De
feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: leed@brabantsdagblad.nl
Vliegangst!
Ed
Schilders
Naar aanleiding van het feestlied van
vorige week, ‘De Huwelijkstram’, waarin het huwelijksleven wordt
voorgesteld als een tramwagon die door bruid en bruidegom getrokken moet
worden, kreeg ik van de heer H. de Kort een tekst uit een liedjesschrift
toegestuurd die ‘Hij was vliegenier’ heet. Het begint zo: Hij was
vliegenier, ’t vliegen dat was zijn plezier/ Al had hij een meisje, een
aardig sijsje/ Zeer bedeesd en voor ’t vliegen bevreesd/ Dikwijls vroeg
hij: lieve meid/ Ga nou eens mee voor de aardigheid/ In de cabine/ Van
mijn vliegmachine/ Is nog plaats voor twee. In het refrein wordt het
sijsje nog verder aangespoord: Als je ’t vliegen eenmaal hebt gedaan/
Wil je steeds nog hoger en hoger gaan/ Als je maar gewend raakt aan het
stijgen/ Zal je de smaak ervan te pakken krijgen/ Je hele leven wil je er
dan voor geven/ Geloof gewis dat ’t aardig is.
Wat heeft dit vliegmachien, zoals het
vroeger heette, met de tram te maken? Vorige week zagen we hoe Cupido de
tram soms stil moest zetten om nieuwe passagiers te laten ‘instappen’:
de toekomstige kindjes van het bruidspaar. Ik merkte toen op dat de
feestliedjes van vroeger soms ook heel pikant konden zijn, en de heer De
Kort vond dat ik dan ook de tekst van de vliegenier maar eens moest lezen.
En inderdaad, vroeger was men zeer bedreven in dubbelzinnigheid. Wie op
een feest na het eerste couplet en refrein van ‘Hij was vliegenier’
nog niet in de gaten had waar dit liedje čcht over ging, zal daar toch
zeker in het tweede couplet achter zijn gekomen: Hij vroeg (haar) dagen
lang, maar ze bleef voor vliegen bang/ Na lang zeuren, zou het gebeuren/
Hij z’n zin, ze stapte in/ Ze rilde over lijf en been/ Ze werd van angst
zo koud als steen/ De motor draaide/ Wat haar angst oplaaide/ Telken keer
sprak hij dan weer…. (refrein).
Met preutsheid hebben zulke teksten
niets te maken, veel meer getuigen ze van een gezond gevoel voor humor.
Zelfs tijdens het lezen van zo’n vergeelde tekst in een oud schriftje,
kun je je voorstellen hoe de toehoorders na elke regel krom lagen: Beiden
snorden door de lucht/ Van angst liet ze menige zucht/ En ze beefde/ ’t
vliegtuig zweefde/ Telken keer op en neer/ Toen ze landde op de aard/ Vond
ze ’t wel de moeite waard. In het slot van het laatste couplet, zeg maar
het naspel, is er blijkbaar iets fout gegaan bij het noteren van de tekst.
Het ‘sijsje’ zegt dan: ’t Dalen is een aardigheid als je zo naar
beneden glijdt/ Dan een schokje in je kopje/ Ze kijkt in rond de vaste
grond…
Als er iemand is die het juiste
slotakkoord kent, hoor ik het graag per post of via leed@brabantsdagblad.nl.
Alle teksten en inzendingen aan deze rubriek worden verzameld op onze
website.
|