INHOUD FEEST
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print pagina

De feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: leed@brabantsdagblad.nl

Jacques Klöters

OP ZOEK NAAR DE OUDSTE STEM VAN NEDERLAND

Over de Bredanaar Abraham de Winter - De aartsvader van het Nederlandse theateramusement

"En dan hoor ik het geluid van Abraham de Winter, een beetje hoog, een beetje nasaal, een beetje Brabants..."


De "Antwerpsche Barakken", zo heette in de negentiende eeuw een Bredase achterbuurt. Daar groeide een kleine joodse scharrelaar op die de grootste komiek van zijn tijd zou worden. Cabaret, revue en variété bestonden nog niet. De conference was nog niet uitgevonden. De komieken van 1860 speelden in operettes of zangspelletjes, vaudevilles genaamd, en als ze succes hadden met een komische rol dan namen ze die ook wel eens mee naar een café chantant. Ze kwamen verkleed en geschminkt op en hadden hun rol tot een monoloog bewerkt. Abraham de Winter moet zulke "karakter-komieken" gezien hebben op de kermis van Breda. Hij was al jong theatergek, Louis Bouwmeester was een schoolvriendje van hem. Ik sprak met verre familieleden van De Winter. Er was een revuegirl van tachtig die al dertig jaar weduwe was van zijn jongste zoon. Zij had foto's en nog wat voorwerpen die haar schoonvader op het toneel gebruikt had. In Breda was nog een kleinzoon. Hij wist niet veel te vertellen maar hij haalde uit een stapeltje karton een oeroude grammofoonplaat. "Dit is het kostbaarste wat ik nog van m'n opa bezit. Een plaat met zijn stem erop. Uniek. Niemand in de familie heeft die nog."

"Mag ik eens kijken?"

Voorzichtig gaf de man mij de zeldzame schijf. De plaat had een ruw en bobbelig oppervlak, de groef zat maar aan één kant, aan de andere zijde leunde een naakt engeltje op één arm terwijl het met een grote ganzeveer groeven om zich trok. Een etiket zat er niet op. In het zwarte materiaal stond gestempeld: E. Berliner's Gramophone. Dutch Comic talking. Meerenberg und Medenblik. gesproken door Abr. de Winter Amsterdam. G.C. 91050.

 

De kleinzoon kan de plaat niet laten horen, maar als ik hem naar Amsterdam meeneem, kan ik er een kopie van laten maken. Ik zal er uiterst voorzichtig mee zijn, ik werk toch voor een museum, ben professioneel en het vervoer van waardevolle voorwerpen is aan de orde van de dag bij ons. Eén telefoontje en de plaat is verzekerd. De man knijpt z'n ogen bijelkaar, kijkt hulpeloos om zich heen en zucht: goed dan. Ik rij zingend terug. De plaat, goed verpakt, ligt naast mij op de bank. In het geluidsarchief van het Nederlands Theater Instituut hebben ze nog nooit zo'n oude plaat gezien. Een Berliner, het zeldzaamste van het zeldzaamste, verzucht een kenner die even langs komt. En dan hoor ik het geluid van Abraham de Winter, een beetje hoog, een beetje nasaal, een beetje Brabants. De stem van een man die geboren is in 1841, misschien wel de oudste Nederlandse stem die vastgelegd is.

 

Bram de Winter begon als reiziger in stro. "Voor de papierfabrieken kocht ik 't stro op en pachtte ik 't riet. Dat bracht me onder de mensen en leerde me de typen kennen, begrijpt u. En me concurrenten begrepen nooit hoe Bram zo goedkoop kon kopen. Maar wa dee' Bram? Als er den anderen dag verkoping zou zijn, trok ik 's avonds te voren naar de beurzen, zoals ze die sociëteiten noemden op de dorpen. En daar werkte ik dan eerst voor de boeren, vertelde hun moppen, droeg voor en leerde ze goocheltoeren - zie je - tot ze zaten te gapen met open monden. En dan sloeg De Winter z'n slag, kocht ie de duizenden kilo's voor een prikkie." Toen de papierfabrieken op hout overschakelden begon Bram een uitdragerij. Hij stond met z'n handel op straat en riep "Koop maar vast in, je warme plunje, want je ziet wel, De Winter staat weer voor de deur!" 's avonds trad hij op in cafés en sociëteiten. Hij moet intelligent zijn geweest en hij schreef zijn eigen teksten. Het officiële begin van zijn artiesten-carrière was in 1884 in Den Haag. De eenvoudige joodse scharrelaar trad op in een sjieke concertzaal met politieke voordrachten voor een publiek van nette Haagse mensen. Een nederlandstalige komiek die niet dubbelzinnig was, maar intelligente grappen maakte over de politiek, dat was iets nieuws. Na zijn ontdekking werd De Winter geëngageerd door Frits van Haarlem, de grondlegger van het moderne theateramusement. Overal in het land werden nieuwe theaters geopend en steeds luisterde Abraham de Winter de opening op en zette de trend.

 

Honderd jaar later beluister ik zijn grote succesnummer "Meerenberg en Medemblik", genoemd naar twee stadjes die bekend zijn geworden om hun krankzinnigeninrichtingen zoals dat vroeger zo duidelijk heette. De Winter doet dus gek op de plaat. Hij zal ook wel gek opgekomen zijn: "Je grote succes is je opkomen. Zodra ze je zien, moeten ze lachen. Als ze bij het opkomen niet om je lachen, ben je verloren". Hij introduceert zich als een gek die vindt dat hij dat niet is, maakt woordspelingen en verwerkt actuele gebeurtenissen om te laten zien dat er nog heel wat gekkere mensen in de wereld zijn dan hij. Dan zegt hij dat iemand naar Medemblik sturen de enige manier is om iemand echt krankzinnig te maken. Na enige komische voorbeelden van gekken en wijzen uit de wereldgeschiedenis, wordt hij serieus, spreekt over een wijze celbuur die door zijn kinderen in het gesticht is gezet en declameert het bittere vers dat de man geschreven heeft. De koningin zou dit soort dingen moeten weten "dan waren er immers geen krankzinnigen die stompen in hun ogen behoefden te ontvangen en zulke hete baden moeten gebruiken, dat 't vel op hun lichaam verzengt!...Dan waren er geen gekken die nog verstand genoeg bezitten, om zich op te hangen!!" De oudste vastgelegde stem is een stem van protest.

 

De plaat wordt op de band gezet. Maar het is druk op m'n werk, ik kan niet weg, ik zal de plaat fameus inpakken en versturen. Ik leg hem tussen twee plankjes en hang die zwevend op in een doos. Dat is afgehandeld. Ik vergeet De Winter. Tot het telefoontje komt. "U wordt bedankt" hoor ik de kleinzoon zeggen "de enige tastbare herinnering die ik aan mijn grootvader heb, heeft u te barsten laten vallen!" Ik hou m'n adem in en laat hem praten. Hij stoomt van kwaadheid en verdriet. Dan begin ik. Ik ben er kapot van. Ik leg uit hoe zeldzaam de plaat is, dat hij nooit meer te vinden zal zijn, dat ik onverantwoordelijk gehandeld heb en ontslagen zou moeten worden. Ik huil haast. "Nou nou, zo erg is het toch ook weer niet, het gaat niet om een mensenleven" begint hij mij te troosten. Ik bied hem tenslotte aan een cassette-bandje te maken van alle opnamen die ik kan vinden van Abraham de Winter.

 

Van nu af ben ik een De Winter-addict. Ik heb iets goed te maken. Ik moet opnamen zoeken. Ik bezoek markten, antiquariaten en verzamelaars. In Den Haag loop ik een keer door de Passage op zoek naar een muziekwinkel. In een zijstraatje zie ik een zaakje dat door het leven is overgeslagen. Voor de ramen hangen bruiloftsvoordrachten van 50 jaar geleden en papieren maskers. In de etalage liggen knalbonbons uit de Middeleeuwen en ijswatercapsules uit de Steentijd. Een oude vrouw komt bijna tevoorschijn achter een glazen schuifdeur. Ja ze verkoopt nog wel oude liedjes en voordrachten. Wat of ik zoek. Ik kijk om me heen en zie de namen van Lou Bandy, Willy Derby, Kees Pruis, Louis Davids. Niets is hier jonger dan ik. Heeft u iets van Abraham de Winter? Zwijgend stapt ze haar winkel binnen en trekt een map tevoorschijn. Daar ligt een hele stapel puntgave muziekuitgaven voor me met mooie gekleurde omslagen. Uitgegeven in het begin van de eeuw, hier nieuw verkocht. Ik koop van elk nummer twee exemplaren. Er is veel meer aantrekkelijks voor me, dus ik blijf nog verder zoeken. Weer gaat de schuifdeur open en een bleke, kaalhoofdige man in een wit overhemd verschijnt die z'n mond opent. "Moet jij je er nou ook nog mee bemoeien?" zegt de vrouw. "M'n man is altijd taxichauffeur geweest" expliceert ze "Maar de laatste paar jaar loopt hij mij voor de voeten". De man verdwijnt weer achter de deur van de achterkamer zoals een vis even een bezoeker van het aquarium opneemt en weer in de achtergrond verdwijnt. De vrouw reageert onrustig op de grote stapels muziek die ik uitzoek. "U moet niet op de prijzen letten hoor, die er opstaan!" Ze kijkt me taxerend aan en verandert met een natgelikt stompje potlood bedragen van twaalf en een halve cent in twee kwartjes. Als ik genoeg denk te hebben en aanstalten maak om af te rekenen, zegt ze: "nog meer Abraham de Winter?" Ze verdwijnt onder de toonbank en haalt daar een groot bruin pak tevoorschijn. Het is aan haar geadresseerd zie ik en de postzegels die er op zitten zijn van vóór de Eerste Wereldoorlog. Ze knipt het pak open en daar verschijnen weer grote stapels De Winter-voordrachten, verstuurd door de firma Mosmans in Breda en nu na 75 jaar voor mij opengemaakt. Als ik zwaar bepakt op straat kom, ziet Den Haag er absurd uit.

 

Ik heb in archieven interviews gevonden met De Winter, ik bezit foto's van hem, ik weet dat zijn rechterarm stijf was nadat hij verkeerd gezet was na een breuk. Ken zijn repertoire, heb zijn standpunt in de Atjeh-oorlog al geanalyseerd, maar op geen markt en in geen winkel heb ik een grammofoonplaat van de man gevonden. Ik word lid van een sociëteit van liefhebbers van 78-toeren platen en oude afspeelapparatuur, 'De Weergever'. Het is een zeer curieus gezelschap dat bijeenkomt in een omgebouwde garage in de Tweede Weteringdwarsstraat in Amsterdam. Overal om je heen grote kartonnen dozen met platen. Vitrines met mooi gekleurde naaldendoosjes, herdrukken van oude catalogi. Ze hebben daar platen in de verkoop, veilingen, ruilbeurzen, drie soorten bier, ballen gehakt en eindeloze gesprekken van kenners onder elkaar. Enige jaren geleden is er eens een Berliner geveild, herinnert een van de leden zich. Kostte veel geld en hangt nu in een platenzaak in Hilversum. Op de Weergever heeft niemand iets van De Winter en men raadt mij aan architect Weber te bezoeken, de beroemde verzamelaar van oud-hollands repertoire.

 

E.H.Weber zit in een driehoekige werkkamer en staart me aan met een half-geamuseerde, half-taxerende blik. Grammofoonplaten of fonograaf-rollen zijn niet te zien, fraaie machines staan onaanraakbaar hoog op de kast en de kern van zijn verzameling staat voor hem op het bureau: de administratie, een grote hoeveelheid ultra-fraai geschreven systeemkaartjes in grijze bakjes. Ik verlang naar het geluid van Abraham de Winter zoals een spiritist naar een dansend tafeltje. Weber begint met uitgebreide verhalen over vakanties in Engeland, doorspekt met kleine grapjes, understatements en woordspelingen. Hij kijkt me met tintelende ogen aan tot ik zo'n grapje doorheb en ik krijg het gevoel dat ik examen bij hem moet doen in een vak waar ik me niet op heb voorbereid. Na de uitgebreide inleiding probeer ik hem over zijn verzameling te laten praten. Ik kan sneller een kapelaan over zijn sexuele leven aan de praat krijgen. Mijn vragen beantwoordt hij terughoudend. Het is alsof je in het postkantoor voor een muur met postbussen staat. Als je het juiste sleuteltje hebt, kun je één deurtje open krijgen, maar wat er achter de andere deurtjes zit, blijft verborgen.

 

Uiteindelijk heb ik het maar zo hard en duidelijk mogelijk gevraagd: "Hebt u opnamen van Abraham de Winter?" Hij keek in zijn kaartenbak en grijnsde verontrustend. Lang liet hij me in spanning òf ik wel iets te horen zou krijgen, maar m'n geduld werd uiteindelijk beloond. "Ik zal eens iets opzoeken" besloot hij en verliet traag de kamer. Op het puntje van mijn stoel gezeten, als een scholier alleen gelaten in de lerarenkamer, tuurde ik naar de titels van discografieën en probeerde ze te ontcijferen. VOICES OF THE PAST. Onthouden. Opstaan en zo'n boek uit de kast nemen, de naam van de uitgever noteren, was ondenkbaar. Ik dorst zelfs niet eens in de kaartenbak voor me op het bureau te kijken. Weber kwam terug en had een drietal platen bij zich die hij breed grijnzend draaide. Schoonheden, Zeldzaamheden, Kostbaarheden, maar niet van Abraham de Winter.

Na mijn vraag of hij die soms niet bezat, grijnsde hij weer en begon over wat anders.

 

In Londen had de Underground zolang onder de grond gereden dat hij van vermoeidheid maar weer boven de aarde was opgedoken en van het zonnetje genoot ter hoogte van de dakranden van de huizen. In Ealing stapte ik over op een dubbeldekker die zich nog eens drie kwartier een weg zocht door pakistaanse stadjes en toen was ik in Hayes en zag het fabriekscomplex van Thorn EMI. EMI is de opvolger van His Masters Voice oftewel The Gramophone Company, in 1893 in Amerika opgericht door meneer Berliner zelf, de uitvinder van de grammofoonplaat. Op honderden platen had ik het gelezen: Hayes Middlesex. Historische grond. Een fabriekscomplex dat eerdaags dicht gaat omdat er geen grammofoonplaten meer gemaakt worden. Er staat al één dood gebouw. De beroemdste Engelse zangeres Dame Nelly Melba legde er in 1907 de eerste steen en die zal eerdaags wel weer weggelegd worden. Er nestelen vogels in het gebouw, de deuren zijn met fietskettingen gesloten. Er is speciale toestemming nodig om er in te komen en een goede zaklantaren is noodzakelijk. Maar binnen zit de eiken betimmering nog op de wanden en de oude opnamestudio is goed herkenbaar gebleven. Wat door een trechter gezongen of geroepen werd, bewoog een naald die zijn ontroering in een wasplaat kraste. De plaat werd omgezet in een matrijs waar mee te persen viel. De studio was een soort salon. Ik wist dat er in Hayes, archieven waren en ik hoopte op de Britse bewaarzucht. De eerste aanblik van het archief was teleurstellend. Niks geen eikenhouten zaal met koperen bordjes en gietijzeren wenteltrappen en een schitterende museale sfeer. Gewoon een lelijk magazijn met stellingen en een paar kleine kamertjes waar hulpvaardige dames wisten van mijn komst. Ik kreeg een korte rondleiding. Eerst bracht men mij naar een klein glazen kamertje waar wat oude apparatuur opgesteld stond. Ik ben daar geen kenner van maar ik herkende de verbeterde Berliner veer-grammofoon met koperen hoorn. Het is de grammofoon die we kennen van het beroemde schilderij met het hondje Nipper, het is de grammofoon waarop de Abraham de Winter-plaat afgespeeld moest worden. Overal stellingen met mappen, ordners, vreemd gevormde leren leggers met intrigerende opschriften als "Royaltyboek Midden Oosten 1920-25." Tussen de kasten losse kostbaarheden, zoals portretten en gesigneerde foto's van beroemdheden en tientallen gouden platen van artiesten die ze nooit in ontvangst hebben willen nemen omdat ze al in een gouden huis woonden. Ik zag een dubbele opname-trechter liggen waar wellicht Abraham de Winter nog in gezongen had of Caruso, Tamagno of Patti. Was ik in een grafkamer beland en waren dit eeuwenoude grafgeschenken? Waren er nog platen bewaard of persmatrijzen? Heeft u nog iets bewaard van Abraham de Winter? Dat bleek niet het geval. Geen geluid. Was mijn bezoek nu zinloos geworden? Men vertelde mij dat er in principe van elke artiest die opgenomen was, in welk land dan ook, een dossier bestond. Zo'n dossier kon zeer klein zijn. Ik vond een dossier van de oprichter van het Nederlandse cabaret, Eduard Jacobs. Er zat één briefje in: op 10 januari 1910 zou Jacobs zich om 9 uur 's morgens in Berlijn melden om twaalf opnamen te maken. Ze moesten hem daarvoor 12 keer f 25 gulden betalen, een tweede klas retour-kaartje naar Berlijn en 20 mark séjour per dag. In de sociëteit De Weergever lopen mensen rond die honderden guldens voor zo'n plaat overhebben. Sommige artiesten-dossiers waren zeer groot. Ik zag meer dan een meter materiaal van de Beatles staan, een halve meter Callas, drie mappen over de Volendamse Cats en een speciaal kastje met schuifladen vol Caruso-stukken. Een dossier van Abraham de Winter was er niet. "Ik ben bang dat we niet alle gegevens van vóór 1907 hebben" De contracten dan. Van alle artiesten zijn ook de contracten bewaard. Ik viste ze van Davids, Speenhoff en Pisuisse tevoorschijn en begreep dat de Nederlandse vestiging van Gramophone maar een beperkte vrijheid van handelen had. Het hoofdkwartier wist overal van en gaf aanwijzingen. Er werd dus met de verschillende vestigingen van Gramophone in allerlei landen druk gecorrespondeerd. Honderd jaar handelscorrespondentie zag ik staan, opgeborgen in eindeloze rijen ordners met titels als "Wortman 1899-1902". "Stibbe 1900" tot aan de huidige dag aan toe. Zou ik niet voor dit blad een mooi artikel gaan schrijven over meneer Wortman die in 1899 een importzaak had van moderne amerikaanse machines en die dacht dat hij ook maar eens wat van die grammofoons moest importeren. Een paar jaar later bleek hij platenbaas te zijn en onderhandelde hij met artiesten over honoraria.

 

Ik dacht aan de kapotgevallen Berliner van Abraham de Winter en hoopte wat meer van de opname, het moment van ontstaan, te weten te komen. Al gauw vond ik de oudste catalogi. Schitterende boekwerken op hoogglanspapier, in leer ingebonden met pagina's vol opnamen uit de verre landen die de opnameleiders van Gramophone bezochten. Alleen Nederland kwam in dit verhaal niet voor. Pas in 1902 vond men het tijd worden om Nederland een sectie te geven in de catalogus. Daar zag ik ze, de namen van de eerste Nederlandse plaatartiesten en Abraham de Winter was er een van. Nu moest ik meer weten. Hoe stond het met de opname-boeken? Ik sjorde een enorme legger te voorschijn waar het woord Dutch opstond en daarin stonden al die vroege Berliners keurig geregistreerd. Mijn Abraham de Winter stond er ook in: 91050 Meerenberg und Medenblik. De persoon die de titel had ingeschreven kende geen Nederlands en maakte vele schrijffouten. Maar geen datum, geen matrijsnummer, geen nadere gegevens. En ik wilde alles weten, ik had een schuld te voldoen.

 

Hoe kwam zo'n plaatopname in het begin van de eeuw tot stand?

De maatschappij had een aantal opname-leiders, 'experts', over de wereld reizen die her en der opnamen maakten. Zij brachten acht kisten met opname apparatuur, dikke wasplaten en bakken chroomzuur mee. Van die wasplaten werden matrijzen gemaakt en die konden uiteindelijk geperst worden. Fred Gaisberg was de eerste expert. Hij was begonnen bij Edison met z'n rollen, had kennisgemaakt met Berliner en zag dat diens platen de toekomst hadden, trad in dienst, begon in augustus 1898 in Londen op te nemen maar reisde al spoedig de hele wereld rond om beroemdheden over te halen hun stem te lenen aan het nieuwe medium. Hij had een jonge Amerikaanse ingenieur, W.Sinkler Darby, als assistent die zich snel tot de tweede expert van de Gramophone Company ontwikkelde. Ze zouden heel wat steden van Europa langs gaan. Leipzig, Boedapest, Wenen, Milaan, Parijs, Madrid en overal maakten ze platen. Wanneer kwamen ze naar Nederland? Ik duik de handelscorrespondentie in en een boeiend verhaal komt boven. In december 1899 maakt W.Sinkler Darby in Den Haag de eerste opnamen. De 21-jarige ingenieur zal ontvangen zijn door de heer Wortman die over België, Nederland en de Koloniën gaat en kantoor houdt in Brussel en door de heer Maurits Stibbe die de vestiging in Amsterdam beheert. In Den Haag wordt de eerste Nederlandse plaat opgenomen door het "Haagsche regiment muziek corps", dat is het muziekkorps van het regiment Grenadiers en Jagers, de tegenwoordige Koninklijke Militaire Kapel. En wat is het oudste in Nederland op de plaat opgenomen muziekstuk? Het Wilhelmus, zo leer ik uit de archiefstukken. De oudste platen zullen nauwelijks verkocht zijn. Niemand had nog zo'n dure grammofoon, de opnamen waren nog niet best en de platen werden nog geëtst in zink, een procédé dat het volgend jaar al weer verlaten werd.

 

Ik kom steeds dichter bij de opname van Abraham de Winter. Ik hoor ze al vergaderen op kantoor. In juni 1901 was de situatie niet langer houdbaar. Er moesten Nederlandse en Vlaamse platen komen van bekende artiesten. De maatschappij kon interessante bedragen bieden, de huiver voor de nieuwigheid was verdwenen en Wortman vroeg de moedermaatschappij of er weer een expert langs kon komen. Sinkler Darby zat in Berlijn maar had het erg druk gehad, was een beetje ziek, was aan vakantie toe. Ik kan me dat voorstellen want hij had in twee jaar tijd zo'n 3500 opnamen gemaakt. Fred Gaisberg zat in Rusland en zou naar Italië vertrekken waar hij de laatste castraat opnam en de jonge operazanger Enrico Caruso. Maar Sinkler Darby moet toch weer opgeknapt zijn want in september 1901 maakte hij opnamen in Amsterdam. En weer was het Stibbe die zich actief betoonde. Hij schreef Darby dat hij een militaire kapel had geëngageerd en een orkest en voor muziek-arrangementen had gezorgd. Hij had een voorlopige afspraak gemaakt voor de plaats van opname, twee mooie kamers op de tweede verdieping van restaurant Parkzicht, goed afgescheiden van storende geluiden. Kosten: een rijksdaalder of drie gulden per dag. De elektriciteit moest wel extra betaald worden. Mocht het orkest niet bevallen dan kunnen we het ook wegsturen schreef hij in zijn kromme Engels aan Darby. Hij had de heer Belinfante, "first pianist of the Philharmonic Band" voor acht dagen besproken. Wat de gages betreft, de sprekende artiesten en met name de marktkooplieden vroegen f1.50 per opname. De arrangeur f5 per muziekstuk en van een aantal eerste klas opera-zangers, wist hij het nog niet. Het ziet er naar uit dat Darby op dinsdag 10 september 1901 begon met opnemen. Hij begon met Kokadoris, de fameuze standwerker van het Amstelveld, en kort daarna was Abraham de Winter aan de beurt. De Winter begon met de scene "Onderling Kunstgenot", daarna "Meerenberg en Medemblik." Hij had de voordracht sterk moeten inkorten omdat de speelduur van de 17cm plaatjes net twee minuten bedroeg. Vervolgens riep hij zijn bekende creatie "De dorpskomiek" in de trechter. In de andere kamer luisterden de aanwezigen kritisch. De opname kon beter. Er werd een nieuwe was opgelegd, en nog eens klonk "De Dorpskomiek". Nu beter. Darby legde uit dat hij sinds een paar weken ook grotere platen kon opnemen. 25cm waren ze en er kon wel 3 minuten op. Het zou een standaardformaat worden. De lengte van populaire liedjes is nog altijd drie minuten omdat men in 1901 begon op 25 cm op te nemen. Abraham De Winter deed "Onderling Kunstgenot" en "Meerenberg en Medemblik" dus nog eens in een langere versie. En deze opname was het die ik in handen heb gehad. En naarmate ik met al mijn onderzoek dichter bij het moment van zijn conceptie was gekomen, begreep ik steeds beter wat ik kapot had laten gaan door onachtzaamheid.

 

Ik ben aan het einde van mijn omzwervingen gekomen. Ik kom niet veel verder. Een van de dames van het archief brengt mij een doos met persoonlijke bezittingen van W.Sinkler Darby. Mijn hart begint sneller te slaan als ik een stapeltje dagboeken zie. Dagboeken van een jonge ingenieur op weg naar Europa. Indrukken van Sint Petersburg. Technische notities over het opname-procédé. Maar geen verslag van zijn verblijf in Nederland. Foto's van de campus van Princeton in de jaren '90 van de negentiende eeuw. Twee tantes in een dure auto. Foto's van hotelkamers met opname-apparatuur, Indiase dragers, portretten van beroemdheden als Chaliapine en Caruso met opdracht. Een stapel dollarbiljetten uit 1864, waren die nog geldig in 1901? Een prachtig certificaat van een Staatslening uit 1862 van 500 dollar uit te betalen na 10 jaar vermeerderd met 8% rente. Heeft dit waarde? Waarom steel ik nooit iets? Wat moet dit hier? Wie kijkt hier ooit naar? Wat is de waarde van iets wat nooit in omloop zal komen? Waarom is dit archief hier? Niet doen. Ik vind een leren zakje, de geldbuidel van W. Sinkler Darby, met oude dollars uit 1809, ponden en pennies, peso's en roebels en ook een gulden.

Ik ga terug naar Nederland. Bij de uitgang van de fabriek word ik geheel onverwacht grondig gefouilleerd. Tas leeg, alles. Ik heb niets meegenomen want ik heb niets gevonden en wat ik wel gevonden heb, is niet na te voelen.

 

Terug in Nederland een bericht op het antwoordapparaat. Of ik geïnteresseerd ben in wat oude platen. Ik mag een doosje ophalen bij een kennis die archiefambtenaar is. 12 platen van grote Schoonheid, Zeldzaamheid en Kostbaarheid voor weinig geld. Daaronder één Abraham de Winter: Meerenberg und Medenblik. Op de hoes staat: "Onze muziekplaten zyn om zoo te zeggen onverwoestelyk. De prys is binnen eenieders bereik."

 

Dit jaar is er een stad ontdekt in de woestijn die honderden jaren begraven lag. Vorig jaar was er een stijf bevroren lijk dat duizenden jaren in het vriesvak had gelegen. En ik bezit de oudste vastgelegde stem in Nederland.

 

Jacques Klöters

 

Naschrift:

Dit artikel publiceerde ik in Vrij Nederland in 1992 en er kwamen veel reakties op. Er reisden mensen naar Den Haag om het winkeltje in het Achterom te bezoeken en veel mensen schreven mij dat ik een onfatsoenlijke kerel was dat ik de plaat voor mezelf had gehouden. De beschreven gebeurtenissen uit het stuk vonden echter plaats tussen 1972 en 1992, het winkeltje was vervangen door een hoteluitgang en de kleinzoon van Abraham de Winter allang dood. Mijn literaire truc door alle gebeurtenissen in elkaar te persen en in het bijna heden te laten spelen, verklap ik nu opdat u niet afreist naar het Achterom in Den Haag en misschien is de hotelingang daar nu ook al weg.