INHOUD FEEST
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

De feesten en partijen van vroeger
Stuur uw bijdrage aan: liedjesrubriek@brabantsdagblad.nl

 

Wildpoepen

Ed Schilders

 


Poep en pies. Of we het nou smaakvol vinden of niet, het is een feit dat de lezers van deze krant mij met grote regelmaat dergelijke teksten toesturen. En dat ik altijd hartelijk moet lachen om die inzendingen. Afgelopen week stuurde Agnes van der Sangen een kort poeprijmpje in: Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, die vuile soldaat/ hij scheet in de ketel en gooide hem op straat. Haar oma zong het, schrijft Agnes, en ze vraagt zich af ‘of hier nog meer tekst bij hoort’. Waarschijnlijk is deze tekst een poepvariant op het liedje dat Harrie Franken optekende als: Jan Pinnemuts, Jan Pijpmuts, mijn wijf is zo zat. En waarvan hij in zijn boek ‘Liederen en dansen uit de Kempen’ ook een variant uit Best opgeeft als dansmuziek (zonder tekst) onder de titel ‘Jan Pierewiet’.

Het rijm of de voordracht over ‘De mestkaai’ gaat ook over drollen. Tineke Oude Elberink vroeg naar de volledige tekst, en daarvan ken ik twee lange varianten. Ze gaan over een plek in de stad-- de Mestkaai - waar blijkbaar werd wildgepoept. Welke stad het betrof en in welke tijd het was, wordt niet vermeld. Een variant begint zo: De mesthoop zul je toch wel weten/ daar achter bij sint petrus’ vliet/ daar wordt menig stront gescheten/ in ’t geheim dat niemand ’t ziet. Met als refrein: Stronten van mensen, beesten en honden/ worden op deze kaai gevonden/ Maar geen enkele is egaal/ ze zijn verschillend aan allemaal (bis).

De coupletjes van dit lied bestaan uit een opsomming van, zeg maar, de kakkers zoals ze herkend worden aan hun keutel. De hoop uit een ‘armeluis gat’ is ‘als een Maastrichtse vlaai zo plat’. Een begijntje laat er een achter in ‘dat hoekske’ met de kleur van een ‘peperkoekske’. En een bout ‘zo goor’ rijmt op ‘een pastoor’. Een van de refreinen gaat over een kwezel, een zeer vroom vrouwspersoon: Als laatste zag ik er eentje liggen/ niet al te groot maar uiterst fijn/ mijn gids bekeek hem en hij zeide/ die moet van een kwezel zijn/ ’t is heel gemak om dat te weten/ dat ’n kwezel dat strontje heeft gescheten/ omdat ik het papiertje vond/ waar een schietgebed op stond (bis). Tineke Oude Elberink schreef me dat ze dit lied kent uit een voordracht van haar oom in Loon op Zand: ‘Hij gebruikte daarbij een plaat met daarop geschilderd drollen in allerlei vormen en maten. Telkens wees hij er een aan, en zong daar dan een paar regels over. Dit is wel 50 jaar geleden.’ Een regel die ze zich herinnert, luidt: En door het gebruik van diejen drank/ had er die stront zo’n gemene stank. Op dat feest was ik graag geweest!