INHOUD RAAMSDONK
INHOUD MOORDLIED
INHOUD FEESTLIEDJES
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print pagina

 

De Moord van Raamsdonk

Uit: Moorddadig Brabant

Klaas de Graaff (93 coupletten)


 

Komt vrienden luistert naar mijn lied

Wat er te Raamsdonk is geschied.

 

Daar woonden eens een man en vrouw

Die waren elkander zeer getrouw.

 

De man dat was een grote sok

Die van het minste geritsel schrok.

 

De vrouw dat was een grote tang

En voor het huwelijk heel niet bang.

 

De man had geld, de vrouw had geld

Daar waren de rovers op gesteld.

 

De man die had dat geld gespaard

En in de linnenkast bewaard.

 

Omdat ze bang waren dat er rovers kwamen

Hadden ze zestien sloten op deur en ramen

 

En in het holst van een donkre nacht

Hebben de rovers daar een bezoek gebracht.

 

De een was moordenaar en dief

De ander schrijver op het stadsarchief.

 

De rovers kwamen van heinde en ver

Met moordwerktuigen en een breekijzer.

 

Er scheen die avond juist geen ster

Dus ze zochten hun weg bij een lucifer.

 

De eerste rover heette Frank

Die was niet te benaderen van de stank.

 

De tweede rover heette Job

Die had een open klierenkop.

 

De derde rover heette Pieter

Die dronk jenever bij de liter.

 

Die vierde rover heette Ben

Die had zo'n last van zweetvoeten.

 

De vijfde rover heette Teun

Die was dol op petroleum.

 

De zesde rover heette Jan

Die was de baas van 't hele span.

 

De zevende rover heette Klaas

Die had zo'n last van tenenkaas.

 

De achtste rover heette Piet

En een negende rover was er niet.

 

In het hartje van de nacht

Lagen de rovers daar op wacht.

 

Ze klommen samen over de hekken

En dachten: Het kan ons niks verrekken.

 

Ze klopten aan de voordeur aan

Maar hun werd niet open gedaan.

 

De vrouw des huizes vond 'het niet pluis

En riep uit het raam: Wij zijn niet thuis.

 

Ze kwamen aan de achterdeur

En keken naar binnen door een scheur.

 

Ze aten eerst nog snert met prei

En toen begon de moordpartij.

 

Piet die riep: Ik kom van ver

Ik ben een kwaaie moordener.

 

Maar Job met zijne lelijke kop

Die hield niet van aI dat getob.

 

De rovers in hun vak bekwaam

Die sprongen door het WC.-raam.

 

Het kind dat in het pleehuis zat

Zakte van schrik door het brillegat.

 

Ze dacht bij haar eigen: Dat loopt mis

En kon niet meer kakken van de pis.

 

De man schoof het raam op een kier

En riep: Wat is dat voor een woest getier?

 

Ik pak de pot die staat nog vol

En sla ze daar mee voor hun hol.

 

Maar door de oude heer zijn angst

Viel de waterpot al van de plank.

 

De keukenmeid met rode kleur

Sloop stiekum door de keukendeur.

 

De oude hond die waken moest

Die had van schrik de plaat gepoetst.

 

Opa, een leuke oude kwant

Die sprong al uit zijn ledikant.

 

De heer des huizes greep een stok

En rende ermee naar 't kippenhok.

 

Maar dat viel ook al weer niet mee

Want de kippen hadden diarree.

 

Hij rende toen naar de vuilnisbult

Maar daar werd hij ook niet geduld.

 

Ben die vroeg: Waar is het geld

Zeg op verdomme of 'k gebruik geweld

 

De dochter riep: 't Ligt in de kast

In die met kussens en spiegelglas.

 

De oudste zoon zat op de kast

En spoog de rovers op hun bast.

 

De man die riep: O God, O God

Ze maken ons allemaal kapot.

 

Op dat moment kreeg hij een lik

Hij werd toen bleek en gaf geen kik.

 

De oma van een jaar of honderd

Werd van alle trappen af gedonderd.

 

De oudste zoon een beste zwemmer

Werd verzopen in een lekke emmer.

 

De zwarte kat werd ook gegrepen

En van voor naar achter uitgeknepen.

 

De jongste dochter haast een bruid

Dreef in haar bloed de voordeur uit.

 

Er kwam nog iemand om het leven

Die werd in de gootsteen fijn gewreven.

 

De keukenmeid een schone maagd

Werd in de lengte doorgezaagd.

 

De tweede zoon werd beetgepakt

En achter het behang geplakt.

 

De moordenaars besmeerden hem

helemaal met petroleum.

 

Ze staken hem toen in de brand

En maakten hem aldus van kant.

 

Een van de rovers nam zijn mes

En gaf de knecht een steek of zes.

 

De dienstmaagd die werd ook vermoord

En onder kussens wreed gesmoord.

 

De vrouw werd van haar bed gesleurd

En in de lengte doorgescheurd.

 

De tuinman had een nieuwe gieter

Daar kreeg hij mee op zijn sodemieter.

 

Het jongste kind de kop nog kaal

Zwom in zijn bloed gelijk een aal.

 

De oude vrouw een leuke kwant

Die maakten ze ook nog snel van kant.

 

De derde zoon, och wat een pech

Die is ook dood, o zeg, o zeg.

 

De heer des huizes werd gesmoord

Met zeven el gordijnenkoord.

 

D’r was in het dorp nog een flinke vent

Die was van zijn vak politieagent.

 

De buurman belde die smeris op

Her bureau gesloten, hij een strop.

 

De meid was naar hun toe gegaan

En klaagde daar de rovers aan.

 

De politie kwam al met een deel

Op het verschrikkelijk moordtoneel.

 

De rovers legden wat op de mat

En kozen toen het hazenpad.

 

Een van de agenten nogal glad

Die zag wat schitteren op de mat.

 

In het onderzoek was hij een baas

De rovers vluchtten naar de plaats.

 

Ze kropen in het kippenhok

En de kippen kakten op hun kop.

 

De agenten gingen er weer op uit

En sloegen de rovers op hun snuit.

 

Toen kwam de veldwachter met zijn hond

Die beet de rovers in hun kont.

 

Hij kwam meteen, soms niet, nu wel

En sloeg er op met zijn sabel.

 

En toen hij lang genoeg had gebeukt

Zei hij: Mannen jullie zijn verneukt.

 

De commissaris van Raamsdonk, lang niet mis

Die pakte ze bij hun verdommenis.

 

Hij bond ze allemaal aan elkaar

En legde ze op een grote baar.

 

De rovers zijn toen vlug gepakt

En in de gevangenis gekwakt.

 

Ze zijn toen voor het gerecht gebracht

Dat hadden ze verdomme niet verwacht.

 

De rechter zei: Nu zullen jullie allegaar

Dwangarbeid doen voor tachtig jaar.

 

De mensen riepen: 't Is een schandaal

We hangen ze op aan een lantarenpaal.

 

De rechter sprak: Op ieders verlangen

Zullen we jullie op gaan hangen.

 

De advocaat zei: Dat is te veel

En greep de rechter bij zijn keel.

 

Toen werd de rovers gevraagd: Wat is jullie verlangen

Voordat je voor eeuwig wordt gehangen.

 

Een van de zeven, het is een schande voor God

Die wou voor het laatst nog eens op de pot.

 

En Job zei: Wel gatvergemme

Ik wil voor het laatst nog eens peestamp hebben.

 

En Piet die riep maar: Gatverdikke

Jullie kunnen voor mijn part stikken

 

Ben die riep: Jullie kunnen vergassen

Laat mij nog een keer mijn voeten wassen.

 

Voordat Pieter het schavot besteeg

Dronk hij nog een fles klare leeg.

 

Ze kwamen bevend op het schavot

En smeekten: Beul maak het toch kort.

 

De rovers vonden het gans niet mals

Toen de strop glee om hun hals.

 

De beul die trok de trapjes weg

Toen zuchtten ze: Och pech.

 

En toen ze aan de galleg hingen

Begon er een het Wien Neerlands bloed te zIngen.

 

De tweede kon de wijs niet houwen

En zong Wilhelmus van Nassouwe.

 

En Klaas die riep: Hou je mond versta je

Zing dan nog liever Ouwe Taaie.

 

Toen zijn ze allemaal opgehangen

Totdat ze bleek werden op hun wangen.

 

Voor Raamsdonk was het een goede leer

Want sindsdien gebeuren er geen moorden meer.

 

En nu, vrienden tot besluit

Is dit beroerde liedje uit.

 

Want wat er verder is geschied

Dat weet ik wel maar dat zeg ik niet.