De
feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: leed@brabantsdagblad.nl
Hen-
en haangekakel
Ed
Schilders
Na
de preken van de Pastoor van Termure en diens confrater uit Scharrebeek,
luisteren we vandaag, beminde gelovigen, naar een even geduchte
kanselredenaar: Pater Brom. Tegen het alcoholminnende deel van zijn kudde
placht hij te zeggen: Je bent hier niet in de kroeg, in de lekkebroers
kweekpoel/ En ik sta bovendien niet voor gek op de preekstoel. Van ons
trio predikheren is pater Brom met voorsprong de meest cynische. Over
carnaval en het dragen van ‘een mom’, een mombakkes, zegt hij
bijvoorbeeld: En ’t is of de drommel (de duivel) de hersens regeert/ Dan
ben jelui nog op het zotst gemaskeerd/ Heb je ooit van zijn leven meer
kwezels als gekken/ Je behoeft je gezicht met geen mom te bedekken/ Hoor,
ik geef je mijn woord, je bent lelijk genoeg/ Ja lelijker dan het
lelijkste mom dat je ooit droeg. Zulke preken werden op feesten
voorgedragen, en het is opvallend dat daarin niet de geestelijkheid bespot
wordt, maar het gewone kerkvolk zelf. Zelfspot was de gelovigen van
vroeger blijkbaar niet vreemd.
De
fragmenten hierboven zijn afkomstig uit het ‘Versenboek’ dat W.
Offermans rond 1870 samenstelde; de preek heet daar ‘Tweede sermoon van
Pater Brom’. Is er dan ook een ‘Eerste Preek’? Waarschijnlijk wel,
maar die kennen we alleen uit de versie die Jos de Vet instuurde, en die
hij optekende uit een schrift uit circa 1940. Die is volkomen anders dan
de tweede preek, maar Pater Brom blijft dezelfde knorrepot. Hij noemt zijn
parochianen ‘onschristelijke draken’, ‘armzalig gebroed’, en: ‘Met
uw hersenen is het akelig geschapen/ ziet die ezels daar mij eens aan
zitten gapen. Over de drinkebroers luidt het dan: Zwijgt, zondaars, een
glaasje, wie zou het u beletten/ Maar dat is omdat ge je ziel op de
jenever gaat zetten/ Maar ik zal op de smeerpijpen wat beter gaan letten/
Jaap de koster zal ik aan de herberg op den uitkijk gaan zetten.
De
‘Predikatie’ die Jeanne Opsteeg instuurde, komt uit het liedschrift
dat haar oma circa 1890 bijhield. Ook deze tekst is weer heel anders maar
helemaal in de stijl van de donderpreek. Onze pater bromt nu over een
slechte gewoonte van het mansvolk in de kerk: Want kom ik na de Mis de
kerk eens rondgekeken/ Mijn voeten blijven vast in al die rochels steken.
Zelfs het kerkkoor moet het ontgelden: Dan is het weer eens stil, en dan
weer een spektakel/ Dat ’t horen u vergaat van ’t hen- en haangekakel/
Ze zeggen ’t is muziek - ik ben die muziek dood moe/ Want ik hoor ’t
van mijn kalf al tot vervelens toe!
U
kunt bijdragen aan deze rubriek of vragen stellen per post of via eindredactie@brabantsdagblad.nl.
|