INHOUD FEEST
INHOUD ROOMS
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

Voordrachten van vroeger

 

De raad in de put - Bernard van Meurs

 

Te B. . . , een dorp op 't platte land,

Waar 't ploegen en het eggen

Gebeuren zal naar d' ouden trant,

Zoo lang een kip zal leggen, —

Daar lag, sinds menschenheugenis,

Een put met water klaar en frisch.

 

Daar kwamen in den morgenstond,

Met emmers om te scheppen,

De boerendames uit het rond;

Als ooievaars die kleppen,

Ja, scheller nog, was 't klappen van

En over Jan en alleman.

 

Op zeker dag was 't groot appel,

En ging geducht de snater:

„'t Is om te springen uit je vel

„Om dat vermierde water!

„'t Wordt maar niet helder meer en klaar!

„De koffie — bah! smaakt mislijk naar."

 

„'t Is duizendmaal den Raad gezeid;

„Hij houdt ons voor het lapje!

„Wij hooren, zien van geen bescheid;

„'t Moet uit, dat flauwe grapje!

„Komt trekken we allen ééne lijn,

„En morgen zal 't wel beter zijn!"

 

Daar stormt het met een kwaden kop

Naar alle groote bazen;

Men zegt de les hun duchtig op

En dreigt de onnoozleglazen,

„Zoo binnen vier-en-twintig uur

„Geen beter water kookt op 't vuur!"

 

De Raad loopt saam op hooge been,

En gaat aan 't raisonneeren

Van tien precies tot kwart voor één,

En kan niet concludeeren;

De vraag was ook voorwaar niet klein:

„Hoe wordt dat vuile water rein?"

 

„Hoort, domoore die jij allen bent!

— Schreeuwt iemand als tot dooven

„Bespreekt den put zijn mankement

„Daar onder, niet hier boven!

„Wie mannenhaar draagt om de kin,

„Die volge mij en klimme er in!"

 

 

Zoo sprak een oud sergeant-majoor ,

Nu raadsheer-secretaris;

Een ronde kerel door en door,

Die krek zegt zoo als 't waar is —

De raad met algemeene stem,

Maar bevend, zegt: „Wij volgen hem!"

 

Fluks is de mare van 't besluit

Het dorpje rond gevlogen;

En alles, jong en oud, loopt uit

Met open mond en oogen.

„Hoezee!" — zoo schalt het — „leev' de Raad

„Leev' de majoor, onze advocaat!"

 

De burgervaêr krijgt kippenvel,

Hij liet een oogje vallen

In 't diepe gat van dertien el,

't Is niet om mee te mallen!

Hij schuurt zijn baard, hij plooit zijn kin:

„Majoor, hoe klimmen wij daar in?"

 

„Wij doen gelijk de bijen doen"

- Herneemt het dorpsorakel —

„Een ieder pakke eens anders schoen,

„En gij zijt de eerste schakel;

„Ik zelf ga hangen aan het end

„En onderzoek het mankement!"

 

Men klimt. . . en 't waagstuk komt tot stand

Met huivring en ontzetting:

De burgervaêr hangt aan den rand

En houdt die menschenketting;

Voor 'n beetjen is hij wel niet bang —

Maar toch, hem dunkt, hij wordt zoo lang,

 

„Mijn armen! ai! maak voort, majoor!

„Ik kan 't parjen niet houwen!

„Hei, jongens, zeg, 'k moet even, hoor,

„Eens m mijn handen spouwen!"

Hij „spouwt". .. hij grijpt .. . doch 't is te laat

Daar tuimelt. .. klets daar ligt de Raad!

 

............

 

Verschrikt niet, vrienden,

’t wordt geen graf,

Want 'k lees in de legende:

Si er met nat pack quamen af;

Dan, punctum-satis. ENDE.

Maar zeker is de vraag geuit:

„Majoor, hoe klimmen wij er uit?"