Aprilvisch
Ed
Schilders
In veel feestliedjes
en -voordrachten bedienen de zangers en sprekers zich van het
dialect, en soms wordt een vreemde tongval geïmiteerd om de
feestvreugde nog verder op te voeren. Het Vlaams bijvoorbeeld. Ik
heb eerder al eens de voordracht genoemd die Ans Mannaerts-van
Hoorn instuurde over de schepping van de mens, waarbij God een
soort imitatie-Vlaams sprak. Als God dan ontdekt dat er van de
verboden vrucht gegeten is, gaat dat zo (tussen haakjes staat voor
alle zekerheid enige toelichting): ‘Mar unne kier dat um (God)
dur zunne boogerd (het paradijs) liep, daor zag den Ier (heer) dat
er geplukt waor aon de schoonste bellefleurkes (appels) diejum at,
en um daogt seffens: Da emmen Adam en Eva gedaon. En kwaod van
toorn riep den Ier: Adam waor zaide gai? Maor Adam zee nikskenie.’
Willem Jonkergouw
schrijft me dat hij enige jaren geleden in Lier, de stad van Felix
Timmermans, een boek kocht waarin ook enige velletjes papier zaten
met een handgeschreven liedtekst, gedateerd 1905. Die begint zo:
‘Gij al die hebt verstand van visch/ mijn vrienden en
vriendinnen/ gij weet ook min of meer gewis/ wat een aprilvisch
is.’ Voor wie het niet meer weet: een aprilvis is Vlaams voor
een grap die men met iemand uithaalt. En dat is precies wat er in
dit lied gebeurt. Het gaat over een man die zijn behoefte doet in
een park; geen wildplasser, maar een wildpoeper: Ne vent die was
in groote nood/ zijn eigen neer gaan zetten/ Hier in ’t park zoo
nog al blood (brutaal)/ En ’t viel er uit lijk lood. De
boodschap gedaan zijnde, ziet hij een politieagent naderen: Maar
plots ziet hij ne pakkeman/ sprong op, deed vast zoo gauw hij kan/
En hij dekte zijne factionair/ Met zijne musketère (bis). Hij zet
dus zijn hoed over zijn ‘baksel’. Als de ‘pakkeman’ vraagt
wat hier aan de hand is, komt de ‘aprilvis’. De wildpoeper
maakt de agent wijs dat onder die hoed zijn papegaai zit. Die is
vanmorgen weggevlogen uit zijn kooi en hij heeft hem nu eindelijk
gevangen. Nee, niet onder de hoed kijken, want, zegt hij: Bijten
kan hij ook zeer fel/ Als ge maar komt ééns aan zijn vel/ De
schobbejak hij haalt pikant/ De stukken uit uw hand. De eigenaar
van de zogenaamde papegaai weet het goed gemaakt. Hij gaat thuis
de kooi halen, en ondertussen moet de pakkeman de ‘papegaai’
bewaken. En daar gaat het natuurlijk om, om het lachwekkende en
vernederende beeld van een gewichtige agent die de wacht houdt bij
een drol. Ik denk ook dat deze tekst echt uit Vlaanderen komt,
want door het hele lied heen is een zekere spot merkbaar met de
Franse (Waalse) taal. De laatste vier regels vormen de ontknoping
van de grap: De gardevil (de agent) met groot geweld/ Die stampte
gelijk nen Franschen held/ De musketère met papegaai/ Zoo plat
gelijk een vlaai. Het is meer dan een grap; het is ook een
gezongen politieke spotprent.
De volledige tekst van
dit lied vindt u op de website waar we alle bijdragen verzamelen: www.cubra.nl.
Als u feestliedjes en -voordrachten kent, kunt u die inzenden per
post of via leed@brabantsdagblad.nl.
|