INHOUD FEEST
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

De feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: eindredactie@brabantsdagblad.nl

 

De andere helft / Het paardendek

Ed Schilders


De kerstnacht was nauw aangebroken

De lucht betrokken, guur en koud

Een storm in’t noorden opgestoken

Huilde akelig door ’t besneeuwde woud.

Zo begint het merkwaardigste kerstlied dat ik ken, getiteld ‘Het paardendek’. Het is waarschijnlijk afkomstig uit het Duits, maar al aan het eind van de negentiende eeuw is het bekend op Nederlandse liedbladen, en werd het gezongen op de melodie van Donizetti’s ‘Lucia di Lammermoor’. Ik vond de tekst echter ook in een zangbundeltje uit de jaren vijftig van de vorige eeuw, en op bladen waarop staat aangegeven dat het een ‘dramatische schets’ is voor één heer of één dame. Een echt kerstlied is het dus niet, maar wel een smartlap met een aangrijpende kerstboodschap. In twintig coupletten wordt verteld hoe een hardvochtige zoon zijn oude vader de dood in drijft. Als de oude man zich in de koude kerstnacht warmt aan het vuur in de haard van het familieslot, wordt hij, letterlijk, door zijn zoon, Boudewijn, in de kou gezet:

Nog hier? Wat warm jij je bij de kolen?

Vort, uit mijn ogen op ’t ogenblik (meteen)

 ’k Jaag zo gij niet goedschiks wilt gaan

Straks met geweld u hier vandaan.

De oude vader probeert zijn zoon te vermurwen, onder andere door hem erop te wijzen dat het Kerstmis is:

Bedenk mijn zoon, bedenk dat heden

Het vreugdevol kerstfeest wordt gevierd

En Hij die voor u heeft geleden

In deze nacht geboren wierd.

Ik bid u, wil toch eens bedenken

Hoe menigmaal gij kerstgeschenken

Als kind uit mijne hand genoot.

En gij ontzegt mij dak en brood!

Het helpt niet. Als de vader het slot verlaat, vraagt hij iets waarmee hij zich warm kan houden. Op dat moment neemt de tekst een even verrassende als dramatische wending. Het lijkt erop dat de tekstschrijver de luisteraar de boodschap van het lied als een mokerslag heeft willen toedienen. Pas nu blijkt dat dit gehele tafereel is gadegeslagen door een jongetje van tien jaar: de zoon van Boudewijn, en dus de kleinzoon van de oude man. Vader Boudewijn geeft het kind de opdracht om zijn opa een paardendeken uit de stal te geven. We zijn al in het voorlaatste couplet als het kind terugkomt en een halve paardendeken meebrengt. De hardvochtige vader vraagt:

Wie heeft die deken doorgesneden?

En het kind antwoordt:

Ik, zei het kind, om zich te dekken

Kon, dacht ik wel, de hélft verstrekken

En d’andere helft, welnu… welnu…

Bewaar ik, vaderlief, voor… u!