INHOUD RAAMSDONK
INHOUD MOORDLIED
INHOUD FEESTLIEDJES
HOME
AUTEURS

Illustratie van M. Zijl

 

Overzicht - Ed Schilders - 299 coupletten

Coupletten uit overlevering & veldonderzoek (186) Varianten uit overlevering & veldonderzoek (59) Varianten uit gedrukte liedboeken (33)
De beschikbare coupletten heb ik in een zekere logische volgorde geplaatst Minimale varianten zijn niet opgenomen Omdat deze varianten voor een groter publiek bedoeld waren, is de tekst vaak enigszins gekuist - alleen opmerkelijke varianten zijn hieronder opgenomen

Aanhef

vrienden luister naar m'n lied

wat er te Raamsdonk is geschied

 

Hoort burgers, hoort en ziet

Wat er te Raamsdonk is geschied

 

Ach mensen luister naar m’n lied

Hetgeen in Raamsdonk is geschied

 

Komt vrienden luister naar mijn lied

Wat er te Raamsdonk is geschied

 

Komt mensen en luistert naar mijn lied

Wat er te Raamsdonk is geschied.

 

Zeg vrinden luisterd naar mijn lied

Al wat er in Raamsdonk is geschied

 

Introductie van de slachtoffers

in Raamsdonksveer woonden man en vrouw

die zwoeren elkander eeuwig trouw

 

Er was een man en er was een vrouw

en die zwoeren elkander eeuwig trouw

 

D'r was een man en d'r was een vrouw

en die waren met elkaar getrouwd

 

Een man, een vrouw en een heel klein kind

Die leefden samen van de wind,

 

de man had geld, de vrouw had geld

daar waren de dieven op gesteld

 

De man die had dat geld gespaard

En in de linnenkast bewaard.

 

Omdat ze bang waren dat er rovers kwamen

Hadden ze zestien sloten op deur en ramen

Daar leefden eens een man en vrouw

Die zwoeren aan elkander trouw.

 

Daar woonden eens een man en vrouw

Die waren malkander zo trouw

 

Er leefden daar een man en vrouw

In eer en deugd en goede trouw 

 

In Raamsdonk woonden een man en een vrouw

die waren verenigd door de trouw

 

In Raamsdonk woonden een man en vrouw

Die zwoeren elkander eewig trouw

 

Een man, een vrouw en een heel klein kind

Die leefden samen van de wind,

 

Waar een gezin, man, vrouw en kind

Moesten leven van de wind.

 

Een man en vrouw en een kind

Die leefden samen eensgezind.

 

De man had goed, de vrouw had geld

Daar zijn de rovers op gesteld.

 

En ja die mensen hadden geld

Daar waren twee moordenaars op gesteld.

 

De mensen die hadden een beetje geld

Waarop de moordenaar was gesteld.

 

En de man had geld en de vrouw had geld

en daar waren rovers opgesteld [sic]

 

Ze hadden ook nog enig geld

Daar waren rovers op gesteld

 

Die luikes hadden een beetje geld

En daar waren de moordenaars op gesteld

 

Een andere kijk op het echtpaar

Daar woonden eens een man en vrouw

Die waren elkander niet getrouw.

 

Die man dat was een grote sok

Die voor ’t minste geritsel schrok.

 

De vrouw dat was een grote tang

Maar voor ’t huwelijk niet bang.

De achtergrond van de boeven

De man deed een godsdienstig werk

Hij stal de beelden uit de kerk.

 

Hij sloot zich aan bij een roversbende

En toen zijn zij samen op stap gegaan.

 

De een was moordenaar en dief

De ander schrijver op het stadsarchief.

 

 

De inbraak & eerste prikacties

De rovers kwamen van heinde en ver

Met moordwerktuigen en een breekijzer.

 

Er scheen die avond juist geen ster

Dus ze zochten hun weg bij een lucifer.

 

de dieven kwamen van heind' en ver

gewapend met hand- en breekijzer

 

De rovers kwamen van heind' en ver

Met schoenlepèl en breekijzèr

 

De rovers kwamen van heel ver

Gewapend met een revolver.

 

En in het holst van een donkre nacht

Hebben de rovers daar een bezoek gebracht.

 

In het hartje van de nacht

Lagen de rovers daar op wacht.

 

Ze klommen samen over de hekken

En dachten: Het kan ons niks verrekken.

 

Ze klopten aan de voordeur aan

Maar hun werd niet open gedaan.

 

De vrouw des huizes vond het niet pluis

En riep uit het raam: Wij zijn niet thuis.

 

Ze kwamen aan de achterdeur

En keken naar binnen door een scheur.

 

de dieven in het vak bekwaam

kropen door het schijthuisraam

 

Ze maakten zich een beetje plat.

En ze kropen met hun driën door t’sleutelgat

 

De juffrouw die er juist op zat

Kroop van angst door ’t afvoergat.

 

De meid zat juist op het secreet

en kreeg daar al een dolk in haar reet

 

Het kind dat in het pleehuis zat

Zakte van schrik door het brillegat.

 

Ze dacht bij haar eigen: Dat loopt mis

En kon niet meer kakken van de pis.

 

De oude meid die heette Toos

en sloot zich op in de poepdoos

 

De oude tang die werd zo bang

die liet een scheet van drie uur lang

 

Die grote vlegels braken in

Dat was niet naar dit paar d’r zin.

 

Ze aten eerst nog snert met prei

En toen begon de moordpartij.

 

Piet die riep: Ik kom van ver

Ik ben een kwaaie moordener.

 

Maar Job met zijne lelijke kop

Die hield niet van aI dat getob.

De rovers in het vak bekwaam

Die klommen door het schijthuisraam.

 

De rovers in hun vak bekwaam

Klommen door ’t wc raam.

 

De dienstbode die daar juist zat

Zwom van schrik door 't afvoergat

 

De rovers kwamen van heinde en ver

met hamer en breekijzer

 

Te raamsdonk, zo luidt de faam

klommen twee inbrekers door het wc'tjes- raam

 

En in het hartje van de nacht,

Toen lagen de moordenaars op wacht.

 

En toen men was naar bed gegaan,

Toen klommen ze door het sekreetraam.

 

De dieven kwamen zeer belaân

En klopten ’s avonds bij hun aan

 

De oude man, een aardige klant

Die sprong al uit zijn ledikant,

 

Hij sprong zijn bed recht uit de flank

Schopte de waterpot van de plank

 

De keukenmeid met haar rode kleur

Sloop stiekem door de keukendeur,

 

De oude does die waken moest

Die had van angst de plaat gepoetst

 

Hij schoof het raam al op een kier

En sprak wat is dat voor woest getier,

 

De dieven in hun vak bekwaam

Die klommen door het open raam (2x).

Identiteit van de misdadigers

de eerste moordenaar heette Ben

die had veel last van zweetvoeten

 

De eerste rover heette Baas

En had een kop gelijk een varkensblaas

 

de tweede moordenaar heette Frank

die kon het niet houden van de stank

 

De tweede rover heette Piet

Die had zo’n last van zweetvoeten niet.

 

De tweede rover heette Klaas

En maakte jaren van tenen kaas.

 

De tweede rover heette Job

Die had een open klierenkop.

 

De derde rover heette Koen

Zijn haar was van nature groen.

 

De derde rover, een koene zwemmer

Dook met zijn kop in een vuilnisemmer.

 

De derde rover heette Pieter

Die dronk jenever bij de liter.

 

de vierde moordenaar heette Piet

en de vijfde moordenaar was er niet

 

De vijfde rover heette Gijs

Die was niet helemaal goed wijs.

 

De vijfde rover heette Teun

Die was dol op petroleum.

 

De zesde rover heette Jan

Die was de baas van 't hele span.

 

De zevende rover heette Klaas

Die had zo'n last van tenenkaas.

 

De achtste rover heette Piet

En een negende rover was er niet.

 

achter hem kwam moordenaar Ad

die krabde voortdurend aan zijn gat

 

Den eersten Moordenaar heette Bard
En hij beet de dochter al door haar hart.

De roverhoofdman heette Ben

Hij had veel last van zweetvoeten.

 

De eerste rover heette Ben

Die had veel last van zweetvoeten.

 

De tweede rover heette Klaas
Had altijd bèèèergen tenenkaas
 

De derde rover heette Frank
die was niet te náááádren van de stank
 

De tweede rover heette Klaas

Die had ‘ne kop als een varkensblaas.

 

De derde moordenaar heette Klaas

z'n kop was als een varkensblaas

 

De derde ( ? )rover heette Ko

Die had een pukkel op z'n O

 

De derde rover heette Frank

Was niet te benaderen van de stank.

 

De vierde rover heette Frank

Die was niet te genaken van de stank.

 

De zesde rover heette Piet

En een zevende rover was er niet.

 

Die vierde rover heette Ben

Die had zo'n last van zweetvoeten.

 

 

 

De bedreven wreedheden tegen de echtelieden

de oude heer lag op z'n bed

werd zomaar op z'n kop gezet

 

De heer des huizes die zich in bad bevond

Kreeg een kogel door zijn kont

 

de oude vrouw die werd vermoord

met honderd el gordijnenkoord

 

De vrouw werd van haar bed gesleurd

En in de lengte doorgescheurd.

 

Toen kwam de moordenaar, die heette kes

Die gaf de vrouw een steek of zes.

 

De oude vrouw een leuke kwant

Die maakten ze ook nog snel van kant.

 

De moordenaars besmeurden hem

Helemaal met petroleum.

 

Zij staken hem toen in brand

En maakten hem al zo van kant.

 

De vader nu die koene held

werd daar lafhartig neergeveld

 

En moeder die bij de stoof en stond

die brandde van schrik haar hele kont

De man werd in zijn bed gesmoord

Met 14 el gordijnenkoord.

 

Den ouweheer die werd gesmoord

Met zeven el gordijnenkoord.

 

De heer des huizes werd gesmoord

In een paar meter gordijnenkoord.

 

De vrouw des huizes werd vermoord

Met zeven el gordijnenkoord

De moordenaars besmeerden hem

helemaal met petroleum.

 

de meid werd in haar bed gesmoord

met zeven el gordijnenkoord

De man lag in zijn brik vermoord
De vrouw lag in haar […] gesmoord
 

De vrouw die werd van 't bed gesleurd,

En in de lengte doorgescheurd.

 

De man die riep: „Och God, och God —

Ze maken ons allemaal kapot!"

 

De moordenaars besmeerden 'm

Helemaal met petroleum.

 

Zij staken hem toen in brand,

En maakten hem aldus van kant.

 

De oude man werd subiet vermoord

De vrouw werd in haar bed gesmoord,

 

De jongste zoon wat een schandaal

Zwemt in zijn bloed gelijk een aal

 

Daarna legden zij wat op de mat

De dieven kozen ’t hazenpad,

 

De oudste zoon hij heette Frank

Dorst niet te nad’ren van de stank (2x).

 

Meer slachtoffers - de kinderen

het ene kind was nog zo kaal

zwom in de pot gelijk een aal

 

het and're kind was nog niet groot

werd fijngewreven in de goot

 

kleine Piet die schone guit

dreef in het bloed de voordeur uit

 

Een dochtertje van een jaar of zeven

Werd op het aanrecht fijngewreven.

 

De oudste zoon was ook niet gek

Sprong uit het raam en brak zijn nek.

 

De oudste zoon, een koene zwemmer

Werd verzopen in een lege emmer.

 

Een andere zoon die tegenspartelt

Wordt in de dakgoot doodgemarteld.

 

De tweede dochter is een schone maagd

Werd pardoes door midden gezaagd.

 

De tweede zoon werd beetgepakt

En achter het behang geplakt.

 

De derde zoon, och wat een pech

Die is ook dood, o zeg, o zeg.

 

En Benjamin die kleine guit

lag in zijn blote voor de ruit

 

En Jozef met zijn grote snuit

liep in zijn hemd de voordeur uit

 

Het vierde kind net even acht
Dat werd verdronken in de gracht

Het vijfde kind dat was pas negen
Werd aan de kachelpook geregen

Het zesde kind werd snel gepakt
En met een bijl tot moes gehakt

Het zevende, zijn naam was Piet
Drukte men door de gaatjes van het vergiet

 

De jongen van aard een beetje bang
Kroop in de schouw gewapend met de tang.
Van daar kroop hij in t’kippenhok
Een blauwe kip …. Op zijn kop

Het jongste kind nog jong en kaal

Zwom in de po gelijk een aal.

 

De oudste dochter, bijna bruid

Zwom in haar bloed de kamer uit.

 

De oudste dochter, juist de bruid

Zwom in haar bloed de kamer uit

 

Dan was er nog een kind van een jaar of zeven

Die werd in de gootsteen fijngewreven.

 

De jongste van een maand of zeven

Wordt in de gootsteen tot mosterd gewreven.

 

Zijn tweelingbroer, zijn hoofd plat en kaal

Zwom door de pispot als een aal.

 

De oudste dochter, een schone bruid

Dreef in haar bloed de voordeur uit.

 

De oudste dochter, bijna nog maagd
Werd in de lèèèèngte doorgezaagd
 

De oudste zoon een beste zwemmer

Werd verzopen in een lekke emmer.

 

Het tweede kind, een reuze zwemmer
Verdronk men in de vuilnisemmer

 

En Godelief die schoone maagd

die werd in het midden doorgezaagd

 

En Barbara die mooie maagd

Die werd er middendoor gezaagd

 

Het andere kind nog niet zo groot

kwam aangedreven door de goot

 

het jongste kind zat op de pot,

het werd gewurgd en was bij god

 

De jonge dochter, haast een bruid,

Dreef in haar bloed de voordeur uit.

 

En nog meer slachtoffers

En een ouwe opa met een baard

Die stopten ze zomaar in den haard.

 

De oma van een jaar of honderd

Werd van alle trappen af gedonderd.

 

En grootmoeder die oude boerin

die sukkelde van schrik de beerput in

 

De zwarte kat werd ook gegrepen

En van voor naar achter uitgeknepen.

 

Er kwam nog iemand om het leven

Die werd in de gootsteen fijn gewreven.

 

Meer slachtoffers - het huishoudelijk personeel

de ene meid die was zo bang

en liet een scheet van 3 el lang

 

de andere meid die heette Koos

die sloot zich op in de poepdoos

 

De meid van aard een beetje bang
Kroop op t’secreet een half uur lang
 

ze deed daar ook heel goed haar best

en zat te stinken als de pest

 

De Franse juf, tout effrayé

Sprong in haar angst in de wc

 

De dienstbode die hevig schrok

Sprong van de schrik in ’t kippenhok.

 

En Antoinette die schone maagd

Werd in de lengte doorgezaagd.

 

De dienstmeid van nature bang

Zat op het schijthuis urenlang.

 

Een rover keek stiekem door de spleet

En zag precies haar blote reet.

 

De meid gaf dan eensklaps een gil

Want de rover knijpt in haar bil.

 

De kinderjuffrouw heet Jet

Lag opgerold in het buffet.

 

Op zolder vonden ze nog een knecht

Wiens darmkanaal werd opengelegd.

 

Een van de rovers nam zijn mes

En gaf de knecht een steek of zes.

 

De tuinman had een nieuwe gieter

Daar kreeg hij mee op zijn sodemieter.

 

De knecht die werd het hart doorboord

En in zijn eigen bloed gesmoord.

De keukenmeid een schone maagd

Werd in de lengte doorgezaagd.

 

De dienstmaagd die werd ook vermoord

En onder kussens wreed gesmoord.

 

 

 

De daders worden nerveus

de roverhoofdman moest op de pot

vond tot zijn spijt de deur op slot

 

dat stelde hem toen zo teleur

en deed het stiekum achter de deur

 

een poepte op de canapé

een gewoon mens doet dit op de plé

 

Klaas die had z'n gat ontbloot

en deed het achter de tafelpoot

 

de vierde moordenaar had een baard

en piste in de paraplustandaard

 

toen werde ze in hun plan verstoord

en één daarvan werd gauw gesmoord

 

de een had nauw' z'n schijthol dicht

of men had z'n been gelicht

 

een trok z'n sabel uit z'n sché

en mikte door 't raampje van de plé

 

Hij rende toen naar de vuilnisbult

Maar daar werd hij ook niet geduld.

 

De een had pas zijn poeper dicht

of de ander had al zijn been gelicht

Dat stelde hem zo teleur

toen scheet de smeerlap voor de deur

 

De een die had zijn kont ontbloot

en scheet zo tegen een tafelpoot

 

En trok de sabel uit de schee

en mikte door het raampjevan de plee

 

 

De slachtoffers verweren zich

Jan en Kee, ze wieren wakker

Ze kreeg de beroerte, die arme stakker.

 

Jan sprong uit kooi en nam de spuit

En joeg ze zo de staldeur uit.

 

Ze kropen in het kiepenkot

En maakten alle kiekens kapot.

 

Kee kwam erbij en nam de gieter

En sloeg ze op de sodemieter.

 

Jan zag het net en schrok zich rot

Sloeg toen de spuit op z’n kop kapot.

 

De man schoof het raam op een kier

En riep: Wat is dat voor een woest getier?

 

Ik pak de pot die staat nog vol

En sla ze daar mee voor hun hol.

 

Maar door de oude heer zijn angst

Viel de waterpot al van de plank.

 

de meid sprong toen gauw op een stoel

en scheet de moordenaars in d'r smoel

 

Het kleinste kind zat in zijn stoel

En pieste de moordenaar in zij smoel

 

de oude Sis nam pot en pis

en sloeg ze op d'r verdommenis

 

en haar zus stond op uit bed

roffelde d'r op met haar corset

 

de dochter was ook lang niet mis

greep de dieven bij d'r verdommenis

 

De ouweheer die nam een stok

En joeg ze in het kippenhok.

 

Opa, een leuke oude kwant

Die sprong al uit zijn ledikant.

 

Ben die vroeg: Waar is het geld

Zeg op verdomme of 'k gebruik geweld

 

De dochter riep: 't Ligt in de kast

In die met kussens en spiegelglas.

 

De oudste zoon zat op de kast

En spoog de rovers op hun bast.

 

De man die riep: O God, O God

Ze maken ons allemaal kapot.

 

Op dat moment kreeg hij een lik

Hij werd toen bleek en gaf geen kik.

 

De oude Cis nam een pot met pis

en gooide die op hun verdommenis

 

De grootvader die nog moed bezat

\die beet een rover in zijn gat

 

De vader met zijn sterke klauw

die sloeg 'ne rover bont en blauw

 

Mijn broeder die kloeke gast

die bokste 'ne rover in de kast

 

Mijn zuster die kloeke meid

die heeft er enen doodgevrijd

 

En ik met anders zo 'nen groten toot

ik was't die mezelf in de kleerkast sloot

De keukenmeid sprong uit haar bed

En roffelde erop met haar corset.

 

De heer des huizes greep een stok

En rende ermee naar 't kippenhok.

 

Tuinman Pieter nam een gieter

en sloeg ze op hun sodemieter

 

De jongste zoon sprong op een stoel
En spoog de moooord’naar in zijn smoel
 

 

Steun van de kippen

De oudste kip had diarree

En liet een klodder naar benee.

 

De roverhoofdman keek omhoog

En kreeg een klodder in zijn oog.

 

De kippen vielen lang niet mee

Want de kippen hadden diarree.

 

De voorste rover keek omlaag

En kreeg een klodder in zijn kraag.

De tweede rover keek omhoog

En kreeg een klodder in zijn oog.

 

Maar dat viel ook al weer niet mee

Want de kippen hadden diarree.

 

De politie arriveert op de plaats des onheils

De buren dachten t’is hier niet pluis.
Zij trapten de deur open van het huis.

 

D’r was in het dorp nog een flinke vent

Die was van zijn vak politieagent.

 

De smid van t’dorp met een grooten vloek

Die packten de moordenaars bij der broek.

 

De buurman belde die smeris op

Her bureau gesloten, hij een strop.

 

toen kwam er een ijverig politieagent

die vroeg van wie is toch dit end

 

De veldwachter heel vlug en net

Die greep de moordenaars bij hun pet.

 

En van Kempen ook niet mis 

Viet ze bij d’r verdommenis.

 

De secretaris was zo bang

Die liet een scheet van zes el lang.

 

De schout van ’t dorp, ook niet mis

Die pakte zij bij zijn verdommenis.

 

Een ander plichtsvol heimandat

gleed uit en viel toen op zijn gat


 

De politie kwam al met een deel

Op ’t verschrik’lijk moordtoneel,

 

De commissaris nog al glad

Zag wat glinst’ren op de mat

 

De schout van Raamsdonk, lang niet mis,

Die pakte ze bij hun verdommenis.

 

Sporenonderzoek

de burgemeester kwam terstond

en constateerde verse stront

 

zeg mijnheer de commissaris

weet jij niet van wie die sigaar is

 

de commissaris zei al ras

dat die wel van de dieven was

 

wie dat hoopje heeft gescheten

heeft beslist spinazie gegeten

 

sodemieter sakkerhel

hier bakken ze worstjes zonder vel

 

wel nondeju wel potverdomme

hoe is die sigaar toch hier gekomme

In ’t onderzoeken was hij een baas

De dieven vluchten op de plaats,

 

Zij kropen daar in ’t kippenhok

De kippen kakten op hun kop (2x)

 

Klopjacht &  arrestatie

de moordenaars hadden lont geroken

en waren gauw weer uitgebroken

 

maar na een jacht van een half uur

waren ze allemaal de pisang

 

De agenten gingen er weer op uit

En sloegen de rovers op hun snuit.

 

Toen kwam de veldwachter met zijn hond

Die beet de rovers in hun kont.

 

Hij kwam meteen, soms niet, nu wel

En sloeg er op met zijn sabel.

 

En toen hij lang genoeg had gebeukt

Zei hij: Mannen jullie zijn verneukt.

 

Hij bond ze allemaal aan elkaar

En legde ze op een grote baar.

 

De rovers zijn toen vlug gepakt

En in de gevangenis gekwakt.

 

 

 

Rechtszaak

Ze zijn toen voor het gerecht gebracht

Dat hadden ze verdomme niet verwacht.

 

De rechter zei: Nu zullen jullie allegaar

Dwangarbeid doen voor tachtig jaar.

 

De mensen riepen: 't Is een schandaal

We hangen ze op aan een lantarenpaal.

 

De rechter sprak: Op ieders verlangen

Zullen we jullie op gaan hangen.

 

De advocaat zei: Dat is te veel

En greep de rechter bij zijn keel.

De Rechter sprak al vol verlangen,

Zeg vriedjes ga jullie daar maar hangen.

De zaak die kwam toen voor 't gerecht.

De moordenaars werden ter dood gezegd.

 

De rechter sprak: „Op ieders verlangen,

Zullen wij de moordenaars op gaan hangen."

 

De moordenaars vonden 't gans niet mals.

Toen hun de strop glee om de hals!

 

De rechter zeide: gij zal allegaar

Dwangarbeid doen voor ’n tachtig jaar,

 

De advocaat sprak: dat is veel

En greep de rechter bij de keel (2x).

De executie

toen ze waren bij het schavot

vroeg één voor het laatst de waterpot

 

Toen werd de rovers gevraagd: Wat is jullie verlangen

Voordat je voor eeuwig wordt gehangen.

 

Een van de zeven, het is een schande voor God

Die wou voor het laatst nog eens op de pot.

 

En Job zei: Wel gatvergemme

Ik wil voor het laatst nog eens peestamp hebben.

 

En Piet die riep maar: Gatverdikke

Jullie kunnen voor mijn part stikken

 

Ben die riep: Jullie kunnen vergassen

Laat mij nog een keer mijn voeten wassen.

 

Ze kwamen bevend op het schavot

En smeekten: Beul maak het toch kort.

 

Voordat de moordenaar het schavot besteeg

Zoop ie eerst een kruik jenever leeg

 

Het publiek riep met zware stem

Verzuipt ‘m in de petroleum.

 

toen ze het schavot hadden beklommen

riepen ze: het kan ons niks verdommen

 

toen ze aan het touwtje hingen

begonnen ze 't 'Wien Neêrlands Bloed' te zingen

 

maar Piet die kon de wijs niet houen

en brulde 'Wilhelmus van Nassaue'

 

En Klaas die riep: Hou je mond versta je

Zing dan nog liever Ouwe Taaie.

 

En toen de rovers aan de galg hingen

begonnen ze de Vlaamse Leeuw te zingen

 

Toen zijn ze allemaal opgehangen

Totdat ze bleek werden op hun wangen.

 

toen riepen ze: we zijn er geweest

en gaven achter elkaar de geest

 

De moordenaar werd op zijn verlangen

Aan ’n telefoonpaal opgehangen.

 

De man die toont het lang niet mals

Toen hij die strop kreeg aan zijn hals.

 

Toen kwamen ze op de guilletien.
En zij werden door iedereen gezien

Toen de rovers het schavot opgingen

Begonnen ze ’Wien Neerlands Bloed’ te zingen.

 

En toen ze aan de galleg hongen
Hebben ze het wilhèèèèllemus gezongen
 

De ene kon de wijs niet houwen

En zong ‘Wilhelmus van Nassaue’.

 

De moordenaar stierf op ’t schavot

Z’n hoofd viel in de waterpot.

 

Voordat Pieter het schavot besteeg

Dronk hij nog een fles klare leeg.

 

En toen Bard zijn straffe kreeg.

Toen dronk hij een vlesh met bittere leeg.

 

 

Ze kwamen bevend op 't schavot,

En smeekten: "Beul, maak het toch kort!"

 

De beul die trok de trapkes weg.

Toen zuchtten de moordenaars: ´Och kech....'

 

En toen viel het schavot ook um

Toen viel hij in de petroleum,

 

Nasleep

verder is er niets meer ontdekt

en is ook niets meer uitgelekt

 

Voor Raamsdonk was het een goede leer

Want sindsdien gebeuren er geen moorden meer.

 

Ziet vrienden nou hoe dat 't gaat

als gij het pad der deugd verlaat

Gij ziet hieruit Dames en Heeren

Dat ge van het pad der deugt niet af moet keeren.

En wat toen verder is geschied

Dat weet ik wel, maar ik zeg het niet.

 

Want wat er toen verder is geschied,

Dat weet ik wel, maar ik zeg het niet.

 

Coda

dit is nu het vieze lied

dat te Raamsdonk is geschied

 

En dit is nu het schone lied

van wat er in Raamsdonk is geschied

 

Oh, menig liedje van de straat

Wat veel te wensen overlaat.

 

En nu vrienden tot besluit

Is dit beroerde mopske uit.

 

En zo er nu nog iets geschied

dan zingen wij een aander lied

En nu, vrienden tot besluit

Is dit beroerde liedje uit.

 

En nu, vrienden, tot besluit

Is dit beroerde mopske uit;

 

Terug naar begin van de pagina