De
feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan:
eindredactie@brabantsdagblad.nl
De
kus in de vier jaargetijden
W.H.
Stolzenbach, Corrie Engelhart, P. v.d. Loo-l'Herminez, N. v.d. Laar- v.d.
Broek, Marja Verburg, F. de Waal-Van Dongen, Wim Reijnders, Jos de Vet,
Marc. Blokland, Betsy van Cromvoirt, C. v.d. Heuvel, Ans Holman
Uit
de brief van W.H. Stolzenbach

Inzending
Betsy van Cromvoirt
Zij
15 Hij 16 de jaren van dromen verontschuldigd hij twee harten
door amor verbonden hoe kan dat nou zijn
Kort
is nog het rokkie en kort nog het broekie van haar en hem toch zoeken ze
samen het rustigste hoekie
en
hij fluistert met bevende stem,toe geef mij een zoen en zij fluistert
ontdaan foei dat mag je niet doen
maar
ze laat hem begaan het was voor de eerste keer het was net of dat
griefde
dra
zoent hij haar weer het was in de lente der liefde.
Maar
waar blijven zij die zo vroeg zijn begonnen hun huwelijkstrouw maar
heeft hij naar jaren Helena gevonden dan wordt zij zijn vrouw De
liefde tot nu toe heeft banden gekluisterd en viert hoogtij
Hij
neemt zijn jong vrouwtje in de armen en fluisterd vrouwlief ben je
werkelijk van mij
En
ze kusten elkaar met een vrolijk gelach dat doen ze zo vaak 100 keren
per dag
Het
zij vroeg of laat, zoentjes willen ze geven ze krijgen nooit genoeg, het
is in de zomer van het leven
Dra
komen er kleintjes en daarbij de zorgen van hem en haar een kus in
de de avond en één in de
morgen
en dan is het gedaan
maar
gaan ze des avonds om 11 uur slapen dan zijn ze zo moe hij ligt met zijn
mond als een hooischuur
te
gapen en draait dan de rug naar haar toe, dan zegt hij nacht vrouw
en zij mompelt nacht man
nog
even een zoen en hij weet nergens meer van dra slaapt ook de vrouw en ze
mompelt nog even
Wat
slaap je toch gauw, het is in de herfst van het leven.
Nu
zijn ze aan het eind van hun leven gekomen vergrijst is hun haar
Dat
zij elkaar kusten is lang reeds geleden o, gouden paar.
Maar
op deze dag komt de herinnering naar boven op het gouden feest
Hij
lacht eens verlegen en zegt daarbij teder vrouwlief we zijn ook jong
geweest
dan
spits hij zijn mond met geen tand meer er in zij geeft hem een zoen op
zijn stoppelige kin
en
ze zegt ach Heer zulke zoentjes te geven doen wij al lang niet meer
Het
is in de winter van het leven. groetjes uit
Waalwijk.
Inzending
van Marc. Blokland
DE
KUS IN VIER JAARGETIJDEN.
Zij
vijftien, hij zestien, de jaartjes van dromen
Twee
hartjes, door Amor tesamen gekomen
Kort
nog is het rokje, en kort is het broekje
Toch
zoeken ze samen een rustig stil hoekje
Dan
zegt hij met bevende stem
'Toe
geef me een zoen, Doch zij fluistert ontdaan
Foei
maar dat mag je niet doen,doch zij laat hem begaan
Kust
hij, de eerste keer, doet ze net of 't haar griefde
Doch
dra kust zij hem weer, da's de lente der liefde
En
vaak bleven zij, die zo jong reeds begonnen
Dan
heeft hij na jaren geheel haar gewonnen
Hun
liefde, tot nu toe in banden gekluisterd
Hij
neemt zijn jong vrouwtje in 'd armen en fluistert
;Eerst
nu ben je werk'lijk van mij
Zij
kussen elkaar met een vrolijke lach
Dat
doen ze zowat honderd malen per dag
't
Zij laat, 't zij vroeg, zoentjes moeten ze geven
En
nooit heeft men genoeg, in de zomer van 't leven.
Dan
komen de kleintjes en daarmee de zorgen
Eén
kusje des 's avonds en één in de morgen
Wanneer
ze des avonds om elf uur gaan slapen
Hij
ligt met zijn mond als een hooischuur te gapen
En
draait dan zijn rug naar haar toe
Dan
zegt hij, nacht vrouw, en zij mompelt, nacht man
Eén
nachtzoen, hij slaapt en weet nergens meer van
Dra
rust ook zijn vrouw, maar eerst zucht ze nog even
Vroeger
sliep je niet zo gauw, da's de herfst van het leven.
Ze
zijn in de winter van 't leven getreden
Dat
ze elkaar kusten is lang reeds geleden
Doch
op deze dag komt de herinnering weder
Zij
lacht wat verlegen, en hij zegt heel teder
;
Ja vrouw , wij zijn ook jong geweest;
Dan
spitst hij de mond met geen tand meer er in
En
zij drukt een kus op zijn stoppelige kin
Dan
zegt hij, Och heer zo een zoentje gegeven
Hebben
we in lang niet meer, Da's de winter van 't leven.
Inzending
van Jos de Vet
De
lente, de zomer, de herfst en de winter
Zij
vijftien, hij zestien, de jaren van dromen, onschuldig en rein
Twee
harten tesamen door Amor gekozen, omdat het zo moest zijn
Kort
was nog het rokje, kort was nog het broekje, van haar en van hem
Toch
zochten zij samen een heel rustig hoekje, hij fluisterd’met trillende
stem:
Ach
toe, geef mij een zoen.
Dan
fluisterd’zij zacht: dat mag je niet doen, maar toch liet zij hem
begaan.
En
terwijl hij haar kuste deed zij of ’t haar beliefde en dra kuste hij
haar weer.
’t
Is in de lente van ’t leven.
Zo
gingen zij dan die zo jong reeds begonnen in liefde en trouw
Hij
heeft in die jaren geheel haar gewonnen, zij is nu zijn vrouw
En
de liefde tot nu in banden gekluisterd viert hoge tij
Hij
neemt zijn jong vrouwtje in d’armen en zegt: Je behoort nu bij mij
Hij
geeft haar een kus op haar blozende wang. Dat doen zij zowat honderd
maaltjes per dag
En
dan zegt hij: o vrouw, ik wil je nog meer kusjes geven, doch je hebt nooit
genoeg
’t
Is in de zomer van ’t leven.
Dra
komen er kinderen en daarmee de zorgen van het bestaaan
Een
kus in de avond en een in de morgen, en daarmee is het gedaan
Zij
leggen zich dan om elf uur te rusten, zij zijn dan zo moe,
Ligt
hij met zijn mond als een hooischuur te gapen, draait zij de rug naar hem
toe,
Dan
mompelt hij nog: vrouw. Dan mompelt zij nog: man.
Een
kus hij slaapt en weet nergens meer van. Dra rust ook de vrouw.
Eerst
zucht ze nog even, vroeger sliep ze nooit zo gauw
’t
Is in de herfst van ’t leven.
Zo
zijn zij dan ook in de winter getreden, vergrijsd is hun haar
En
op deze dag keert de herinnering weder voor ’t Gouden Paar
Dan
wordt hij verlegen en zegt dan heel even: Vrouw, we zijn jong geweest
Dan
opent hij zijn mond met geen tand meer er in
En
drukt haar een kus op haar stoppelige kin,
En
dan zegt hij: O vrouw, zo’n kusje gegeven, hebben we reeds lang niet
meer.
’t
Is in de winter van ’t leven!
Inzending
van Wim Reijnders
“De vier
jaargetijden”
Zij
vijftien en hij zestien
Jaren
van onschuld en droomen
Twee
hartjes tezamen door amour gekomen
omdat
het moet zijn
Kort
is nog het rokje en kort nog het broekje
van
haar en hem
Toch
zoeken ze samen een stil rustig hoekje
zegt
hij dan met bevende stem
Refrein
Toe
geeft mij een zoen
Maar
ze zegt heel ontdaan
Foei
dat moogt gij niet doen
Maar
ze laat hem begaan
Kust
hij haar ten eersten keer
Doet
ze net of ’t haar griefde
Dra
kust hij haar weer
Zo
is de lente van ’t leven
Vaak
blijven zij die reeds vroeg beginnen
hun
liefde heel trouw
Dan
hebben zij na jaren elkander gewonnen
zij
wordt zijne vrouw
De
liefde tot nu toe in banden gekluisterd
viert
hoog getij
Hij
neemt zijne vrouw bij de hand
en
mompelt nu ben je werkelijk de mijn
Refrein
Zij
kusten elkaar met een vriendelijke lach
Dat
doen zij zoo wat een honderdmaal per dag
Het
zij vroeg of laat
Zoentjes
mogen zij geven
Nooit
hebben ze genoeg
‘t
is de Zomer van ‘t leven
Dan
komen de kleintjes met al hunne zorgen
voor
het bestaan
Een
kus in de morgen en een in de avond
daarmee
gedaan
En
als ze s’ avonds om elf uur
gaan slapen
dan
zijn ze te moe
Hij
ligt met zijn mond als een hooischuur te gapen
en
draait dan de rug naar haar toe
Refrein
Dan
zegt hij nacht vrouw en zij mompelt nacht man
Een
nachtzoen en hij slaapt weet nergens meer van
Dan
slaapt ook de vrouw
Maar
zij mompelt nog even,
vroeger
sliept gij niet zoo gauw
Dat
is dan de Herfst van ’t leven
Ze
zijn in de winkel van ’t leven getreden,
vergrijsd
hun haar
Dat
zij elkaar kusten is reeds lang geleden
voor
’t goud paar
Maar
op deze dag komt de herinnering weder
van
’t gouden feest
Zij
lacht wat verlegen maar hij daarentegen
zegt
vrouw wij zijn ook jong geweest
Refrein
Dan
spits zij den mond met geen tanden meer in
Zij
geeft hem een zoen op z’n stoppelige kin
Dan
zegt hij och Heer zulk een kusje gegeven
Hebben
wij in langs niet meer
’t
Was den Winter van ’t leven.

Foto uit de Eerste Wereldoorlog. De foto is
van de familie Reijnders uit Riel. Mijn vader staat op de achterste rij
(Cees Reijnders) voor hem staat zijn zus met strik. Mijn vader zong het
lied "De vier jaargetijden" voor de ingekwartierde militairen.
|