HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - juli 2013

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

A.H.J. Dautzenberg, Extra tijd. Amsterdam: Atlas Contact 2012, 234 pp. ISBN 978-90-254-3764-0, pb., € 19,95.

A.H.J. Dautzenberg, Rafelranden van de moraal. Amsterdam: Atlas Contact 2013, 96 pp. ISBN 978-90-254-4096-1, pb., € 5,00.

A.H.J. Dautzenberg, Hoe de grote Schrijver Mr. A. Roothaert uit Tilburg werd verbannen door Ed Schilders en andere lafaards. Tilburg: TiLT 2013, 32 pp., geen ISBN, € 2,00. Verkrijgbaar bij Boekhandel Livius in Tilburg.

A.H.J. Dautzenberg, Mijn vader. Met illustraties door Paul van der Steen. Haarlem: de Korenmaat 2013, 8 pp., geen ISBN. Verkrijgbaar via www.hofvanjan.nl. Samen met Paul van der Steen, Mijn vader en ik, € 20,00.

A.H.J. Dautzenberg, NA DE PUNT (Asterion), snookergedichten. Utrecht: De Contrabas 2013, 48 pp., ISBN 978-90-79432-71-4, pb. € 17,50.

 

www.ahjdautzenberg.nl

 

© Brabant Cultureel / Brabant Literair – juli 2013

Snooker als symbool

 

A.H.J.Dautzenberg is een eenmansconcern, of misschien beter een literaire Nikkelen Nelis, zo’n straatmuzikant die tegelijk trompettert, accordeon speelt, met de ene voet een bellenboom laat rinkelen en met de andere op de grote trom slaat. Bijna geen week gaat voorbij of hij publiceert een pamflet, polemiseert in de krant of vertoont zich als activist in de media. En daarbij overschrijdt hij de grenzen van alle genres en volgens tegenstanders ook die van het fatsoen.

 

door Camiel Hamans

 

Dautzenberg, econoom, romancier, verteller, presentator, dichter, pamflettist, polemicus en zelfbewust inwoner van Tilburg-Noord, geldt als de burgerschrik van de moderne Nederlandse letteren. Wie denkt in de afgelopen jaren een zekere literaire naam opgebouwd te hebben, mag erop rekenen door Dautzenberg onder handen te worden genomen, als lafaard en Roomse draaikont, zoals de Tilburgse publicist Ed Schilders overkwam, als uitbater van het eigen verdriet zoals A.F.Th. van der Heijden moest ervaren, als conservatieve, vastgeroeste, zekerheid zoekende recensent, zoals de dichter Rob Schouten zich door Dautzenberg beschreven zag, als literaire windbuil en geile praatjesmaker, zoals Joost Zwagerman ondervond, als op de faam van anderen meeliftende nitwit, zoals de gefantaseerde biograaf van Frans Kellendonk Arie Storm over zichzelf moest lezen in Dautzenbergs quasi-recensie in zijn NRC-serie over boeken uitgebracht door de niet bestaande literaire uitgever Fata Morgana en als auteur die te zeer met het persoonlijke koketteert, zoals Arnon Grunberg in een fictief VPRO-Vrije Geluiden interview gebeurde.

 

Dautzenbergs webpublicatie van gedichten over de affaire Martijn.

 

Fictie

Dautzenberg neemt een loopje met de werkelijkheid, maar niet alleen omdat een gedroomd leven meestal zoveel aangenamer is dan de koude realiteit, maar vooral om te laten zien hoe absurd en bedreigend het dagelijks bestaan kan zijn. Daarom ook heeft hij zich in De Fictiefabriek verbonden aan die andere grootmeester van het verzonnen bedrog en mede-Tilburger Diederik Stapel. Zij hopen er in 2014 de Nederlandse podia mee te veroveren. Vanuit een zelfde volhardend dwarse en de burgermoraal tartende mentaliteit wierp Dautzenberg zich op als spreekbuis voor de pedofielenvereniging Martijn, zonder zelf de erotische voorkeur van de leden van deze club te delen.

 

 

Fictie en fantasie zijn Dautzenbergs handelsmerk. Niet om, zoals bij de normale romancier, uitsluitend een verhaal te vertellen, maar om de lezer te schokken, aan het denken te zetten en te doen twijfelen aan zijn waarden. Daarom schrijft hij in recente ‘novelle’ De Rafelranden van de Moraal: ‘Ik ben er overigens niet op uit mijn gelijk te halen; gelijk hebben is in mijn ogen een overschat ideaal. Bovendien is het ongelijk veel interessanter dan het gelijk. Door welke humus is het, blijkbaar foute, oordeel gevoed en gevormd? Dáár wil ik meer van weten, dáár wil ik me desgewenst aan laven.’

Daarom schrijft Dautzenberg – door de Haarlemse margedrukkers Nop Maas en Paul van der Steen (uitgevend onder het drukkersmerk de Korenmaat en samen met anderen verenigd in het Hof van Jan) uitgenodigd om een verhaal te schrijven bij de zeer hevige, agressieve en boze tekeningen door Van der Steen over zijn vader – een incestueuze tekst waarin de zoon tot in het bed van de moeder de rol van de overleden vader overneemt. En niet vanwege een onstilbaar Oedipaal verlangen van de zoon, maar eenvoudigweg vanwege de seksuele behoefte van de moeder-weduwe.

 

Poëzie

Dautzenberg neemt eveneens een loopje met de vorm. Noemt hij de verzameling essays die gepubliceerd zijn in de Rafelranden een ‘novelle’ dan is dit alleen omdat het boekje buitengewoon dun is. In Extra tijd, de roman die vorig jaar verscheen over het sterfbed van zijn vader en het tegelijkertijd spelende eredivisiebehoud van voetbalclub Roda JC, wisselt hij het verhaal af met teksten die herinneren aan een filmscenario. Bovendien bevat het boek een los katern met gedichten, zogenaamd geschreven door Marcel Meulenberg.

 

 

Gedichten heeft Dautzenberg ook onder eigen naam gepubliceerd in Smerig gezwel wat je bent, een bloemlezing uit de bedreigingen aan Martijn, een webpublicatie van vorig jaar die in eigen beheer is uitgebracht. Deze teksten zijn echter niet van Dautzenberg, maar van degenen die hem ongevraagd met hun Martijn-commentaar aan boord gekomen zijn en die door Dautzenberg in krachtige versvorm geperst zijn, zoals bijvoorbeeld:

 

                                                           Pleeg

                                                           zelf

moord

 

In dezelfde weken waarin Dautzenberg ook aan de weg timmert met het pamflet vóór mr. Roothaert en tégen Ed Schilders, hij met Paul van der Steen Mijn vader uitbrengt en door zijn vaste uitgever Atlas Contact de Rafelranden op de markt laat brengen, verschijnt nu bij de Utrechtse poëzie-uitgever De Contrabas een bundel NA DE PUNT (Asterion), snookergedichten.

 

 

 

Lucebert

Wie Asterion is, legt Dautzenberg in het voorwoord uit: de mythologische koning van Kreta, die Dautzenberg citeert uit een verhaal van Borges. ‘Net als de filosofen denk ik dat niets mededeelbaar is via de schrijfkunst,’ een tragisch vooruitzicht voor een schrijver, lijkt het, die zich van het geschreven medium bedient. Voor Dautzenberg is dit in het voetspoor van Borges evenwel geen probleem: ‘Alles kan. Asterion schept de sterren, de zon, de wereld. De beginselverklaring voor een schrijver of dichter, zou je kunnen stellen. Velen beamen dat met opgetrokken wenkbrauwen en een stoere knik, al zullen ze in de praktijk, tja u kent het antwoord. Conventies zijn een agressief iets.’

Dautzenberg redt zich uit deze paradox. Weliswaar schept de dichter een universum, maar hij doet dat zonder taal. Hij doet het met snookerconfiguraties, kleurige vormen, volgordes en afwisselingen van bolletjes zoals die zich in het snookerspel kunnen voordoen, maar die Dautzenberg, als ware hij een probleemschaker, geconstrueerd heeft. Een vorm van visuele poëzie dus.

Maar voor de lezer / kijker daaraan toekomt, verstrekt Dautzenberg nog een programmatische aanwijzing, een motto uit de kleurenleer van Goethe, toepasselijk waar het gaat om gedichten in kleur, en een fragment uit de geruchtmakende rede die Lucebert in 1949 in de Aula van het Stedelijk Museum te Amsterdam las:

Ik weet dat nieuwlichters, vooral letterkundige nieuwlichters. De slechte en vaak onvergeeflijke hebbelijkheid vertonen bij hun intocht veel te hoog van de torens te blazen. Maar aan de andere kant wordt een nieuw geluid dat te bescheiden klinkt, slecht verstaan of in het geheel niet verhoord.

Een vreemd motto voor een introverte bundel als NA DE PUNT, waaruit afgezien van motti, inhoudsopgave en voor- en nawoord geen enkel geluid opklinkt. Er is alleen beeld. Had Dautzenberg dit citaat, dat op de rest van zijn werk wel zeer van toepassing is, nog liggen en moest hij het ondertussen eens kwijt?

 

 

 

Concreet

Dautzenberg is absoluut niet de eerste die experimenteert met visuele of concrete poëzie. Mallarmé deed het en Apollinaire met zijn calligrammes. Eén daarvan vertoont de Eiffeltoren opgebouwd uit woorden en letters. De Italiaanse futuristen gaven hun teksten een speciaal uiterlijk door de woorden, letters en andere typografische elementen eveneens zo in een vorm te gieten dat die een afbeelding van het bedoelde werd en Morgenstern ‘tekende’ in zijn befaamde Fisches Nachtgesang, een vis slechts bestaand uit streepjes en boogjes, _  ͜

In de Nederlandse literatuur is Paul van Ostaijen de eerste geweest die zijn tekst zo vormgaf dat de typografie een extra betekenislaag aan het gedicht toevoegde. Het zwieren van de kermis, de tollende beweging of de explosieve kracht van een paukenslag wordt uitgedrukt door rondtollende of wegspattende woorden en letters.

Concrete poëzie is geen zaak van uitsluitend Dada en tijdgenoten. In Oostenrijk timmeren eigentijdse experimentele concrete dichters als Gerhard Rühm en Ernst Jandl nog steeds aan de weg. In Nederland zijn zij voornamelijk bekend door hun klankgedichten, teksten zonder betekenis, maar die het moeten hebben van hun muzikale vorm. Chaim Levano, die naam gemaakt heeft met de Sonate in Urlauten van Kurt Schwitters, brengt al jaren ook Jandl en Rühm op de Nederlandse podia.

In Nederland heeft concrete poëzie, of het nu gaat om visuele teksten of om klankgedichten, minder weerklank gevonden. I.K. Bonset, nom de plume van Theo van Doesburg, heeft een aantal klankgedichten geschreven, net als zijn Tilburgse vriend Antony Kok, en na de Tweede Wereldoorlog heeft Jan Hanlo naam gemaakt met zijn Oote, dat begint met de vaak geciteerde regel ‘oote, oote boe’. Visuele poëzie heeft nog minder aandacht gekregen, ondanks verdedigers als Hans Clavin en Paul de Vree. In 2012 is er evenwel in de kapel van het Tilburgse ateliergebouw Goretti een voorbeeldige expositie georganiseerd met eigentijdse en vaak Tilburgse visuele poëzie.

Dautzenberg sluit daar in feite niet bij aan. Want waar ‘klassieke’ visuele dichters doorgaans de tekst typografisch zo vormgeven dat er een betekenisaspect wordt toegevoegd, zoals in een gedicht waarin Parijs wordt bezongen en dat de vorm van de Eiffeltoren heeft, of zoals in een ander calligramme van Apollinaire dat gaat over een stropdas en de vorm heeft van die das, of over een paard en dat eruit ziet als een paard, daar beperkt Dautzenberg zich tot strikte vorm. In zijn snookergedichten geen woorden, geen letters, geen typografische symbolen, alleen ballen, kleuren en in verschillende configuraties.

 

Sleutel

Toch is Dautzenberg niet tevreden met mooie plaatjes. Zoals de beschouwer die in het werk van Kokoschka per se een muis wil zien of een ruiter, zo staat Dautzenberg erop betekenis te geven aan zijn snookertekeningen. Hij geeft daarvoor zelfs een ‘sleutel’. Op pagina 36 staat de afbeelding ‘stromboni boni boe’. Vijf en twintig ballen opgesteld in trapezevorm en opgebouwd met behulp van vijf kleuren: rood, roze, groen, geel en aan top een zwarte bal. Een fraai constructivistisch patroon. Maar dat is voor Dautzenberg niet genoeg. Hij legt in het nawoord uit dat het gedicht een hommage is aan Jan Hanlo, vandaar natuurlijk de titel, die vagelijk herinnert aan ‘oote, oote, boe’. ‘Het gedicht,’ schrijft Dautzenberg, ‘bestaat uit één strofe’ – dit moet de lezer / kijker waarschijnlijk begrijpen uit het feit dat er geen hiaten in de afbeeldingen zitten – ‘en telt 57 punten.’ Dat is de totale kleurwaarde van de gebruikte snookerballen. Hanlo overleed op 57 jarige leeftijd aan de gevolgen van een motorongeluk.

Voor het vervolg van zijn duiding heeft Dautzenberg opnieuw de titel van deze structuur nodig: ‘stromboni boni boe’. ‘Stromboni’ is een gecastreerde stier, hoewel vaker gebruikt voor een lafaard. Hanlo zou ooit gecastreerd zijn, vanwege zijn pedofiele neigingen. Vandaar de zwarte bal bovenaan, die moet worden gezien als symbool voor deze ‘bizarre misdaad’.

Na zijn castratie ging het met Hanlo slechts bergafwaarts. Daarom de richting van de volgende ballen, et cetera. Naar Dautzenbergs inzicht moet de lezer met deze ‘sleutel’ nu ook de andere gedichten kunnen lezen, of misschien beter: ontcijferen.

 

 

De tekst ‘cobain, hendrix, joplin, morrison, whinehouse’ bevat een slingertje van vijf ballen, geel, groen, bruin, blauw, roze en een zich loszingende zwarte. Bij elkaar een puntenaantal van 27, de leeftijd waarop deze popsterren overleden zijn. De zwarte losgeraakte bal symboliseert de dood.

 

Abstract

Het gedicht ‘van het reve en de dood’ bestaat uit twee in elkaar verwarde vraagtekens gevolgd door twee uitroeptekens. In de vraagtekens nog geen roze, terwijl het eerste uitroepteken er vol mee zit en het tweede een zwaar zwart accent heeft. Een goede weergave van Reves seksuele ontdekkingstocht, zijn relatieproblematiek en zijn einde. Maar had een lezer zonder de titel te kennen ooit bedacht dat dit beeld symbool staat voor Geard Reve?

 

Een paar pagina’s eerder stuit de beschouwer op ‘het hoofd van dick nanninga’. Nanninga is een befaamde voetballer annex bloemist uit Kerkrade, bekend om zijn goede koptechniek en die jaren bij Roda JC speelde. Dautzenberg schreef daar enthousiast over in zijn roman Extra Tijd. Het mooi vormgegeven beeld vertoont een knap bedachte wapperende Nederlandse vlag aan een ver uitstekende mast, de succesvolle interlandcarrière van Nanninga en diens kopbegaafdheid leuk symboliserend. Maar wie niet oud genoeg is om te weten wie Dick Nanninga is en wat zijn belangrijke prestaties voor het vaderland zijn geweest, wordt met een puzzel achtergelaten. Een vrolijk, kleurig en goed getroffen beeld, maar zonder verhaal.

Dautzenbergs titels suggereren heel vaak dat er een wereld achter het beeld gezocht moet worden. Zo verwijst hij via halve woorden en onaffe citaten naar Schopenhauer, Robert Vuijsje, Tip Marugg, Jan Arends, Pina Bausch, JMH Berckmans en met een leeg vel, getiteld ‘de nieuwe braven’ tegelijk naar de nieuwe moraalridders als naar de raadselachtige en verdwenen schrijver B. Traven. Maar wat Dautzenberg precies wil zeggen, blijft vaak een zoektocht. Nu is daar niets op tegen, zeker niet als het over poëzie gaat, maar waarom dan toch die fixatie op een ver verstopte, diepe betekenis?

Dautzenberg ziet een gedicht klaarblijkelijk als een deur naar een verborgen wereld. Bizar voor iemand die zulke concrete beelden gebuikt. Abstractie is blijkbaar niet aan hem besteed, hoewel er nauwelijks abstractere vormen te bedenken zijn dan Dautzenbergs snookerstructuren. Dautzenberg is geen abstract kunstenaar, maar een symbolist.