De
feesten en partijen van vroeger
Kusenbil
met flodderbone
Ed
Schilders
met een aanvulling [ * ]
door Tineke Mols
Ik heb in deze rubriek al
eerder geschreven over de eetliederen waarin het ene na het andere gerecht
genuttigd wordt -- bijvoorbeeld in een lied als De Spijskaart -- maar pas
vorige week kreeg ik van een dergelijk lied een variant in een Brabants
dialect. De inzender, Jos Swanenberg, hoorde het onlangs op een studiedag
in Gemert, waar het werd voorgedragen door Tineke Mols. Het heet ‘De
brulluft’, en naar die bruiloft gaat de zangeres ‘mi ’ne maog zo hol
en lig’. Aan het eind van het eerste couplet zegt ze tot de toehoorders:
‘loister wa’k te aete krig’. Het gaat in dit lied niet zozeer om
holle-bolle-gijs-hoeveelheden, maar om een ratjetoe uit de volkskeuken.
Het tweede couplet lijkt me bijvoorbeeld een voorgerecht dat wel wat weg
heeft van een koude salade. Maar wat voor een:
Sloai mi eier, vis en bloemkol
mi wa peper en wa zout
kèès mi vlis en zo vanalles
lekker kou durrin gebrauwd.
En wat is dit:
Uurst vurzichtig op ’n
burdje
bloakend van de grote heit
(hitte)
lekker wèrrum troebel watter
vol mi vorse (verse)
gruunigheid.
Een stevige groentesoep, lijkt
me. Hoewel ik slechts één dialect spreek, Tilburgs, kon ik deze Gemertse
spijskaart vrijwel geheel volgen:
Vette hantjes broin gebroaje
in goei botter van de koe.
Ook al is de combinatie
misschien niet altijd even culinair verantwoord:
Mi wa hutspot op ’n skaltje
laacht oe al van verre toe.
Alleen in het vijfde couplet,
de vierde en de vijfde gang, kwam ik in de taalkundige problemen. Eerst
zijn er ‘Erpel, saus en malse haauwkes’ *, maar ik heb geen idee wat ‘haauwkes’
zijn. Misschien kan een Gemertse fijnproever het me vertellen? En wie, zo
zegt de volgende regel, ‘nog wajanders wil’, die kan zich nog te goed
doen aan:
Erwte, miejr * en flodderbone
mi ’n stukske kusenbil.
Flodderbone kennen we in
Tilburg ook (tuinbonen, ook wel ‘knaauwbôone’ genoemd), en kusenbil
is natuurlijk een prachtige aanduiding voor varkenshaas. Maar wat is dat
‘miejr’?
Namens lezer Huub van Olphen
ben ik nog steeds op zoek naar een eetlied waarin een man allerlei vreemde
gerechten krijgt voorgeschoteld in een restaurant. Hij zingt of draagt
voor:
Wa for poespas ze daar eete,
dingen die ik gar nie ken
en ik sta er van te kijke, da’k
nog nie gebarste ben.
Lezeres mevrouw Bogaers is op
zoek naar een tafellied of -gebed waarvan zij zich alleen de beginregels
herinnert:
Wat een kind dient te weten
als het aan tafel is gezeten.
Als u het weet, kunt u ons
laten smullen van deze teksten.
Aanvulling door Tineke Mols - 10
mei 2021
*
Haauwkes zijn Peultjes. Het is hier echt een heel gebruikelijk
woord.... Grappig dat dat zo streekgebonden kan zijn.
* Miejr, daar twijfel ik over: de
enige vertaling die ik kan vinden is 'klein onkruid', ook gegeten door
kippen en vogeltjes. Ik weet nog dat wij vroeger parkieten hadden en die
waren er gek op. (volgens de dikke pil: het Gimmers Woordenboek van Wim
Vos). Of het als garnering wordt gebruikt (het ziet er wel mooi uit) of
dat de gasten het echt op moesten eten, ik weet het niet...
Het lied heeft een vrij monotone melodie en is door mijn ouders wel
honderd keer gezongen (tweestemmig).
|