HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

63ste Jaargang - juni 2014

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Dit verhaal is geïnspireerd door het schilderij Nighthawks (1942) van de Amerikaanse kunstschilder Edward Hopper.

foto: Engelse Wikipedia

 

  Yorgos Dalman (1973) is woonachtig in de Den Bosch. Hij schreef de twee eigenzinnige verhalenbundels Tango in het slachthuis (2009) en De Vrouw in de kamer (2004) bij uitgeverij Passage in Groningen. Tevens publiceerde hij in talloze tijdschriften in Nederland, België, Amerika en India.

 

www.uitgeverijpassage.nl/content/view/86/55/

  

©Brabant Cultureel – juni 2014

 

Café bij nacht

 

door Yorgos Dalman

 

Het is een steriel, groen licht dat vanachter het gebolde glas de straten instraalt. Het café is helder, schoon. Open in de nachtelijke uurtjes.

Ik zit aan de hoek van de bar. Blocnote en pen in de hand. De barman, ik noem hem B., zet een koffie met vanillesiroop voor me neer.

B., met zijn smetteloos witte outfit, zijn heldere, rustige ogen waarmee hij alles gade slaat. Zijn handen die altijd met een zeker ritme de dingen doen die een barman eigen zijn.

Met kalme, routineuze halen zet ik de eerste lijnen van zijn gelaatstrekken neer. Rondtrekkende bewegingen, omdat B. nooit tweemaal dezelfde houding aanneemt.

Een witte muts schuin op zijn hoofd, zijn korte blonde haren nauwelijks zichtbaar. Zijn gezicht als door een lachspiegel misvormd in de reflectie van de twee grote koffieketels achter hem.

‘Sta eens stil,’ zeg ik.

B. bevriest, twee lange seconden. Gaat vervolgens weer verder (met wat dan ook).

‘Hoeveel portretten heeft u inmiddels wel niet van mij?’ vraagt ie.

‘Veel,’ zeg ik. ‘Voor elke nacht één.’

‘Ze zijn allemaal hetzelfde.’

‘Nee,’ zeg ik. ‘Elk portret is anders. Dat komt door de lichtval, het moment, de houding. Een bepaalde blik, een gemoedstoestand, de hele mise-en-scène.’

‘De wat?’

‘Hoe je staat te midden van de situatie. Wat je in je handen hebt, waar je aan denkt, wat je op dat ogenblik zegt of juist verzwijgt. Wat voor weer het buiten is. Hoeveel vanille je in mijn koffie gedaan hebt. Het draagt bij aan de ambiance.’

B. vult het suikerpotje bij. Zet koffiemelk op de toog. ‘Soms denk ik wel eens dat u mij voor de gek houdt.’

Ik schud van nee. ‘Dat doe ik nooit.’

Ik zet de grote wijzer van mijn horloge een paar minuten terug.

‘Dus u tekent mensen,’ zegt B. ‘Waar zoal?’

‘Overal. In metrostations bij avond, in het park op een bankje, in een fabriekshal nabij sluitingstijd. Soms ook volg ik mensen eerst een tijdje. Zie hun bewegingen, de dingen die ze aanraken, de huizen waar ze langs lopen.’

‘Vinden ze dat leuk?’

‘Meestal hebben ze niets in de gaten.’

‘Vangt u er geld voor?’

‘Nee.’

‘Waarom doet u het dan?’

Ik kijk naar de pen in mijn hand. ‘Omdat ik het kan,’ zeg ik. ‘Soms is dat reden genoeg.’

‘Wat doet u met al die schetsen?’

Ik geef geen antwoord. Ik blader door mijn blocnote terwijl B. enkele theedoeken opvouwt en in een kastje legt.

‘Vul mij nog eens bij, B.,’ zeg ik. ‘Ik denk dat ik dronken ben.’

‘Dronken?’

‘Van de vanille.’

B. zet mompelend een nieuw doosjes met servetten neer.

‘Wat zeg je?’ vraag ik.

‘Niets.’

‘Jawel, je zei wat.’

B. recht zijn schouders en spreekt:

 

‘En aan de voet van betonnen bergen,

in steegjes, voorbij fonteinen stervend,

de neonlichten zacht zoemend schizofreen,

schuilen de verlorenen en de geliefden,

verdwaald in elkaars armen,

hebben ze, alles wat ze liefhebben, lief alleen.’

 

‘Mmm,’ zeg ik.

B. draait zich om, poetst met een doekje de ketels. ‘Het zijn maar woorden,’ zegt hij.

Op dat moment komt een stelletje binnen.

‘Twee café latte,’ zegt de man. Hij keek naar mij. ‘Ik dacht bij nacht en ontij wel dat we alleen zouden zijn. Welnu we worden weer eens gruwelijk hard gelogenstraft.’

Ze gaan aan de bar zitten.

B. zet twee café latte neer.

De man haalt uit zijn binnenzak een pakje sigaretten en steekt er een op.

De vrouw draagt een rode jurk met verraderlijk korte mouwen.

Onwillekeurig zet ik de punt van mijn pen op het papier. Rood haar. Hoe teken je rood haar? Door er vlammen van te maken? Die jurk met die verraderlijk korte mouwen, niet echt geschikt voor dit weer. Maar wat zal zij erom geven? Wat is haar naam? Wellicht heeft ze er geen meer.

De man en de vrouw praten zacht, terwijl ze voor zich uit blijven kijken. Intussen pieker ik verder. Donkere vlakken, lichte vlakken. Gezichten zijn van dichtbij net mozaïeken van schaduw. Een klein gebaar, een terloopse hoofdknik.

De man neemt een trekje van zijn sigaret. ‘Bent u mijn vrouw aan het tekenen?’

Ik leg mijn pen neer. ‘Mijn excuses.’

‘Bent u artiest?’ vraagt de vrouw.

‘Bij gebrek aan een beter woord,’ antwoord ik.

‘U houdt ervan mensen te tekenen?’

Ik denk na over de essentie van die vraag.

‘Artiesten tekenen zodat ze niet hoeven te praten,’ zegt de man. ‘Of niet? U dikt een oogwenk aan, u gumt een rimpel weg of schetst er juist wat meer schaduw onder. Ogen maak je helderder wanneer je heimelijk verliefd wilt zijn, doffer wanneer je op je hoede bent. Een glimlach minzaam of toegeeflijk. Dag wordt nacht en zwart is wit.’

Hij neemt een slok van zijn café latte.

‘Maar mag ik u vragen,’ gaat hij verder. ‘Hoe tekent u dit tl-licht op de winkelpui aan de overkant? Hoe arceert u groen op rode bakstenen? Hoe kleurt u in een gedicht de regels wit tussen de woorden? Met niets. Nop. Nada. Onnozele man. Alsof er een scheet dwars zit. Wees gegroet nada, vol van nada, de nada is met u, gij zijt gezegend onder de nada’s, gezegend is nada de vrucht van uw nada, heilige nada, moeder van Nada, bid voor ons nada’s nu in het uur van onze nada. Amen.’

De vrouw bekijkt iets wat ze tussen haar vingers houdt. Een haar, een luciferdoosje. Nada.

Een auto rijdt voorbij. Het geraas zwelt aan (onze schaduwen bewegen een ogenblik over de muur) en sterft weer weg.

De man zet zijn mok neer en legt geld op de bar. ‘Muchas gracias,’ zegt hij.

Zwijgend schuift B. het geld in zijn hand.

Het stelletje staat op en verlaat de zaak.

‘Twee vissen op het droge,’ zeg ik.

‘Wie?’ vraagt B.

Ik bekijk het portret van de vrouw. Ontwijkende lijnen, verstilde blik. Ik scheur het blaadje af, vouw het door midden en steek het in mijn binnenzak.

‘Ze komen en ze gaan, niet waar?’ zeg ik. Ik drink mijn beker leeg, leg kleingeld op de bar en sta op. ‘Maak je niet druk, B.,’ zeg ik terwijl ik mijn jas dichtknoop. ‘Het is waarschijnlijk gewoon slapeloosheid. Iedereen heeft er last van.’