Liedjes
van vroeger
De
valse minnaar
Informatie
over dit lied kunt u mailen aan Ed
Schilders
Luistert
oud en jong van jaren,
Al
die nog leven in deze tijd
Hetgeen
ik u zal openbaren,
Al
van een groot misdadigheid,
Ik
had een meisje, dat ik minde.
Maar
als zij was van mij bevrucht:
Denk
hoe wreed als dat ik haar verslinde,
daar
ik thans zoo droevig om zucht. bis.
Het
was een wees van twintig jaren.
Toen
ik zag dat zij ging zwaar,
Ja,
toen heb ik haar laten varen,
En
ik kwam niet meer bij haar.
Maar
zie daar ging zij mij staan wachten.
Ja
buiten aan een hoek of kant,
Alwaar
zij deed haar bitt're klagten.
Hetgeen
ik nam voor groote schand. bis.
Ik
sprak: Zoetlief! laat ons wat rusten,
Want
ik kan geen voet meer gaan.
Toen
kreeg ik mijn moordenaars lusten,
En
ik rande haar toen daadlijk aan.
Haar
laatste woorden met droevige reden,
Waren:
o God! en help mij.
Ik
heb haar 't hoofd van 't lijf gesneden.
En
hare handen allebij, bis.
Delfde
haar terstond in de aarde,
Al
met een wreed en stuursch gemoed,
Ziet
hier ligt mijn pand van waarde,
Al
met mijn eigen vleesch en bloed,
Ik
ben toen daar van daan getreden,
En
dacht toen: niemand weet daar van,
Maar
slechts een dag daarna geleden,
Toen
werd ik een gevangen man. bis.
Juist
ging daar een heer uit jagen,
En
zijn hond die vond daar 't graf,
Die
heeft het hoofd toen meegedragen
't
Welk grooten schrik aan 't volk toen gaf.
Deze
hond ging nu zonder wachten.
Al
met dit hoofd voor de tafel staan
Dit
bragt een ieder in gedachten,
Als
dat er was een moord begaan, bis.
Het
geregt dat ging nu visiteren,
Zij
namen mede dezelfde hond,
Die
ook juist zonder te mankeeren.
't
Geheele doode ligchaam vond,
Al
met haar afgesneden handen
De
vrucht was ook het leven kwijt,
En
ieder sprak naar zijn verstande,
Ik
weet wel, wie haar heeft gevreid. bis.
Den
zelfden dag zoo werd ik nu gevangen
En
zij brachten mij daarbij,
Wel
gebonden aan mijn handen.
Zij
spraken: vriend! dit werk kent gij.
Ik
kon mijn misdaad niet mistuigen,
Het
bloed sprong mij uit neus en mond
Hier
moest ik mijne wreedheid buigen,
Ik
sloeg mijn oogen naar den grond. bis.
Met
rouw in 't hart en bittre klagten!
Heb
ik den nacht steeds doorgebracht,
Met
veel schrik in mijn gedachten,
Als
ik aan mijn Zoetlief dacht,
Maar
toen aanbrak de and're morgen,
Brachten
zij mij voor de vierschaar,
Ik
stond met 't aangezicht verborgen,
Want
aanstonds was mijn vonnis klaar. bis.
Mijn
vonnis werd mij voorgelezen,
dat
ik den dood moest ondergaan,
de
guilliotien werd mij gewezen,
de
priester met mijn lot belaan,
Adieu,
Jongheid! nu voor het leste,
Neem
hier een les aan mijn geval,
dit
raad ik u voor 't allerbesten,
Ik
schei nu van dit werelds dal. bis.

|