je hem verkocht. Sigaren zonder banderol, daar was geen belasting over betaald. Maar als je een kistje van vijftig sigaren had, was het voldoende als er een zegel op het kistje zat. De sigarenbandjes waren al voorgegomd. De ringsters namen er een stuk of tien in hun mond, zodat ze al nat waren en plakten ze daarna een voor een om de sigaren.

En we hadden Driek van Laarhoven, de man die de kistjes maakte van losse, op maat gezaagde plankjes. Hij had een nietmachine. Als je op de pedaal trapte kwam de kop met geweld naar beneden en sloeg het nietje in het hout. Driek van Laarhoven controleerde ook de volle kistjes en als alles in orde was, sloeg ie een spijkertje in het deksel, of hij deed er een slotje op. Dan waren ze voor verzending gereed. Op basis van de factuur zette hij de volle kistjes bij elkaar en maakte er n pak van. Dat bracht ie s avonds naar Van Gend & Loos.

Het personeelsbestand was heel variabel. Als de mensen geen zin meer hadden, dan kwamen ze de volgende dag niet meer. En als iemand niet goed zijn best deed kreeg ie zn ontslag. Dan zei je: Piet, je hebt er een rotzooi van gemaakt. Houd er maar mee op. Je hoeft vrijdag niet meer te komen. Je had zo weer iemand anders; er kwamen elke dag mensen aan de deur om werk te vragen. Er was veel werkloosheid en er bestond nog geen uitkering of niks niet, dus als men geen werk had was er geen loon.

Er was over het algemeen een vriendschappelijke sfeer in t Fabriekske. De mensen die er werkten waren allemaal dertig, veertig jaar, en die beschouwden mij natuurlijk als een broekje. Maar dan zei ik: Ons vader heeft gezegd dat het zo en zo moet en dan namen ze dat wel van me aan. En Frans Veraa, die wist natuurlijk ook wat er moest gebeuren.

Frans Veraa hield door de week bij hoeveel sigaren iedereen gemaakt had. Aan het eind van de week, op donderdag, moest hij uitrekenen hoeveel ze verdiend hadden. Het aantal sigaren dat die week was ingeleverd bij de meesterknecht werd betaald; hoe lang ze eraan gewerkt hadden speelde geen rol. Er waren mensen die niet zo vlug waren en die s avonds de vormen met de poppen mee naar huis namen en daar nog een paar uur gingen zitten werken. Mensen die een groot gezin hadden en niet zo vlug waren probeerden zo nog wat bij te verdienen. Elke vrijdagmorgen kwam een wisselloper van de bank kleingeld brengen en ons pa maakte daarna de lonen klaar. Vrijdagmiddag kreeg iedereen uitbetaald.

De tekening van Willem Buys, zoals die op de pakjes en kistjes stond, is van de hand van Christiaan Schfer. Zoals hij dat kon maken, dat was een kunst. Ik ben er wel eens bij geweest als hij bezig was met het maken van een tekening op steen. Als je nou zon tekening bekijkt vraag je je af hoe hij dat voor elkaar heeft gekregen, zo minutieus.

Zijn drukkerij had hij vooraan in Aalst. Het was maar een klein fabriekje. Later is hij samengegaan met Vrijdag in VDE, De Vereenigde Drukkerij en Etikettenfabriek te Eindhoven.

De oorlogsperiode

In mei 1940 kwam de oorlog. Dat betekende het einde van de sigarenindustrie. De goede tabakssoorten kwamen uit het buitenland, vooral uit het toenmalige Nederlands Indi. De invoer daarvan werd door de Duitsers meteen stopgezet. Iedere fabrikant was bang dat zijn voorraad tabak in beslag zou worden genomen en begon daarvan sigaren te maken, want die waren makkelijker te bewaren dan losse tabak. Daarom waren er in de eerste maanden van de oorlog nog wel sigaren, maar naarmate de tijd vorderde werden ze schaarser en liep de prijs op.

De mensen uit Holland kwamen naar het zuiden, naar de sigarenfabrikanten, om te proberen nog sigaren te kopen. En zij bewaarden dan de sigaren en verkochten ze later voor veel geld. Op gegeven moment werden ze verkocht voor een gulden of meer; en dat voor een sigaar die eigenlijk maar een dubbeltje gekost had.

In Nederland en Belgi werd in de oorlog inlandse tabak verbouwd, gewoon in de tuin. De bladeren werden er afgehaald als ze geel begonnen te worden en dan werden ze gedroogd, zodat ze geschikt waren om te verwerken.

Dan kwam het fermenteren. Die bladeren legden ze netjes op elkaar in een kist met vochtige doeken er op en paardenmest er onder in. Dat bleef er zon veertien dagen in zitten en dan rook die tabak daarnaar; dan was ie gefermenteerd.

Ze hadden ook nog spul om die tabak mooi te laten branden. De inlandse tabak brandde grijs en ging snel uit. Ze deden daar borax doorheen. Dat werd opgelost in water en door het binnengoed gedaan. Dat bevorderde het branden van de sigaar en het kleurde de as mooi wit. In de oorlog kwam die tabak in de handel, ook tegen een inke prijs. Maar hij smaakte natuurlijk niet; tenminste, niet in vergelijking met de Indische tabak. Maar ja, er was niet beter.

Toen de oorlog een paar maanden oud was, kon iedere fabrikant een toewijzing krijgen van Indische tabak, op basis van wat hij van tevoren gefabriceerd had. Die toewijzing kreeg je van het Rijksbureau voor Tabak, dat gevestigd was in de Indische buurt in Den Haag. Het was geen groot bureau, maar een particulier huis met een lange gang en aan weerskanten twee, drie kamers. In elke kamer zaten een of twee ambtenaren. Daar ging ik dikwijls naartoe, want daar moest je je aanvraag indienen. Dat was natuurlijk een kwestie van de zaak beliegen. Er was n man op dat kantoor waar ik het goed mee kon vinden. Op basis van zijn voorstel besliste zijn baas over hoeveel kilo tabak je kreeg. Ik nam hem dan mee uit eten in De vette gans, een heel goei restaurant, in de Spuistraat geloof ik dat het was. Maar de hoeveelheid tabak die je kreeg toegewezen was te weinig in verhouding tot de behoefte. Een deel van de oorlog is er in t Fabriekske daarom weinig gewerkt.

Op een keer ging ik sigaren aeveren bij Jan Heyne in Haarlem, tien kistjes van vijftig stuks. Ik had ze gewoon in een pak gedaan met papier en touw erom. Ik was met de trein gegaan. Toen ik in Haarlem op het station aankwam, was er plots controle aan de uitgang. Ze haalden mij eruit en ik moest meekomen met mijn pak.

Wat zit er in? vroeg die beambte. Ik antwoordde: Tien kistjes met vijftig sigaren. Laat maar eens kijken. Ik moest ze openmaken. Maar ik stond bij een deur en vroeg of we daar niet in konden gaan. Het was een wachtkamer. Daar pakte ik de sigaren uit, maar ja, hij zag wel dat dat niet klopte. Ze waren niet gecontroleerd, hadden geen accijnsbandjes. Ik zei dat ik ze aan een goede vriend ging brengen die ik ze beloofd had. Dat zal wel, zei hij, maar dat kan niet. Die neem ik in beslag.

Ik dacht: Nou moet ik iets verzinnen en toen zei ik: Bent u ook een roker? Ja, ik rook wel een sigaartje, zei hij. Nou, dan weet ik het goed gemaakt. Hij had zijn ene hand in zijn jaszak. Ik pakte n kistje en duwde dat in de ruimte tussen zijn onderarm en zijn lichaam. Ik zeg: Meneer, asjeblieft. Nou kunde gij een sigaartje roken en dan praten we nergens meer over. En ik pakte mijn negen kistjes weer in, deed het papier erom en het touwtje, en ik stapte op. En hij zei niks; hij liet me gewoon doorgaan. Dat was klaar. En ik bracht mijn negen kistjes naar Jan Heyne, die woonde tegenover het station.

 

De routes door Nederland

Toen de oorlog voorbij was, kwam er weer tabak uit Indonesi, en vader nam weer enkele mensen in dienst om sigaren te fabriceren. Hij ging weer op reis om ze te verkopen. Ik ben toen met ons vader meegeweest naar verschillende plaatsen, om de klanten te leren kennen en vanaf 1946/47 ben ik alleen op reis gegaan. In het begin ging ik ook met de trein, maar in 1946 heb ik een oude auto gekocht bij Luybregts, een Renault Monaquatre. Die was nog vrij nieuw, want hij was in de oorlog verborgen geweest in een boerenschuur. Daarmee heb ik het hele land doorkruist. Zon twee jaar later kreeg ik een toewijzing voor een nieuwe auto en toen heb ik een Skoda gekocht.

En tot twee keer per maand kwam ik op de diverse adressen, altijd op dezelfde dag in de week. De klanten wisten dan dat ik bij voorbeeld donderdag kwam en keken dan wat ze moesten aanvullen. Ik had twee routes; n naar Limburg en de andere naar Noord-Holland.

In Zuid-Limburg kwam ik om de veertien dagen. Daar had ik goede klanten. Ik begon dan te verkopen in Weert. Daarna ging ik naar Echt. Dan naar Susteren. Van Susteren naar Sittard. Vervolgens via Lutterade naar Valkenburg, waar ik bleef overnachten bij de familie Soons, die een hotel had tegenover het station. De volgende dag reed ik naar Heerlen en daarna via via weer terug naar Valkenswaard. Dat heb ik jaren gedaan.

Ons vader bleef in die tijd thuis en zorgde dat de fabricage goed verliep. Het sigarenfabriekske was eigenlijk ook van een broer van ons pap, Ome Piet. Die was vrijgezel en het bedrijf interesseerde hem niet veel. Als hij een zakcentje had, zodat ie op zijn tijd een borrel kon drinken, dan vond ie het wel goed. De Limburgse route ging naar Valkenburg. In Weert, bij de familie Tillemans, kwam ik altijd als eerste aan. De dochter deed daar de bestelling. Ik had het idee dat ze een beetje verliefd op me was. Ze deed altijd heel leuk en aardig en had s morgens meteen een kop koffie. Dan moest ik achter in de huiskamer gaan zitten en dan ging ze kijken wat ze bij moest bestellen.

Ik had in Weert nog een adres, bij een kapper, vooraan op de Maaspoort. Kapper Van Lierop, zo heette ie. Die verkocht ook altijd sigaren van ons, voor bijverdienste. Daar had ik een goede klant aan. Scheren, knippen en sigaren.

Van daaruit ging ik naar Vrehen in Echt. Langs de grote weg had hij een caf. Het was een paardenhandelaar en hij had altijd veel geld op zak.

Dan reed ik door naar Gruissen in Sittard. In t Witte Paard heette dat caf. Het lag aan de Rijksweg. Daar kon ik altijd goed verkopen. En ook Heiligers was een vaste relatie.

Daarna naar Hellebrekers, op de markt in Lutterade. Dat was een goede klant. Ze noemden hem dn Bleuwe, omdat hij zoveel zoop. Hij zag altijd blauw, van de jenever. In dat caf kwamen allemaal zakenmensen uit de omgeving. En van hen had een steenfabriek in Stein, een ander had een garage met verschillende bussen, een busdienst. Om een uur of twaalf kwamen ze daar een borrel drinken en een kaartje leggen, vuisten. En sigaren roken natuurlijk. Als ze vijf consumpties hadden, namen ze maar twee borrels. En dan namen ze drie sigaren mee naar huis. Dat waren goede klanten; je trof ze altijd in een gezellige sfeer.

In Lutterade kwam ik ook nog bij de Staatsmijn Maurits. Daar hadden ze een hoe moet ik het noemen, geen kantine een casino noemden ze het, waar de ingenieurs in het middaguur een uitsmijter kwamen eten. Dan kochten ze ook meteen sigaren. De beheerder daar heette Hoekstra, een leuke vent, die ook graag een borrel dronk. Ik leerde zo verschillende ingenieurs kennen die beneden werkten. Die hebben ons pap en mij een keer uitgenodigd om mee te gaan naar beneden. Dat hebben we ook gedaan. Dat was heel interessant, maar ook wel angstig.

Onder in de mijn had je automatische banden die van de ene plek naar de andere lopen. Die banden schudden de kolen steeds verder. Wij moesten op die kolen gaan liggen en werden ook doorgeschud. Af en toe moest je je hoofd intrekken, want dan hing er een elektriciteitsdraad. We zijn toen heel diep geweest, waar de mensen aan het werken waren met een lamp op de helm. Ze waren daar aan het hakken en boren en schepten de kolen dan op die band. De kolen werd zo verplaatst over honderden meters en kwam tenslotte in de karretjes die door een klein treintje naar een emplacement werden getrokken van waaruit ze omhoog gingen. Het was een hele gewaarwording. Ik had aan die meneer Hoekstra een goede klant, want hij verkocht altijd Willem Buys.

En dan reed ik door naar Valkenburg. Daar sliep ik bij Soons tegenover het station. Heel goede, ouwverwetse mensen. Die mevrouw had een grotere baard als ik, maar het was een goei mens. Haar man was ook een goei mens, maar hij zat de hele dag aan het buffet en dan aan de verkeerde kant. Hij dronk altijd mee. Als ie te lang bleef zitten kreeg hij op zn duvel van zijn vrouw. Hij was ook een paardenhandelaar, net als zn broer. Die broer woonde zon honderd meter verderop, als je de overweg over was aan de linkerkant. Hij was ook een klant van me.

De volgende dag reisde ik door naar Heerlen. Daar kwam ik bij sigarenwinkel Gemmeke in de Geleenstraat, bij hotel Du Nord tegenover het station en bij caf Scheffers in de Saroleastraat. Naar Scheffers ging ik op een morgen en toen bleek dat die man zich die nacht had verhangen. Ik kwam daar om een kop koffie te drinken en te kijken wat hij nog nodig had, maar de hele zaak stond vol mensen en politie. Toen vertelden ze dat ze hem net gevonden hadden.

Een volgende plaats was Beek. Daar kwam ik bij een sympathieke vent, Frits Corten. Van goede familie: zijn broer was burgemeester van Stein. Frits was vrijgezel, een bon vivant. Hij zag er altijd als een heer uit en ging veel op stap. Hij had ook een auto en kende alle meisjes uit de cafs. Die nodigde hij uit om mee een ritje te gaan maken.

Hij grossierde in sigaren, maar hij kon nooit betalen. s Maandags moesten we hem sigaren sturen, die hij dan dinsdags en s woensdags kon aeveren. Als ik dan donderdags kwam, moest ie afrekenen. Dan moest ie de nieuwe zending verkocht hebben, anders kon ie niet betalen. Maar in zijn totaliteit heb ik altijd mijn centen van hem gekregen; het was geen oplichter. Hij verkocht veel sigaren, met name in cafs. Daar kenden ze hem allemaal. Ik moest wel eens met hem meegaan en dan was het overal: Fritzy. Het was een vrijgezel en dat liet ie ook zien.

De klanten in Holland bezocht ik n keer per maand. Als ik met de trein ging stapte ik eerst in Utrecht uit. Daar had ik een paar klanten. Van Rossum was een grossierderij op de oude Gracht, een grote klant van me. En dan had ik nog Heertje, of zoiets. Die man was getrouwd met een Valkenswaards meisje, van de Achelse Dijk. Daar was ik ook altijd welkom; de koffie stond er klaar als ik kwam. Ze hadden ook nog een zaak aan de Amsterdamse Straatweg, daar was hij gewoonlijk. Zij was altijd op de Oude Gracht.

Later ben ik met de auto gegaan; dat was natuurlijk veel gemakkelijker. Dan reed ik van Utrecht door de Haarlemmermeer zo naar Haarlem. Daar had ik ook wat goede klanten. Jan Heyne op de Stationsweg. En dan nog in enkele kleine plaatsjes boven Haarlem. Daarna reed ik terug langs Voorschoten.

Dan naar Leiderdorp. Wolf heette die man daar. Die had een steenkolenhandel. Steenkolen en caf. Van Leiderdorp ging ik weer verder zuidelijk naar Leidschendam. Daar had ik een klant, Van Beek, die van oorsprong een Valkenswaardse was. Hij was daar administrateur van een coperatie van boeren. Als een boer een bol touw moest hebben, kwam ie die bij hem kopen. Wat later de Boerenbond is gaan doen, dat deed hij daar, maar hij deed het voor eigen rekening. Aan de boeren die bij hem spullen kwamen kopen, verkocht hij ook sigaren.

Van daaruit ging ik door naar Den Haag en daar bleef ik altijd slapen. Meestal overnachtte ik bij de dikke Elshout. Dat was eigenlijk een Eindhovenaar, en die had daar een caf. Een vlotte peer, een goeie mens. Zijn vrouw was een chique vrouw. Die zat altijd aan de leestafel met andere mensen te praten overal over. Ze hadden echt een stamcaf. Daar moest je rond twaalf uur komen, dan zat er tien man aan de leestafel de krant te lezen en te bespreken. Ze hadden twee jongens. Die waren net zo oud als ik, maar eens zo groot. Als ik in Den Haag overnachtte ging ik s avonds dikwijls naar de bioscoop of naar zon grote zaal voor een optreden van Snip & Snap en dat soort artiesten.

s Anderendaags ging ik dan eerst nog bij een paar klanten in Den Haag langs. Twee broers; ik weet niet meer hoe ze heetten. En verder De Jong in de Hobbemastraat en Cohen in de Wagenstraat. Daarna reed ik terug over Dordrecht. Daar had ik ook een goede klant, een groothandel: Zijderveld. Een serieuze zakenman, die van daaruit de eilanden bediende. Hij verkocht sigaren en sigaretten op Goeree Overakkee en zo. Daar was wel wat te verdienen, want daar zaten geen sigarenwinkels. Als ik Dordrecht gehad had, reed ik naar huis toe.

Thuis gaf ik dan de bestelling door aan ons pap. Die mopperde dan wel eens; niet op mij, maar op de klanten, omdat ze te weinig besteld hadden. Als ik het goed gemaakt had, dan had ik zon 30 40.000 sigaren verkocht. We werkten op 't Fabriekske toentertijd met dertig mensen dus dat was weer een paar weken werk.

Na de oorlog hebben we nog sigaren verkocht tot ongeveer 1950. Toen hield 't Fabriekske op. De sigaren waren een stuk goedkoper geworden; ze verkochten al sigaren voor 5 of 6 centen. Dat kwam doordat er machines kwamen. Eerst machines die alleen het bosje maakten en later compleetmachines. Die fabricage was heel goedkoop; handwerk was in verhouding veel te duur. En t Fabriekske was te klein om machines te kopen. Dan moest je duizenden sigaren fabriceren en uit voorraad kunnen leveren. Dat was toen voor ons niet aan de orde.

In 1949 is het geweest dat ik door de heren Kruzeman en Kladder dat waren agenten in tabak, die kenden mij en wisten dat ik daar wel een beetje kijk op had gevraagd werd voor de rma Mignot & De Block in Eindhoven. Die maakte sigaren (Senator) en sigaretten. Die rma had met hen besproken dat ze binnenkort iemand nodig hadden, want hun chef ging met pensioen. Toen hadden Kruzeman en Kladder gezegd: Daar weten wij wel iemand voor. Ik ben daar op sollicitatiegesprek geweest en ik ben er een dag geweest om te laten zien wat ik kon, wat ik er van afwist. Uiteindelijk besloten ze dat ik aangenomen werd, voor een heel goed salaris. Maar toen had ik er toch nog eens een week over geprakkiseerd en toen vond ik toch dat ik het niet doen moest, dat ik mezelf maar waar moest maken. Ik ben toen teruggegaan naar de oude heer Mignot en heb gezegd: Ik vind het heel aardig dat u me uitgekozen hebt, maar ik kom u vertellen dat ik het niet doe. Ik ga het zelfstandig proberen. Dat had hij niet verwacht. Toen hebben zij iemand anders genomen; ik heb er achteraf nooit spijt van gehad.

Weer enkele maanden later kreeg ik van de rma Koch uit Rotterdam een aanbieding om te solliciteren voor een baan in Argentini, in Buenos Aires. Dat heb ik toen schriftelijk gedaan; bij de rma Glas, dat waren twee broers. Daar werd ik ook aangenomen, voor een heel goed salaris. Ze hadden wel uitgelegd dat je niet moest verwachten dat het eraan toe ging zoals het in Holland gaat. Als de mensen daar een week gewerkt hebben en ze krijgen uitbetaald, dan moet je niet verwachten dat ze de volgende week weer terugkomen. Dan hebben ze geld en dan gaan ze op stap.

Ik had met de rma Koch volledige overeenstemming en was inmiddels begonnen om de taal te leren. Via een advertentie had ik families gevraagd die een kamer wilden verhuren in Buenos Aires. Dat was gelukt bij een familie uit Hillegom, die daar woonde. Die mensen exporteerden bloemenzaad. Via de tabaksrma Koch had ik ook al een reis besproken op een vrachtschip. Ik zou tweede Kerstdag vertrekken. Maar toen was Peron aan de macht gekomen in Argentini en die had een wet uitgevaardigd er kwamen toen veel vreemdelingen naar Argentini, waaronder veel Duitsers die in de oorlog niet zuiver waren geweest waardoor hij na n of twee jaar je verblijfsvergunning kon intrekken en dan moest je het land uit. Ik had er niet veel zin in om dat risico te nemen, dus toen heb ik bedankt voor die reis. Ik heb toen geconcludeerd dat werken in loondienst niks voor mij was en besloot om te kijken of ik iets voor mezelf kon beginnen.


't Fabriekske

Nadat de sigarenfabricage gestopt was, heeft het bedrijfspand, 't Fabriekske, eerst geruime tijd gediend als woning, en later als opslagruimte.

In 1994 heeft de gemeente Valkenswaard het idee geopperd om het pand op de monumentenlijst te zetten. Reden daarvoor is dat het n van de laatste nog bestaande panden is waar vroeger de voor deze gemeente zo belangrijke sigarenproductie plaatsvond. Mijn neef Robert Neijnens en zijn vrouw Karin hebben toen het plan opgepakt om het pand aan te kopen en te laten renoveren.

Aan de buitenzijde is het pand zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat gelaten, inclusief alle onregelmatigheden, zoals de asymmetrische plaatsing van ramen in de voorgevel. Van binnen was de staat echter zo slecht dat het pand van de grond af opnieuw opgebouwd moest worden. De oorspronkelijke indeling is daarbij zo veel mogelijk gehandhaafd. De smeedijzeren deur van de droogkamer is bewaard gebleven als toegang tot de huidige huiskamer.

Het met de hand geschilderde uithangbord aan de voorgevel (zie pag. 46) is gemaakt naar het voorbeeld van een sigarendoosje dat tijdens de renovatie tussen de papieren op de droogzolder werd aangetroffen (zie pag. 20). (sn)


Beknopte biografie van Willem Buys

Over Willem Buys (16611749) is weinig terug te vinden: slechts in drie encyclopedien trof ik een korte biograe aan.

Hij heeft vele bestuurlijke ambten bekleed: van 1693 tot 1725 was hij pensionaris van Amsterdam en van 1726 tot aan zijn dood in 1749 was hij eerste secretaris van de Staten van Holland. In de jaren 1745 en 1746 was hij waarnemend raadspensionaris.

Willem Buys heeft zich met name verdienstelijk gemaakt als onderhandelaar namens de Vereenigde Nederlanden. Tussen 1705 en 1706 heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de band met Engeland. Verder is hij betrokken geweest bij de vredesonderhandelingen met Frankrijk en Spanje te Geertruidenberg (1710) en Utrecht (1713). De mede door Buys bewerkstelligde vrede van Utrecht betekende het einde van de Spaanse Successieoorlog.

In de navolgende jaren wordt Willem Buys bij vele onderhandelingen met Frankrijk, Spanje en Engeland betrokken, maar de meeste daarvan liepen op niets uit. Toch luidt de conclusie in het Biographisch Woordenboek (Haarlem, 1825): Hij behield zijnen roem tot aan zijn overlijden, den 10den Februarij 1749 en liet zijnen echtgenoote Elizabeth Lestevenon een talrijk geslacht na () Zijne zeldzame verstandelijke vermogens en het nuttig en eerlijk gebruik, dat hij er van maakte, doen hem eene eerste plaats bekleeden onder die Staatsmannen, op welke ons Vaderland zich met zoo veel reden verheft. (sn)

 

 

 

 


Rang Neijnens


Lau Neijnens

 

INHOUD NEIJNENS
TERUG NAAR BEGIN VERHAAL
HOME

OVERZICHT ALLE AUTEURS

OVERZICHT LEESTEKSTEN