INHOUD FEEST
INHOUD FEESTLIED ALGEMEEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

Liedjes van vroeger

Jan, Japik, Krelis en Piet

met dank aan Jantien Bergervoet en Maarten Ouwehand

 

Het zeemansgraf


De geschiedenis die ik u nu ga vertellen
Bevat de lotgevallen van vier varensgezellen
En ze is zó treurig,'t is goed dat u 't weet
Houdt dus bij voorbaat een zakdoek gereed

Om de tranen van je facie te drogen
Want wie ze aanhoort met kurkdroge ogen
Nou dit is zeer zeker niet om te vitten
Maar die heeft geen hart in z'n ribbenkast zitten

Verbeeld u:

Een zee zonder eind of begin
En op die zee een boot met vier mannen erin
Die drie dagen lang op de baren reeds dobberen
Omringd door haaien die hen op willen slobberen

Met een beetje begrip wordt de zaak u reeds helder
Hun schip dat leed schipbreuk en ging naar de kelder
Maar ze waren nog tijdig in hun bootje gestapt
En zo met hun vieren aan de dood net ontsnapt

Zo zwierven dan Jan,Japik,Krelis en Piet
In hun bootje en stuurden naar 't eind'loos verschiet
Of er geen schip tot hun redding kwam dagen
Want de honger begon aan hun magen te knagen

Want slechts één vat water hadden ze meegenomen
Opdat ze van de dorst niet om zouden komen
Vol zaligheid lurkten z' om beurten aan 't vat
Al hadden ze liever jenever gehad

Toen sprak de oudste matroos Piet
"Mannen, zo gaat het langer niet,
we hebben nu zonder te bakken of stoven
de zolen finaal van onze schoenen gekloven"

Nu is't bij een schipbreuk gebruik moet u weten
Dat de én door de ander wordt opgegeten
"We maken van een papiertje vier lootjes
en wie het lot treft, die snijden we aan mootjes"

Zo gezegd zo gedaan en het lot viel op Jan
En die zei heel gemoedelijk "Ik ben bakker an"
en wens jullie allen een smakelijk eten"
In drie dagen tijd was Jan opgevreten

En weer gingen ze loten en het lot viel op Piet
Piet was een ouwe taaie en vet was ie niet
Hij smaakte naar rum en naar ouwe tabak
Maar bij zo'n gelegenheid heb je daaraan lak

En na drie dagen sloegen Japik en Krelis
De laatste karbonaden van Piet in hun melis
Toen keek Krelis naar Japik en Japik naar Krelis
En ieder voor zich dacht "'k geloof dat die ander teveel is"

Krelis begon Japik al gauw te verwijten
Dat hij keek of hij een stuk uit z'n jeweetwel wou bijten
Toen sprak Japik " een van ons beiden is voor de haaien
maar eerlijk duurt het langst we zullen er om raaien"

Met de botjes die van Piet waren overgebleven
Raden ze toen even of oneven
En Japik verloor het en vijf volle dagen
Zat Krelis op Japiks omhulsel te knagen

De zesde dag, hij had niets meer te knabbelen
En zat maar zo'n beetje op Japik's scheenbeen te sabbelen
Toen dacht hij "komt er geen schip om mij op te pikken
dan kan ik alleen aan mezelf gaan te bikken"

De zevende dag sloeg de honger op zijn zinnen
En net toen hij aan zijn grote teen wilde beginnen
Werd hij door een grote stoomboot gered
En veertien dagen later aan wal gezet

Eerst deed hij de reder van 't schip z'n verslag
En na een paar borrels de andere dag
Deed hij ook verslag wat er was geschied
Aan de vrouwen van Jan, Japik en Piet

Waar zijn onze mannen riepen ze onder getier
Krelis klopte op zijn buik en zei "die zitten hier,
hier rusten Jan, Japik en Piet die drie braven
ik heb z' één voor één in m'n maag begraven

Ik zeg het vol weemoed o treurende gaden
M'n buik is het kerkhof van mijn kameraden
En na een tijdje van huilen en snikken
Bedaarden de vrouwen en met droevige blikken

Bekeken ze Krelis van boven tot onder
Een buik met drie mannen, het leek wel een wonder
Toen trad een van de drie vouwen uit hun midden
En zei, "Krelis, mogen we op 't kerkhof komen bidden ?"

En Krelis, heel blij dat de smart was gestilt
Zei"jullie komen maar zo vaak als je wilt"
En na deze concessie
Trokken de vrouwen in processie

Naar de woning van Krelis
En knielden er neer op z'n melis
En als ze dan zeiden "nou Krelis, me gane"
Dan was het kerkhof kletsnat van de tranen

Maar Krelis begon het al gauw te vervelen
En dacht toen hoe kom ik hier netjes vanaf
Ging toen met ideetjes aan het spelen
Er hoort toch een steen op ieder graf

Toen op zekere dag de vrouwen er stonden
Schrokken ze van het tableau dat ze vonden
Want Krelis had zich in z'n nachtgoed gestoken
Met op z'n buik een steen:

WEGENS SCHOONMAAK GESLOTEN.