HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - februari 2014

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Hans Ferrée is schrijver/copywriter/origineel denker. Richtte in 1955, samen met H.P. de Boer en Dimitri Frenkel Frank, het reclame- en ideeënbureau FFB op.

Betty van Garrel is schrijfster en journaliste, werkte onder meer voor Haagse Post en schreef samen met H.P. de Boer in 1972 Zalig zijn de schelen, in 2012 opnieuw uitgegeven bij AFdH Uitgevers.

Jack Gieles is Neerlandicus/docent/webredacteur en correspondentievriend van H.P. de Boer.

Carel Helder is tekstschrijver/zelfstandig journalist, werkt onder andere voor De Volkskrant.

Paul Abels is de Twentse creatieve ziel achter AFdH Uitgevers, Enschede/Doetinchem.

 

Naar de bijdrage van:

Hans Ferrée

Betty van Garrel

Jack Gieles

Paul Abels

Olaf Douwes Dekker

 

©Brabant Cultureel – februari 2014

 

Persoonlijke terugblikken op Herman Pieter de Boer

 

Na het overlijden van Herman Pieter de Boer (1928-2014) in de nieuwsjaarsnacht van 2014 vroegen wij onze redacteur Olaf Douwes Dekker – persoonlijk bevriend met deze veelzijdige Eindhovense auteur – hier aandacht aan te schenken. Als resultaat hier persoonlijke bijdragen van, Hans Ferrée en Betty van Garrel (uitgesproken tijdens de uitvaartplechtigheid op 8 januari 2014 in Heeze), een deel uit een recent artikel in de Volkskrant van Carel Helder, beschouwingen van Jack Gieles en Paul Abels, en een terugblik van Olaf Douwes Dekker zelf.

 

Een eerbetoon aan het verhalen vertellen

 

door Carel Helder

 

Zalig zijn de schelen. Er is iets met dat boek. Toen het de eerste keer uitkwam, in 1973, deed het niks. Bij de herdruk, in 1981, was het een hit. Een bescheiden hit, weliswaar, maar toch. In snel tempo werden er 5.000 van verkocht. Het werd een van de favoriete boeken van onder anderen Karel van het Reve, die er lovende dingen over schreef, en het is nog steeds het lievelingsboek van Wim Brands, de presentator van Vpro’s Boeken.

Tommy Wieringa, die het pas geleden voor het eerst onder ogen kreeg, schoot in de lach toen hij het opensloeg. Hetzelfde overkwam A.L. Snijders, winnaar van de laatste Constantijn Huygensprijs. ‘Ik lachte heel hard,’ schrijft hij, ‘wat in de wachtkamer van een ziekenhuis sterk opvalt.’ Een prachtig boek, is Snijders’ oordeel. Wim Brands noemt het ‘een schitterend tapijt van verhaaltjes’ en ‘een klein eerbetoon aan het verhalen vertellen.’ Een boek dus dat een groot publiek verdient, zou je denken. Jammer dat er alleen mondjesmaat tweedehands exemplaren worden aangeboden.

 

 

En dan, opeens, drie decennia na de tweede uitgave, is er sprake van een derde editie. Onlangs namelijk meldde zich een uitgever bij de auteurs. De titel: Zalig zijn de schelen, want zij zullen God dubbelt zien. De schrijvers: Herman Pieter de Boer (83) en Betty van Garrel. Tussen toen en nu, dertig jaar lang dus, hebben ze elkaar niet gezien. Tot vandaag, een buiïge septembermiddag. Betty (elegante korte coupe, rokje met luipaardprint, parelkettinkje om de slanke bruine hals, donkere nagellak en dito vest en kousen) is in haar woonplaats Bloemendaal op rode hoge hakken in de groene Volvo van de verslaggever gestapt. Herman wacht in marineblauw kostuum met de fotograaf thuis in een buitenwijk van Eindhoven. Als ze binnenkomt slaat hij zijn handen voor zijn mond. ‘O lieverd! Wat zie je d’r goed uit! Laat me eens kijken! Wat heb je mooie benen, die had je toen ook al...’ Het weerzien emotioneert hem zichtbaar. ‘Ik moet er bijna om huilen.’

Zalig zijn de schelen is bedacht in het Amsterdamse journalistencafé Scheltema, waar De Boer, destijds HP-columnst, vaste klant was. Net verlost van de drank en een oorlogssyndroom (‘sindsdien heb ik geen druppel gedronken’) bruiste hij van de energie en de ideeën en dit was er een van: een associatief, om en om geschreven bundel met verhalen, invallen, anekdotes en plaatjes. Bovendien was er één centraal thema waarop de schrijvers altijd konden terugvallen, loensende of schele mensen.

Zijn leven lang, vertelt Herman, is hij gek geweest op schele meisjes. Cootje Fey, bijvoorbeeld. ‘Zij zat op de HBS B, ik deed A. We gingen naar het Zwemstadion Naarden, waar ze, in een andere groep, met een andere jongen was. Die was écht scheel, Cootje. Verschrikkelijk mooi. Spannend is dat.’ Met Micky, zijn huidige, jonge vrouw, is hij kort geleden naar Steenwijk gereisd, waar Cootje tegenwoordig woont. Ze had haar ogen laten rechtzetten. Herman: ‘Ik bel haar af en toe op: Ben je nog steeds niet-scheel?’

 

Schele mensen! ik schenk ze mijn liefde en vertrouwen. Hoe kan ik anders? Uit hun ogen straalt een kinderlijke hulpeloosheid, ja een aan verdwazing grenzende verwondering die om tederheid roept. Denk maar eens aan Ben Turpin als hij verbaasd oprijst uit een meelton. Of aan een scheel meisje dat in de stadsbus ineens over de rugleuning naar je omkijkt. Of denk zomaar aan iemand die scheel is.

Met loense mensen ligt het even iets anders. Ik kan niet anders dan van ze houden, maar niets is ooit zeker. Ik krijg dikwijls het idee dat de loense mens iets ziet wat ik niet zie: één oog toeft in een andere dimensie. Spannend! Als de loense mens mij plotseling recht (??) aankijkt, gaat de spanning vaak over in aangename verwarring. Zwelt soms aan tot ontroering en opwinding. Ik weet nog geen raad met het erotische aspect van scheel en loens. Ik weet alleen dat het er is, wat mij aangaat bij vrouwen, en vooral bij de filmster Karen Black.

 

Toen hij Betty bij Scheltema zag zitten, stapte hij op haar af en vroeg: hou jij ook van schele mensen? Betty: ‘Dat dat zo was, was natuurlijk toevallig. We kenden elkaar nauwelijks. Maar vooral dat associëren vond ik een steengoed idee. Daar moet Herman alle credits voor krijgen. Ik zei meteen ja. Rudy Kousbroek heeft het later ook nog eens gezegd, hoe goed dat was. Het ene verhaal lokte het andere uit.’ Herman: ‘Ik dacht: als ik met háár eens samen kon werken. Die kan dat. Zo ging het eigenlijk, intuïtief. Het liep meteen goed.’ Boven de stukjes van Herman zetten ze een H, boven die van Betty een B. Zo simpel was het.

 

H

Vooruitstekende tanden, dat is ook een sympathieke afwijking. Zo lief en kinderlijk. Doet aan duimzuigen denken.

Maar is het wel een afwijking? Let eens op hoeveel mensen met vooruitstekende tanden goed kunnen zingen. Of hoeveel vocalisten vooruitstekende tanden hebben: Corry Brokken, Ria Valk, Connie Vink, Cisca Peters, Ben Cramer.

Ben Cramer lijkt trouwens op Ria Valk, zijn gezicht dan.

Sommige mensen hebben heel vooruitstekende tanden, dat moet raar zoenen zijn. Ik heb vroeger nooit een meisje met zulke tanden gehad. En nu ik zo aardig getrouwd ben, zoen ik andere vrouwen niet op de mond. Ik zal misschien nooit te weten komen hoe het is om iemand met erg vooruitstekende tanden te kussen.

 

B

De kunstenaar Jan Schoonhoven kust bomen. Hij vertelde dat eens aan K. Schippers en mij toen we hem bezochten in zijn woonplaats Delft. Eén boom kende hij nog uit zijn jeugd.

‘Lieve boom,’ zei hij, en hij omarmde haar. De boom begon te ruisen. ‘Ja, ich komme wieder zurück, Liebchen,’ zei Jan.

De andere boom is een beuk die op een oud kerkhofje staat. Hij drukte zijn lippen op de schors en fluisterde: ‘Ich küsse deine trockene Rinde.’

(plaatje!)

 

H

Woedende Duitse ambtenaar: ‘Mensch! Das ist doch kein Kuckuck! Das ist ein Reichsadler!’

 

Net als Rijk de Gooyer, Peter van Straaten en Eelke de Jong woonde Herman destijds in Giethoorn, een kleine kunstenaarskolonie. Eens in de twee weken kwam Betty vanuit Amsterdam per trein naar Overijssel. Daar vertelden ze elkaar urenlang verhalen en maakten er notities van, die ze in hun eentje uitwerkten. De illustraties zochten ze samen uit. Herman is van jongs af een verwoed verzamelaar van bijzondere plaatjes; nog steeds draagt hij overal en altijd een schaar en een vergrootglas met zich mee.

Drieënhalve maand duurde het, toen was het boek klaar. ‘We waren vlijtig hoor,’ zegt hij. ‘We deden het naast ons gewone werk, Ik zat toen nog thuis HP/De Tijd te maken.’ Betty: ‘En ik Hollands Diep. Die stukjes voor het boek schreef ik puur voor mijn plezier. Al was het nog een klusje om het zo te doen dat het niet vervelend en oubollig werd.’ Het talent had ze meegekregen, het vak van Armando geleerd, ook bij de Haagse Post, waar ze overigens al weg was voor Herman kwam. Aandachtig glijdt haar blik over de wand. Pat Andrea, Peter van Straaten, Eppo Doeve, een foto van Steye Raviez, een sonnet van Herman, een Armando hangt er ook tussen, zwarte verf op wit linnen. ‘Hij maakt nog mooie dingen. Dat was m’n chef dus.’ Herman: ‘En je geliefde.’ ‘Nou... Een twijfelgeval... Scheel is Armando niet, trouwens. Hij loenst wel een beetje.’

Wat betreft haar journalistieke werk, vertelt ze, heeft ze vooral aan één specifieke opmerking van hem veel gehad: ‘Doe maar of je net van de maan bent komen vallen.’ Met dat advies in haar achterhoofd zou ze een van de zeldzame journalisten worden die in de jaren ’70 en ’80 leesbaar over kunst schreven. Behalve voor de eerdergenoemde bladen deed ze dat voor onder meer het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad; ze was redacteur van verschillende kunstprogramma’s (Ivoren Toren, Heilig Vuur, Atlantis) en schreef boeken over de tekeningen van Willem den Ouden en over de kunstenaar Henri Plaat, van wie ze vandaag als cadeautje een cd met geluidscollages heeft meegenomen.

‘Weet je wat de Führer in de bunker tegen mij zei? “Henri, wat neem jij veel suiker in je thee.”’ Herman is er blij mee: een absurdist. ‘Schrijf je nog?’ Ze knikt. De tekst voor een boek over Else Berg, een schilderes die in Auschwitz is vergast, heeft ze net ingeleverd, een ander boek staat op stapel. Herman: ‘Ik ben aan mijn autobiografie bezig.’ Hij werpt haar een vertederde blik toe. ‘We hebben elkaar nooit meer gezien.’ Een zoen op de wang, een aai over de onderarm. ‘Je hebt dezelfde ogen nog. Zo lang hebben we elkaar niet gesproken. Jij woonde alsmaar in Bloemendaal.’ Betty: ‘En jij woonde alsmaar ergens anders.’

 

 

Foto Milan Goldbach.

 

Twee, drie jaar, dan verhuisde hij meestal weer, soms met dezelfde, soms met een nieuwe vrouw. Van de ene wijk van Amsterdam naar de andere, van Amsterdam naar Giethoorn, van Giethoorn naar Rijs (F), waar hij Fries leerde, van Gaasterland naar het Limburgse Swolgen, zo het land door. Zijn productiviteit, lijkt het, had er niet onder te lijden. Hij schreef meer dan veertig boeken, werkte mee aan radio- en televisieprogramma’s, maakte reclameteksten en teksten van honderden liedjes: Oh Waterlooplein, Visite, Ik heb zo waanzinnig gedroomd, Op een onbewoond eiland.

Na twintig jaar Eindhoven wil hij nog één keer verhuizen. Naar het Larense Rosa Spier Huis, een rusthuis voor kunstenaars en wetenschappers, dan is het mooi geweest. En weg is hij weer, om terug te keren met een nieuwe stapel parafernalia. Info, zijn ‘maandblad voor de buitenmens en zijn vrienden in de stad’ komt op tafel; op de cover worstelt een jonge Jan Cremer met een schaap. Herman legt een wijsvinger op de foto. ‘Jan logeerde vaak in Giethoorn. En anders wisten we altijd waar hij was.’ Hij heeft de kaarten bewaard: New York, IJsland, Salzburg, Moskou – ‘Groeten van Jan Cremer’.

Ook Betty kreeg vaak kaarten van Cremer, ‘scabreuze’. Ze vertelt erover in het boek: ‘Uit New York bedankte hij me een keer hartelijk voor een niet bestaand pakketje naaktfoto’s van mij. Ik wist niet dat je met een polaroid zulke goeie foto’s kon maken, schreef hij bewonderend, waarna hij nog wat uitwijdde over niet nader te noemen details op de foto. Hij had deze mededelingen getikt, zodat ze goed duidelijk leesbaar waren, en de ansicht toen te mijnen attentie aan de Kunstredactie gestuurd.’ En ook Betty is in het colofon van Info terug te vinden, samen met Willeke van Ammelrooy, C. Buddingh’, A. den Doolaard, André van Duin, Tosca Hoogduin, Annie M.G. Schmidt en een lange rij andere kunstenaars, celebrities en aanverwanten. ‘Zij die geschiedenis maakten!’

Het is uit dat milieu waaruit in Zalig zijn de schelen veel wordt geput. Herman: ‘Jij belde me toen nog: “Het ligt nergens. Kunnen we het niet in brillenwinkels leggen?” Maar opeens kwam het toch goed.’ Betty: ‘Het was een sleeper, dit boek. En op een dag werd het gewekt. Karel van het Reve vergeleek het met het werk van een beroemde Russische absurdist. Ik vond dat zo gewichtig... Weet je dat er ook ansichtkaarten van waren?’ ‘Leeft je man nog?’ wil Herman plotseling weten. Ze schudt van nee. ‘In augustus was hij vijf jaar dood.’ ‘Mis je ’m nog?’ ‘Vreselijk.’ ‘Als je ’m mist, bel je maar op. Dan gaan we praten.’

Het is knus onder de lamp. Micky, attent, verzorgt de hapjes en drankjes (Coca Cola voor Herman); af en toe duikt hij weer in de gangkast en komt terug met meer bundels, foto’s en plakboeken. Een jaren ’70-poster van een langbenige blondine wordt ‘U aangeboden door Herman Pieter de Boer – U overigens graag van dienst voor textuele problemen’. Twintig jaar had hij een bureau in copywriting, samen met Hans Ferrée en Dimitri Frenkel Frank. Betty pikt een bundel uit de stapel: ‘Je had enorm succes met De vrouw in het maanlicht. Maar ineens hield je op met de boeken. Ineens.’

Herman: ‘O ja?’

Micky, tegen Herman: ‘Jawel, toen ben je spirituele liedjes voor Lenny Kuhr gaan maken.’

Herman, tegen Betty: ‘Ik heb jou nooit ontmoet met Lenny Kuhr. En je hebt me ook nooit ontmoet met Conny Vandenbos. Die is dood.’

Betty, tegen Herman: ‘Conny Vandenbos, daar had je toch geen verhouding mee? O, nu kijk je wel heel listig.’

Herman, tegen niemand in het bijzonder: ‘Ik heb veertig liedjes voor haar geschreven.’

Micky, tegen de verslaggever: ‘Er komt hier de laatste tijd een stroom aan kort gerokte dames op leeftijd langs.’

Betty, tegen Micky: ‘Maar Herman en ik hebben nooit iets gehad. Dat zweer ik je!’

Herman: ‘Waren we verliefd?’

Betty: ‘Jij zei dat je een beetje verliefd op mij was. Ik was het niet op jou, maar ik vond je wel heel aardig. En sympathiek. En inspirerend.’

Herman: ‘Vind je ‘t gezellig hier?’

Betty, rondkijkend: ‘Je hebt veel Betty Boop. En Marilyn Monroe.’

Herman: ‘Weet je dat Marilyn Monroe heel interessante poëzie geschreven heeft?’

 

Nee, stil wordt het zelden – ook al door Hermans wat gebrekkig geworden kortetermijngeheugen. ‘O ja, dat zei je al.’ Hij lijdt nog niet onder zijn kwaal, zegt hij, alleen als hij is vergeten de deksel terug op de koektrommel te doen. ‘Oude stroopwafeltjes vind ik zo vies. Rook jij nog?’ Betty wel. Herman: ‘Ik stond er ’s nachts voor op nadat ik gestopt was met drinken. Vijf pakjes per dag rookte ik. Maar nu doe ik het al twintig jaar niet meer.’ ‘Hoe heb je dat gedaan?’ ‘Opgehouden.’

Daarna gaat het over de wonderbaarlijke werking van het geheugen, waar Herman sinds hij aan zijn autobiografie begon in geïnteresseerd is geraakt. ‘Het een onthoud je, het ander niet. Maar hoe of wat, dat weet niemand.’ Als kind zat hij in een roeiboot in Hilligersberg. ‘De rimpeling in het water, ik weet nog dat ik pinda’s at. En de pindadoppen dreven weg, met de buik naar onderen, als bootjes. Ik denk daar nog vaak aan. Waarom?’ Betty heeft het met een trap. ‘Het is een doodgewone trap. Hij is bekleed, heel breed, een beetje een deftige trap toch, er komen voeten af, ik krijg nog net die voetstappen in het vizier. Dan houdt het op.’ Mysteries.

Volgt een hilarische geschiedenis over de keer dat ze toevallig samen bij Johnny en Rijk in Duitsland waren (‘dat mag je niet opschrijven’), dan vertelt Herman over zijn psychiater Hans Keilson, die hem in 1959 trots het eerste exemplaar van In de ban van de tegenstander liet zien. Pas 41 jaar later, Keilson was al honderd, zou hij beroemd worden met die roman. Ook Herman’s vader werd honderd; Betty’s oom Paul, een binnenvaartschipper, bedroog zijn vrouw nog toen hij 103 was - ‘Met een man.’

Zo ging het dus, bijna veertig jaar geleden: om de beurt vertellen. Ze hebben plezier, Betty’s oorbellen dansen. Hebben ze het niet erg gemist? Herman: ‘Nee, er kwam steeds weer iets nieuws.’ Hij draait naar haar toe. ‘En jij was een heel drukke kunstjournaliste.’ Om zes uur nemen ze afscheid en gaat Betty terug naar de kust. ‘Over de zee,’ zegt Herman met instemming, ‘kun je niet roddelen.’ En die heruitgave? Moesten ze het maar doen? Jawel, hij komt er. Herman: ‘Ik heb er vannacht na een heel lange tijd weer in zitten te lezen en dacht: het is een verrekte leuk boek, zeg.’

 

Hij heeft er duizenden gelezen. Maar juist dit boek, Zalig zijn de schelen, is het lievelingsboek van Wim Brands, de presentator van Vpro’s Boeken. Laat hij het zo zeggen: ‘Je zit in een trein die stopt tussen de weilanden, in een coupé met een man of acht. En iemand begint een verhaal te vertellen. Dat lokt een ander verhaal uit, een derde mengt zich in het gesprek, een vierde, allemaal interessante of mooie verhalen, en – dat is belangrijk – zonder dat een van die acht een einddoel voor ogen heeft. Maar langzaam aan, beetje bij beetje, ontstaat toch een collage, wordt een schitterend tapijt geweven dat je pas ziet als je achteruit stapt. En als later, veel later, de locomotief gerepareerd is en de trein weer verder rijdt, heeft niemand het idee dat hij uren in de donkere Duitse nacht heeft gestaan. Dat gevoel roept dit boek bij me op.’

‘Er zijn veel meer boeken via dit zwaan-kleef-aan-principe gemaakt, maar die hebben bijna allemaal iets geconstrueerds. Hier lees je op elkaar aansluitende biografische portretjes, opmerkingen en verhaaltjes die ook op zichzelf staan. Je kunt het boek willekeurig openslaan, of van het midden teruglezen, het maakt niet uit. Dat vind ik er ook mooi aan.’

Daarnaast, vindt hij, is het bijzonder dat in het boek verschillende werelden bij elkaar komen. ‘Herman Pieter de Boer was een ouwe reclamejongen, Betty van Garrel kunstjournaliste. Maar de Boer is ook pantomimespeler geweest, en wat al niet. Het is een variétéboek, variété op een heel grappige manier. Of je naar een toneel zit te kijken waarop iemand vertelt wat hem net is overkomen, en opeens staat er een ander op een tuba te blazen, of met kleine voorwerpen te goochelen.’

‘En dan: hoeveel van die verhaaltjes je na één keer lezen bijblijven. Dat kan alleen als het heel goed geschreven is. De Boer die van huis wegloopt, Betty die in Americain Wim T. Schippers aan een derde voorstelt, waarop Schippers zegt: Moet jij een schop voor je zak hebben? Een vlooienmarktboek is het ook. Ik bedoel: een boek voor mensen die van vlooienmarkten houden. Op het ene moment stuit je een paar ontroerende ansichtkaarten van de Achterhoek in de oorlog, op het andere moment op de bureaulamp die je altijd al had willen hebben. Het staat vol onverwachte vondsten. Weet je, dat er zoveel mogelijkheden zijn om verhalen te vertellen, dáár word ik zo gelukkig van. Dat is het, dit boek: een klein eerbetoon aan het verhalen vertellen.’

 

 

‘Hou jij ook van schele mensen?’

 

door Betty van Garrel

 

Herman, ik bewonderde je om je inventiviteit, je creatieve invallen en je speelse penvoering. Maar ook je unieke eigenschap om van een alledaagse gebeurtenis een waar feest te maken, zal ik niet licht vergeten. Nadat Zalig zijn de schelen was herontdekt en opnieuw uitgegeven, bezocht ik jullie in Eindhoven. Die leuke Micky was even een boodschap gaan doen. Wij waren neergestreken in de tuin.

Er gebeurde die middag niets dat de krant zou halen. De zon scheen. Een briesje speelde met de bladeren. Lichtsplinters vielen op het tafelblad. En er passeerde een hommel. Het intense genoegen waarmee Herman dit alles in zich opnam, was zo aanstekelijk dat ook ik er gelukkig van werd.

Herman was toen 84. Op zijn grijze haar na, verschilde hij niet wezenlijk van de man die ik in 1971 in het Amsterdamse journalistencafé Scheltema had gespot. Altijd was hij omringd door vrienden met een goed gevoel voor absurdistisch theater. Zoals Wim T. Schippers of Rijk de Gooyer die zich op handen voeten, als was hij een hond, door het café placht te bewegen.

Op een dag richtte Herman voor het eerst het woord tot mij middels een vraag waarop ik niet gerekend had: ’Hou jij ook van schele mensen? ‘ Enfin, de rest is geschiedenis. De eerste druk van ons boek was nog maar net verschenen toen Herman zich in een nieuw avontuur stortte in de rol van de bedenker, uitgever en hoofdredacteur van Info. Het Maandblad voor de Ontheemde Stadsmens en zijn Vrienden in de Stad. Het was weer een typisch HP de Boer-projekt. Het plezier droop er vanaf. En iedereen wilde er aan meewerken. Schrijvers van Annie M.G. Schmidt tot Armando, Marga Minco, Eelke de Jong, K.Schippers en Jan Cremer. Van de tekenaar Peter van Straaten tot de musicus Tonny Eyk.

In het septembernummer uit 1973 is ook een brief afgedrukt waarin Jonkvrouwe Roëll de hoofdredacteur hartelijk bedankt namens Hare Majesteit voor het gratis halfjaarabonnement op Info. ‘De koningin heeft uw vriendelijkheid zeer op prijs gesteld,’ berichtte Roëll. Herman Pieter de Boer zou voortschrijven, aan verhalenbundels en aan teksten voor liedjes die intussen deel uitmaken van ons cultureel erfgoed.

Herman! Wat een genoegen om je gekend te hebben. Om aan je terug te denken als een vleesgeworden remedie tegen de zwaarwichtigheid. Aan jou als levenskunstenaar kortom.

 

 

Een boeket voor Herman

 

door Hans Ferrée

 

Jouw grote betekenis voor de literaire en muzikale cultuur in Nederland is in diverse media terecht al uitvoerig belicht. Maar ik wil graag een paar voetnootjes ophalen bij een vriendschap die godbeterehet 67 jaar heeft geduurd.

Een vriendschap met als rode draad: LACHEN. Dat begon al met de oprichting van de Club van Dolle Intellectuelen bestaande uit wat artistiekelingen van de Gooise HBS en een paar daarbuiten. Omdat ik een bewaarfreak ben heb ik het logboek uit die tijd gevonden met daarin het door jou geschreven manifest: Wij zijn een groep normalen. Een uiterst kleine groep normalen in deze verdwaasde abnormale wereld. Wij vormen het begin van een nog ietwat vage doch gloednieuwe wereld.

Een bloedserieus manifest dat nu lachwekkend aandoet. Want hoeveel clubjes zijn er daarvóór en daarná geweest met idealen voor een nieuwe wereld? Wij tilden er niet zo zwaar aan. Wij maakten gedichten, verhalen en tekeningen die wij op mijn zoldermaker luidruchtig van elkaar bewonderden.

Het is niet verwonderlijk dat je toen al boven de rest uitstak. Met mooie gedichten die niet altijd om te lachen waren, zoals dit:

 

            Zie je de rook van mijn sigaret?

            Zie je mijn leven?

            Zie je dat het allebei eender is?

            Het is maar even...

 

Maar het lachen had de overhand in leuke sketches en conferences. Toen al.

Omdat wij geen duidelijke doelstellingen hadden, voelden wij ons het meest verwant met DADA, de kunstrichting die geen kunstrichting wilde zijn. Bij ons ontlaadde zich dat in veel absurdisme, zoals

 

            President Truman made a hilarious statement today

            that he’d never been to bed with a little boy

 

Na ons eindexamen verdween jij in het leger en ik ging zonder geld op een wereldreis die bijna anderhalf jaar zou duren. Teruggekomen introduceerde ik je bij Dimitri Frenkel Frank die ik had leren kennen tijdens onze opleiding tot copywriter bij Unilever.

Mijn grote bewondering voor jouw taalvirtuositeit was een aanbeveling om bij Dimitri als tweede man in dienst te komen bij reclamebureau Prad. Toen ik hoorde hoe weinig jullie daar verdienden, vergeleken met mij als freeelancer, was het besluit snel genomen. We werden Ferrée, Frenkel Frank en De Boer, ideeënmakers en schrijvers van teksten voor ALLES. Van reclamecopy tot boeken, van journalistiek tot cabaret. En dat deden we ook . Wij hebben geschiedenis geschreven.

We hielden kantoor bóven Scheltema – en niet IN Scheltema zoals De Volkskrant schreef. We verdienden geld als water en konden reclame voor onszelf permitteren met slogans als 'Uw geheimen zijn bij ons veilig' en 'Afgesproken tijdstip is bij ons heilig' om ons te onderscheiden van halve artiesten die met een voorschot meteen de kroeg indoken en vaak nooit met een tekst kwamen opdagen.

Ik weet dat jij je ietwat geïntimideerd voelde als je om half 11 zingend met een blad koffie boven kwam, waar Dimitri al vanaf 9 uur als een mitrailleur aan het typen was. Maar met ’s avonds, desnoods ’s nachts doorwerken hielden wij onze gemiddelde productie in evenwicht en was er nooit kinnesinne van ik-doe-meer-dan-jij.

Er kwamen echter steeds meer klanten die meer wilden dan alleen conceptideeën en teksten. Dus we evalueerden naar een reclamebureau met personeel. Dat zat Dimitri niet lekker. En zo namen wij zonder een onvertogen woord afscheid van Dimitri en werden wij een soort familiebedrijf.

Mijn zuster Els kwam als secretaresse en jouw broer Peter als productmanager. Met hem hebben we ook weer veel pret gehad want soms hadden jij en ik zin om op de Nieuwendijk naar een monsterfilm te gaan en dan riep Peter ons na: ‘Het personeel zal noch in woord, noch in gebaar blijk geven van afkeuring over het gedrag van de directie.

Kort daarna nam ook jij afscheid van de reclame en begon de tijd van mooie verhalen. En ik werd mij toen bewust van wát het verschil in jouw creativiteit en de mijne was. Jij had FANTASIE die ver boven de werkelijkheid uit steeg. Jij kon bij wijze van spreken een olifant met een straalmotor naar de maan schieten, terwijl alles wat ik verzon zou kúnnen als de tijd en de opdrachtgever er rijp voor was.

Ach Herman, hoe kun je 67 jaar vriendschap in een paar minuten samenvatten?

Daarom met een grote sprong naar het recente verleden, toen je lieve Micky zei dat je ons graag weer wilde zien. Met mijn oude dagboeken onder de arm togen we vorig jaar nog naar de Stoutheuvel om ze samen te bekijken. Jij had vroeger altijd meer succes bij de meisjes dan ik, maar mijn dagboek stond vol met foto's van meisjes met wie ik twee, drie, vijf of tien weken verkering had. Wie al die meisjes waren wist ik niet meer, maar jij kende ze allemaal nog. Kirrend van de pret noemde jij ze allemaal en tussendoor riep je: ‘Hoor je dat Micky, ik weet alles nog!’

Iets minder zelfverzekerd was je toen je me een paar weken later opbelde en vroeg: ‘Welke boeken lazen wij toen en naar welke muziek luisterden we, welke films vonden we mooi?’ Je zag op tegen een interview. Maar toen ik een kort verslag van dat interview las, merkte de interviewer op dat er wel wat schortte aan de herinnering van Herman Pieter de Boer. Totdat Eddy Christiani ter sprake kwam. Toen barstte je uit in Zonnig Madeira en zong foutloos alle coupletten. Hikkend van de lach viel ik over de krant. Zo kende ik je weer.

Nu ben je dood. Maar de herinneringen aan je mooie verhalen en liedjes leven voort. Goodbye ouwe reus.

 

 

Herman Pieter: toch een beetje Brabander geworden

 

door Jack Gieles

 

‘Hollander in Houdoeland’, zo omschrijft Herman Pieter de Boer zichzelf in 2007 in Brabant Cultureel. ‘Heel lang wist ik niets van Brabant,’ begint hij zijn bijdrage. Maar hij moet toegeven dat hij zich na zo’n 25 verhuizingen (van Rotterdam via onder andere Het Gooi, Amsterdam, Giethoorn, Friesland en Limburg) wel degelijk heeft gesetteld in Brabant. Wat wil je ook na – op dat moment – ruim een kwart eeuw Eindhoven? Gezwicht is hij dan, niet zozeer voor Brabant, als wel voor de Brabanders. Mensen van doe-maar-gewoon, zonder ophef of gewichtigdoenerij. En feitelijk past dat prima bij de toegankelijke man én schrijver die Herman was.

 

Karakteristiek

Herman overleed op 1 januari van dit jaar, 85 jaar oud, na een onvoorstelbaar productief schrijversleven. Met die overlijdensdatum zal hij ongetwijfeld de eerste zijn die wordt genoemd in het jaaroverzicht van 2014. Met zijn grenzeloze fantasie, één van de opvallendste karakteristieken in zijn oeuvre, had hij het bijna zelf kunnen verzinnen...

Naast die grenzeloze fantasie beschikte hij onder meer ook over een absurdistische humor en een voorkeur voor het griezelige en erotische. Zijn wereld is er één van even snel verdwijnende als terugkerende zangeressen, gebochelde scheelkijkende en manklopende schoonheden, loense pepermuntmeisjes, strippende nachtzusters en mensen met een staart.

 

Autobiografisch

Anderzijds lijkt het verraderlijk eenvoudig om autobiografische elementen in zijn werk terug te vinden. In de bundel De vrouw in het maanlicht schrijft hij bijvoorbeeld in ‘Na de begrafenis’ hoe goede vrienden Peter, Rijk, Eelke en – voor de gelegenheid – Jan verwonderd een pas overleden vriend gedenken als niet-drinker. Met de vriendenclub uit het Giethoorn van de jaren ’70 in het achterhoofd ligt het erg voor de hand om in die mannen Van Straaten, De Gooyer, De Jong en – vooruit – De Boer te zien. De schrijver lijkt een literair spel te spelen met elementen uit zijn eigen leven.

Juist om dat literaire spel was het hem te doen, vermoed ik. Hij hoefde niet zo nodig bij de grote Literatuur te horen. Voor hem ging het vooral om de ‘literaire kortebaankunst’. Boeken met veel verhaallagen? Daar vond hij zichzelf niet diepzinnig genoeg voor. Stiekem zal hij vaak in zijn vuistje hebben gelachen bij de enorme oplagen waarin vooral zijn verhalenbundels over de toonbank gingen. Dat moesten de Dames & Heren Literatoren hem nog maar eens nadoen.

Spelend met die fantasie van hem tovert de verhalenverteller een ongrijpbare wereld tevoorschijn waarin vreemde passanten-met-een-randje en regelrechte weirdos langskomen. In een ondefinieerbare tijd, met vaak toch wat subtiele verwijzingen naar vroeger. Daar zorgt zijn woordkeus wel voor: mieters, nimf, jakje, verduiveld boeiend. Sommige van zijn verhalen bestaan uit minder dan vijftien zinnen. Reden? Ze moesten passen op de twee pagina’s die Herman eind jaren ‘70/ begin jaren ’80 als columnist in weekblad De Tijd vulde.

Naast verhalen-met-een-twist, voorzien van vervreemdende illustraties van Pat Andrea, bevatten die columns ook ludieke beschrijvingen van Nederlandse gebaren, later verzameld in Het Nederlands Gebarenboekje. Columnist Herman was van de interactie: hij daagde mensen uit om met hem te corresponderen en bijzondere ansichtkaarten in te sturen. Over laagdrempelig gesproken. En hij hield de vaart er goed in. Niet in de laatste plaats omdat hij de inzenders ‘beloonde’ met naamsvermelding.

 

Eigen genre

Op zijn site www.hermanpieterdeboer.nl omschreef Herman zichzelf als ‘schrijvend kunstenaar in de breedste zin van het woord’. Die is raak. Zijn palet is immers groot. Naast zijn populaire verhalenbundels en zijn werk voor radio & televisie heeft hij ook een paar romans geschreven en dichtbundels met vaak lichtvoetige ‘sonnettines’.

Samen met twee journalistes ontwikkelde hij een eigen genre. Zalig zijn de schelen (met Betty van Garrel), De droom en De verbazing (beide met Micky Otterspoor) bevatten afwisselend een tekstje van Herman en van zijn schrijfvriendin. Niet eerder vertoond en, voor zover ik weet, niet nagevolgd.

Uniek was Herman ook in de bijzondere aandacht die hij besteedde aan de flapteksten van zijn boeken. Heb je eenmaal zo’n ronkende tekst gelezen, dan kun je geen kant meer op en heeft hij je al zijn boek in getrokken. Ervaren reclameschrijver immers.

 

Klassiekers

Niet-lezers zullen Herman vooral kennen als tekstdichter van liedjes die tot de klassiekers van het Nederlandstalig repertoire behoren. Ruim 900 zijn het er geweest, zo heeft hij uitgerekend. Laat me, beroemd gezongen door Ramses Shaffy, is van de hand van Herman. Net als Maar ja (Lenny Kuhr) en Oh Waterlooplein (Johnny & Rijk). Ook eigenhandig door hem gesmeed: Visite (Lenny Kuhr), Annabel (Hans de Booij), Ome Arie (Conny Vandenbos) plus de liedjes ‘Op een onbewoond eiland’ en ‘Ik heb zo waanzinnig gedroomd’ van Kinderen voor kinderen. En nog heel veel meer.

Want hij moest en zou doortikken, dwangmatig bijna, en meestal ’s nachts zodat de drukte van de stad op een afstand was en hij zich goed kon concentreren. Zo schreef hij ook ‘Smeltmensen’ voor het Philips Toneel. En op zijn tachtigste presteerde hij het om samen met de Eindhovense tekenaar/illustrator Frank Bierkenz een boek met ‘gedichten voor grote kinderen’ (10+) te publiceren: Dingen verzinnen. Rekende hij zichzelf tot de doelgroep? Ik denk het. En ze sloegen aan bij de jeugd, ook al omdat de volwassen dichter zelf in zijn hoofd zo jeugdig was gebleven. Hij las ze graag zelf aan zijn jonge publiek voor. In de Eindhovense bibliotheek, in het openbaar.

 

 

Met Frank Bierkenz: Dingen verzinnen.

 

Borsalino

Ook dat was Herman: hij liet zich zien in cultureel Eindhoven en soms wijde omgeving. Kleurig colbertje, Borsalino op de grijze coupe, een jongensachtige stem en zijn charmante flair. Voelde zich in die rol prima op zijn gemak: bij culturele evenementen, in jury’s, tijdens radio-interviews en in zijn columns op www.hallo040.nl.

Ik denk dat hij het zou hebben toegegeven, als het hem was gevraagd. Die Rotterdammer is in Houdoeland mooi een beetje Brabander geworden.

 

 

Zonnig Madeira

 

door Paul Abels

 

Liedjesschrijver Herman Pieter de Boer is een avond mijn gast in het theater. Hij is 84 jaar, zijn gezondheid is broos en zijn geheugen laat hem soms even in de steek. We praten op een podium over Eddy Christiani, de eerste man in Nederland met een elektrische gitaar, in 1940 al. Herman schreef zijn biografie: ‘Ach, wat bewonderde ik die man! Zó belangrijk, die vrolijke liedjes van hem, juist tijdens de oorlog! Sommige liedjes heb ik jarenlang elke dag gezongen.’ Welke dan, vraag ik voorzichtig. Herman Pieter de Boer zegt niets, staat op van zijn stoel, schuifelt naar de gitarist en saxofonist, neemt met een elegant gebaar de microfoon over van de zangeres, knikt professioneel naar de muzikanten, zet in. Toonvast: ‘O zonnig Madeira’. Hij doet alle zeven coupletten. Haarzuiver, met de overgave van een echte crooner. Hij buigt geroutineerd als hij het donderende applaus in ontvangst neemt.

 

 

Het schrijversvak als een levenshouding

 

door Olaf Douwes Dekker

 

Met de dood van tekstdichter Herman Pieter de Boer op nieuwjaarsdag 2014 lijkt ook een periode afgesloten. Maar met een knal: middenin het hevigste vuurwerk op de drempel van het nieuwe jaar!

Tekstdichter: ik weet van hemzelf dat hij zichzelf zo zag. De man die, zoals zijn voormalige partner Lenny Kuhr dat dezer dagen zo treffend zei, als geen ander het goede woord op de goede klank kon zetten. Vijlen aan zijn teksten en erg hard werken. Het schrijversvak, als een levenshouding dat bij een dynastie hoort van gerenommeerde namen die er nauwelijks meer lijken te zijn. Het vak van de kleine tekst, maar intussen! Zijn publicaties zijn talloos, waarbij in mijn ogen vooral zijn betekenis als schrijver van korte verhalen groot is. Er zijn bijna mystieke verhalen bij, vreemde belevenissen met ludieke oplossingen. Hij was ongemakkelijk tevreden toen ik hem eens in zijn korte verhalen de Louis Couperus van onze tijd noemde. Maar hij zag dat ik het meende. En eigenlijk vond hij het fijn, want hij was een schrijver.

Voor een opsomming van zijn vele boeken, bundels, verhalen, liedjes verwijs ik graag naar de dezer dagen overal aan hem gewijde artikelen en bijvoorbeeld de uitgebreide Wikipedia-bijdrage. Over zijn lichtvoetige humor, de sprankelende grappen, zijn oog voor het detail.

Graag breng ik een persoonlijk saluut aan en eerbetoon voor de mens Herman Pieter de Boer. De Rotterdamse Brabander die na tientallen jaren Eindhoven ook daar wilde sterven. Overal heeft hij Nederland en heeft Nederland hem leren kennen. Tot het laatst toe kon hij sappig vertellen van zijn Friese en vooral van zijn Giethoornse jaren. Zijn Bussumse verleden als jongen, het Limburgse avontuur. Amsterdam heeft hij binnenstebuiten gekeerd.

Een loepzuivere ziel, lief voor wie hij liefhad, en trouw. Aimabel voor wie hij maar net kende, toegankelijk voor wie hem voor het eerst ontmoette. Graag wil ik in dit verband ook een groet brengen aan dichteres Micky Otterspoor, de vrouw met wie Herman de laatste twintig jaar tot zijn laatste uur het leven deelde.

Een aantal keren mocht Brabant Cultureel profiteren van de Boers teksten. Enkele jaren geleden nog in een kostelijk verslag van zijn toen recent verblijf in een ziekenhuis. Het zou helaas niet zijn laatste opname zijn. Zo gaat dat soms als je bijna 86 wordt.

Een aantal van zijn onvergetelijke teksten zullen wij nog lang lezen en vooral: blijven horen. Wat dat betreft hoeven wij hem niet te missen: wie echt goed naar de tekst van Laat me! luistert hoort niet Ramses Shaffy, maar Herman Pieter de Boer zelf!