INHOUD JEUGDBOEKEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

HET MOOISTE BOEK UIT MIJN JEUGDJAREN

Ed Dalderop

"Pieter Jong, de Held van Lutjebroek"

 

Met veel plezier volg ik de ontboezemingen van al diegenen die favoriete boeken uit hun jeugd niet eerloos in vergetelheid willen zien raken.

Vele daarvan heb ik ook zelf met dezelfde rode oortjes verslonden – in de dagen dat rode oortjes nog niet zozeer met testosteron te maken hadden.

Ik heb er bij de opsomming echter een paar gemist – als we bij de boekencategorie blijven van wat toen de Lagere School heette.

Het noemen van Puk en Muk en Moortje alsof dat éen boek was, is eigenlijk al wat te weinig eer: want het gaat feitelijk al over een hele serie, waarvan bijna ieder deel in je herinnering zijn eigen plaats en karakter had, en nieuwe types neerzette. De bizarre reis van Puk en Muk naar China bijvoorbeeld, (zonder Moortje ditmaal, maar met de goede Mandarijn Jangsekiang en zijn vrouw Tang-Tang, de boosaardige zeerovers, en de wijze visser wiens vader hem een mandje water liet halen) had heel andere thema’s dan bijvoorbeeld Muk de Drakendoder, waarin de goedlachse eter Muk ineens als een spits en competent jongetje verschijnt, of de deeltjes waarin Hermelijntje en Gondelijntje figureren, of zelfs Schobbejak. Ze hoorden lange tijd tot de favorieten van vele tienduizenden.

Aandacht verdient, zonder zelfs maar éen ervan met titel te kunnen noemen, ook de lange serie ‘kwartjesboeken’, jeugdthrillers in A4-formaat op krantenpapier. Ze hadden hetzelfde effect als de latere stripboeken, omdat ze even spannend en onderhoudend waren, en er naar uitgezien werd; maar je leerde er wel meer lezen van.

Er was een vaste staf schrijvers, maar ik herinner me alleen nog de namen van Nor Heerkens en Hans de la Rive Box.

Als ik ze weer ergens zag zou ik ze zeker weer eens willen overlezen!

Maar wat ik hier in de eerste plaats genoemd wil hebben, als enkelvoudig boek dat destijds veel indruk gemaakt heeft, was een soort meer positieve tegenhanger van die algemeen verafschuwde Bloedgetuige: "Pieter Jong, de Held van Lutjebroek".

Ik heb het boek in geen zestig jaar gezien, maar ik ken het nog bijna van buiten, inclusief de plaatjes.

Ook daar katholieke Helden tegenover niet-katholieke Vijanden van wie niets goed te zeggen viel: de Garibaldisten, die de Paus zijn wereldse koninkrijk, de Pauselijke Staat, wilden afpakken (en dat tenslotte ook deden).

De Zouaven waren vrijwilligers uit alle wereldstreken, zij het dat die wereld toen wel een stuk kleiner was. In hun bijna Byzantijnse uniformen, zilvergrijs met vlammend rood, die in het boek nauwgezet beschreven werden. Met hun in-goede en nobele, toen al "Europese" bevelhebbers van wie ik nóg de namen in gedachten in goud gedrukt zie: generaal Kanzler, luitenant-kolonel De Charette, en de goede luitenant Guillemin.

De Nederlandse Pieter was een van de talrijke schare vrijwilligers die Nederland leverde, uit het Noord-Hollandse Lutjebroek – bij Enkhuizen weet ik nog, want de belangrijke plaatsen van katholiek Nederland leerden we in de aardrijkskundeles.

Ook hier werden veldslagen en stromen bloeds onze tere kinderzieltjes allerminst gespaard. We waren aan bloed en tranen trouwens ruimschoots gewend uit de heiligenlevens.

Bij de veldslag waarbij de moedige Pieter tenslotte zijn leven verloor, stonden de Zouaven tegen een verpletterende overmacht, maar ze gaven geen krimp.

Uiteindelijk stond Pieter zelfs temidden van een dichte groep tegenstanders.

"Zijn schietgeweer mocht niet meer baten, zelfs voor de bajonet was de afstand te kort. Maar van zijn schietwapen, dat hij bij de loop vatte , werd de kolf een verschrikkelijke knots in zijn gespierde vuisten", - waarmee hij met de dood voor ogen toch nog de een na de ander uitschakelde, tot ze als een barricade rondom hem lagen.

Ten slotte hield hij het niet meer, en "dertien bajonetten doorsteken zijn lichaam".

Zo werden wij als tienjarige jongens uitgenodigd om ook het leven ( en de dood) van een held na te streven, of tenminste van een martelaar. Zo werden wij ook getraind in bijna Spaanse doodsverachting , in het zicht van het veel betere Hiernamaals. En uit de Indianenverhalen en hun martelpalen wisten we al dat pijn voor echte mannen nauwelijks betekenis had, - "Psaw!"- . En we hadden gelukkig nog heel wat jaren te gaan voor we zo ver hoefden te zijn.

Het boek bleek bij ons thuis trouwens op een onverwachte manier inspirerend.

Mijn moeder die goed naaien kon, en voor ons vijven meestal zelf de kleren maakte, componeerde voor ons zusje van acht een pakje in de stijl van het zouaven-uniform, licht zilvergrijs, met zwart sierstiksel, en met vuurrode applicaties.

Hun wijde Turkse plus-foursbroek werd natuurlijk een rokje, maar over het witzijden bloesje hoorde eenzelfde bolero als zij droegen. Met net zoals zij , van breed rood lint, een band geappliqueerd, aan iedere zijde op de borst met een kruisje beginnend, die sierlijk met het afgeronde jakje over zijkant en rug meeboog; en langs de rokzoom hetzelfde. Het geheel afgebiesd met zwart borduursel.

Omdat bij dat uniform een zwarte kepi hoorde, scheelde het niet veel of ze had er ook nog een zwart hoedje bijgemaakt (want meisjes droegen destijds minstens in de kerk nog vaak een hoed). Maar de glanzende klep daarvan zorgde gelukkig voor problemen.

Ik weet niet of mijn zusje er zo gelukkig mee was, maar iets bijzonders was het natuurlijk wel, - alleen is dat voor kinderen niet altijd een pluspunt.

Mijn Limburgse echtgenote verzekert me dat die Held van Lutjebroek ook in hun contreien nog lang tot de katholieke toptien behoorde, - wat daar des te opmerkelijker was, omdat katholiek weliswaar altijd goed was, maar Hollands in het algemeen bepaald niet.

Dus ter wille van het ontrukken aan de vergetelheid zij dat boek hier, ondanks die pauselijke praal en al dat bloed, temidden van die andere merkenswaardige tóch nog een keer met enige achting vermeld.