HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 1 - februari 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

‘Zero in het kwadraat’, t/m 17 mei 2015 in het TextielMuseum, Tilburg.

www.textielmuseum.nl

 

In Kunsthal Boschveld aan de Paardskerkhofweg in ’s Hertogenbosch, is tot en met 29 maart 2015 ook een overzichtstentoonstelling te zien van het werk van Corrie de Boer die vooral in het begin van haar loopbaan naam maakte in de textielkunst. Na 1978 tekende zij voornamelijk. Aanvankelijk waren dat cirkels, lingams, een symbool dat in India naar het universum en naar de erotiek verwijst. Daarna kwamen tekeningen met geweld als onderwerp. Daarvoor liet De Boer zich inspireren door Rubens’ schilderijen ‘Roof van de dochter’ en ‘De slag van de amazones’. Een serie tekeningen met ‘voetjes’ als onderwerp volgde. Kunst is volgens Corrie de Boer niet af met wat schilderijen, het is een ‘gevoel’ en onderdeel van iets groters. Werk van De Boer bevindt zich in diverse Nederlandse musea waaronder het Stedelijk Museum Amsterdam.

www.kunsthalboschveld.nl

 

©Brabant Cultureel – februari 2015

 

Zero in het kwadraat

 

De Nul-groep werden ze genoemd, of internationaal de ZERO-beweging, de kunstenaars die zich rond 1960 begaven op het pad van het minimalisme met veel licht en ritmische beweging in monochrome werken. In het TextielMuseum is nu een overzicht te zien.

 

door Muriel Boll

 

‘Zero in het kwadraat’ is de titel van de tentoonstelling die tot en met 17 mei 2015 in het Tilburgse TextielMuseum te zien is. Geëxposeerd wordt werk van onder andere Jan Schoonhoven (1914-1994) en Henk Peeters (1925-2013), twee kunstenaars die in ons land hoorden tot de Informele Groep, later de Nul-groep. Internationaal werd die groep gerekend tot de ZERO-beweging die ontstond rond 1960.

 

 

Werk van Jan Schoonhoven in de tentoonstelling. foto TextielMuseum

 

Wat deze kunstenaars gemeen hebben, is een voorkeur voor monochromie en voor wit, herhalingen en ritmische composities, en het werken met rasters. Subjectieve expressie werd vermeden waardoor een soort minimalistische kunst ontstond. Nieuw was het gebruik van alledaagse materialen en kunststoffen. Handwerk speelde bij dit alles een belangrijke rol en dan is de stap van werken op en met papier naar het gebruiken van textiele materialen klein.

In deze tentoonstelling wordt dan ook tevens werk getoond van kunstenaars die meestal tot de textielkunstenaars worden gerekend: Corrie de Boer (1932), Madeleine Bosscher (1942), Marian Bijlenga (1954), Ria van Eyk (1938), Wil Fruytier (1915-2007), Loes van der Horst (1919-2012), Marijke de Goey (1947), Beppe Kessler (1952) en Lam de Wolff (1949). Van hen heeft het TextielMuseum veel verzameld, ‘Zero in het kwadraat’ laat hun werk samen met dat van Schoonhoven en Peeters zien.

 

 

Henk Peeters, Kaardlont, 1960. Nylonfiber op board. foto TextielMuseum

 

 

Zelfbewust

Jan Schoonhoven is te herkennen aan zijn witte reliëfs die altijd ritmische patronen hebben en die aan jaloezieën, tralies en treden doen denken. Verder bestaat zijn werk uit blinddrukken en penseeltekeningen van lijnen in zwarte inkt. Werk dat rust uitstraalt en je meteen inneemt door de bescheidenheid van het voorgestelde, maar dat er tegelijk ook heel zelfbewust uitziet. Het eerste werk op de tentoonstelling is van hem, daaronder vermeldt een kaartje dat het in leen is gegeven door Erica en Gerard Stigter. Ineens herinner ik me een oud interview waarin sprake is van werk van Schoonhoven dat in Stigters woning hangt. Ja natuurlijk, nu dringt het tot me door: ten tijde van de Nul-groep, waartoe Schoonhoven en Peeters hoorden, richtte Stigter (bekender als K. Schippers) samen met J. Bernlef en G. Brands het blad Barbarber op, in 1958. Net als in de beeldende kunst ging toen ook in de literatuur de aandacht uit naar het alledaagse, het gewone. De opvolger van Barbarber, een kleine tien jaar later, heette Raster. Beeldende kunstenaars maakten in die tijd graag gebruik van het raster als vorm.

 

 

Henk Peeters, ’60 - 13’, 1960. Roet op folie. foto TextielMuseum

 

Maar goed, terug naar de tentoonstelling. Boven het werk van Schoonhoven staat in grote letters een uitspraak van hem: ‘Het is handwerk, mijnheer.’ En dat is het. Ritsen van papier en karton gevouwen en geplakte treetjes binnen een raamwerk en daarna tot een hechte constructie gemaakt door het geheel te beschilderen met witte muurverf. Precies werk, dat ook nu, ruim een halve eeuw later, nog mooi is om te zien.

Naast Schoonhoven hangt Stikselwerk van Henk Peeters: een vierkant dat bestaat uit minutieus in een vierkant gestikte lijnen op een stuk linnen. De overeenkomst tussen Schoonhoven en Peeters is duidelijk: simpele eenvoud, die destijds verwonderd moet hebben. De bedoeling was om zo de werkelijkheid in eenvoud en op onpersoonlijke wijze te funderen. Terwijl Schoonhoven en Peeters nog hadden moeten kiezen tussen abstract of niet-abstract, was abstractie in de textielkunst al veel meer geaccepteerd. De textielkunst ging meer en meer de kant van de beeldende kunst op. Zeker toen omstreeks 1970 de strijd tussen wel en niet abstract geluwd was. De getoonde werken laten vooral deze verbinding zien tussen beeldende kunst en textielkunst. De expositie is een harmonieus geheel, met werken die je koud-abstract dan wel warm-abstract kunt noemen.

 

 

Piero Manzoni , Il nido per l'uovo, 1998. Veren op molton. foto TextielMuseum

 

 

Constructivistisch

Henk Peeters kreeg zijn opleiding aan de Haagse Academie waar hij kennis maakte met het Bauhaus. Voor hij naar Den Haag vertrok, kende Peeters al het werk van Russische kunstenaars als El Lissitzky en Varvara Stepanova en natuurlijk ook het werk van de bekende Hongaarse Moholy-Nagy, allemaal constructivistische kunstenaars. Hun invloed op Peeters was groot, maar Peeters voelde zich het meest verwant aan Piero Manzoni. Voor hem maakte Peeters van een vachtje een warm nestje voor diens zelfgemaakte hardgekookte eieren. Manzoni had met inkt een afdruk van zijn duim op die eieren gezet. Dit nestje is een goed voorbeeld van het begrip ‘warme abstractie’ van Peeters.

Ook het werk van Peeters kenmerkt zich door monochromie, symmetrie en regelmaat. Maar hij kiest al gauw meer opvallende materialen als kunstgras, veertjes, glasparels, watten en plastic. Materiaal dat alledaagse schoonheid laat zien, maar dat ook uitnodigt om te voelen. Zo ontstonden Peeters’ ‘warme’ en ‘koude’ abstractie. Deze begrippen werden geen algemeen aanvaarde kunsthistorische term, maar wat Peeters daarmee bedoelde laat deze tentoonstelling goed zien. Koude abstractie is streng, toont voor alles orde en regelmaat. Bolt een oppervlak, zijn er veertjes, pluisjes of haar op te zien, is het kortom wat speelser, dan hoort het tot de warme abstractie.

Peeters zou later gaan doceren in Arnhem. Hij leerde zijn studenten werken vanuit een primaire beeldtaal en liet bijvoorbeeld de schoonheid zien van zoiets simpels als druppels aan de waslijn. Hij introduceerde reflecterende glasparels in zijn werk.

 

 

Corrie de Boer, Regels, 1980. Geborduurd linnen. foto TextielMuseum

 

 

Kerklinnen

Verder langs het tentoongestelde werk: Corrie de Boer. Zij gebruikt wit linnen voor haar ribbels, plooitjes en stiksels. Stevig kerklinnen omdat dat zich zo goed laat plooien. Kerklinnen werd gebruikt voor de kleding van misdienaars en koorknapen. Door de afwisseling van weggestikte en later weer tevoorschijn komende plooitjes, horizontaal en verticaal, ontstaat een soort muziek. Indrukwekkend is haar Regels, een werk dat bestaat uit drie maal drie witlinnen rechthoeken waarop telkens twintig regels zijn ‘geschreven’ die bestaan uit verticale streepjes die heel dicht naast elkaar met een heel fijne draad zijn geborduurd. De Boer heeft er een jaar aan gewerkt.

Van Marijke de Goey hangen er ‘vouwsels’, linnen doeken die op een bijzondere manier gevouwen zijn, waarbij het niet erg is dat de vouwlijnen smoezelig zijn geworden. Of sterker, soms expres smoezelig zijn gemaakt, wat bij het openleggen van de stof een mooi patroon van lijnen en smoezeligheid laat zien. Loes van der Horst zocht naar een derde dimensie in haar werk; ze maakte bijvoorbeeld een gat in rood linnen door er draden uit te trekken zodat de achtergrond zichtbaar werd. Of ze weefde ruimte in een roze lap. Grijs polyethyleen weefde ze zo dat de vorm van borsten erin verscheen, of de afdruk van een lichaam. Om diezelfde reden, het invoeren van een extra dimensie, maakte Wil Fruytier haar ‘Spleetkleden’, dik weefsel met een spleet om doorheen te kunnen kijken.

 

 

Loes van der Horst, Twee borsten, 1975. Geweven polyester. foto TextielMuseum

 

Indrukwekkend is Hoek, van Madeleine Bosscher. Zij gebruikte daarvoor rolletjes cellofaan polyethyleen, een banaal soort plastic, dat ze op een oude manier, de smyrnaknoop, verwerkte. Het hangt in een hoek en binnen die hoek is het werk soms platter, soms boller. De rolletjes cellofaan lijken in een vorm geschoren te zijn. Het werk van Beppe Kessler bestaat vaak uit doodgewone spelden die tot een vorm gestoken zijn en sieraad worden. Of ze stopt spelden of spijkers onder textiel, waardoor een raadselachtig reliëf ontstaat. Er is een speldenkussen dat Noli me tangere heet: raak me niet aan.

Van Ria van Eijck hangt er onder andere Bollenvelden, in heldere kleuren. Minder kleurrijk maar indrukwekkend zijn haar negen diagonale kwadraten, vierkanten waarvan elk kwart deel in een andere richting is geweven. Van Eyk kun je echt een onderzoekende kunstenaar noemen. Lam de Wolf maakte geestige zakdoekrandjes. Je ziet alleen randjes in een vierkant gespannen. Ook is er van haar Handcomputer, in fel gekleurde plastic draden. Indrukwekkend vind ik ook het werk van Marian Bijlenga. Zij gebruikt draden in vele kleuren of paardenharen die ze langs spelden spant, onder en over elkaar in diverse richtingen. Soms knoopt ze die tot iets macramee-achtigs. Zo ontstaat een spannende structuur die los blijft van de ondergrond en daardoor een mooi schaduwspel oplevert.

 

 

Henk Peeters, Rooktekening, 1961. Roet op papier. foto TextielMuseum

 

 

Gelijkgestemd

Toen de Nul-groep en de Zerobeweging een halve eeuw geleden ontstonden, heerste er grote verdeeldheid in de kunsten. Kunstenaars met gelijkgestemde idealen vormden hun eigen clubjes, trotskistisch (Schoonhoven), communistisch (Peeters), en dergelijke meer. Wie anders dacht, had geen toegang en wilde dat waarschijnlijk ook niet. Tussen de Nul-beweging en tekenaar Joost Baljeu werd het bijvoorbeeld niets.

Er was een stammenstrijd, net als in de gewone maatschappij van toen. Die verdeeldheid zou pas na 1968, zo rond 1970 veranderen. Zero in het kwadraat laat zien dat zo’n bewogen geschiedenis tot een mooie tentoonstelling kan leiden.