INHOUD FEEST
INHOUD MOORDLIED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

Liedjes van vroeger

 

Toen onze mops - De verschrikkelyke moord in Noordbraband gepleegd aan vÿf personen April 1841 - notenschrift

Informatie over dit lied kunt u mailen aan Ed Schilders


In de Brabant Collectie van de universiteit van Tilburg bevindt zich een boekje onder de titel ‘Verschrikkelyke moord in Noordbraband gepleegd aan vÿf personen, april 1841’. Het is in meerdere opzichten curieus. Vrijwel altijd werden dergelijke straat- en marktliederen op vellen gedrukt en niet als boekje, en in dit geval is zelfs een uitklapblad toegevoegd met daarop het notenschrift van de melodie. Het is een rolzang: de zanger toonde op een doek afbeeldingen om zijn verhaal nog sprekender over te brengen. De misdadiger wordt meteen heel raak getypeerd wordt: Jan Pieter Verkolje zoo werd hij genoemd/ Als dronkaard in folio [groot formaat] was hij beroemd/ Hij was van z’n ambacht een slijter in wijnen/ d’Affaire [zijn zaak] was schrikkelijk aan het verkwijnen. Elk couplet wordt besloten met een vijfde, kortere regel, en in dit geval is dat het laconieke: Want hij zoop ’t zellef op. In zijn woonplaats, Veghel, kan Jan geen meisje krijgen, maar hij strikt een boerinnetje uit Den Bosch: Zij kreeg bij die smeerlap vier bloeijen van kindren/ Doch zag zij aan ’t einde zijn liefde vermindren/ Maar zijn zuiplust toch niet. Hij mishandelt de kinderen, gaat bankroet en raakt aan de bedelstaf, en verlaat dan het gezin voor een ‘fies vrouwspersoon’ genaamd Trinet ofwel Trijntje Castanje. Samen vermoorden ze de echtgenote en de vier kinderen, en ’s nachts begraven ze de lijken in de tuin. Trinet trok toen ’t klaar was de borrelfles open/ En dappertjes hebben ze saam zich bezoopen/ Of er niks was gebeurt.

Maar dan verschijnt, zo stel ik me voor, op de rol de prent van een hondje, en luidt het: Een kleine kardoeshond, de mop van de vrouw/ Gaf ’t spreekenste voorbeeld van dierlijke trouw. Terwijl de moordenaars zich bezatten, komt het hondje door de heg gekropen: Hij ging aan het ruiken en krabben en delven/ En deed zoo veel werk als een doodgraver zelven/ Den gehelen nacht door. De lijken worden ontdekt: Gansch Vegchel was spoedig geheel op de been/ De schrik en ontroering die was algemeen. Pieter en Trijntje vluchten, maar worden drie maanden later in Boxmeer gearresteerd. Ze krijgen de doodstraf.

Hoewel het lied namen en data bevat, is tot nu toe niets bekend over de feitelijke gebeurtenissen. In 1955 heeft iemand blijkbaar al onderzoek gedaan, want vóor in het boekje is een brief geplakt van de burgemeester van Veghel: ‘Het overlijdensregister van 1841 geeft hieromtrent ook geen enkel gegeven.’