HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 3 - juni 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

 

 

Herbert Mouwen, De handen van de tijd. Breda: Van Kemenade 2015, 78 pp., ISBN: 978-90-71376-58-0, pb., € 12,50.

 

©Brabant Cultureel – juni 2015

Het tweede debuut van Herbert Mouwen

 

Wanneer een dichter pas op zijn veertigste debuteert, met amper twintig verzen dan nog, en maar liefst tweeëntwintig jaar later opnieuw een bundel publiceert met nu 61 teksten, dan mag je spreken van een tweede debuut in plaats van een come-back.

 

door Albert Hagenaars

 

Herbert Mouwen (Breda 1952) publiceerde weliswaar nog een paar verhalenbundels, losse gedichten en proza in tijdschriften alsmede tal van theaterrecensies voor BN/De Stem, maar het gat tussen de twee poëziebundels geeft aan dat de titel De handen van de tijd van de nieuwe bundel wel toepasselijk is. De titel is thematisch. Vrijwel alle gedichten in de acht afdelingen waaruit het boek bestaat, hebben op de een of andere manier te maken met het verstrijken van de tijd. Om daar geen onduidelijkheid over te laten bestaan, luidt het motto als volgt:

 

Wat doe je met me, Tijd, dat vrijwel nimmer

ik het uur pluk, maar steeds naar schimmen jaag

de toekomst in of uit, in een vertwijfeld pogen

te zeggen ik bestond, besta, ik zal bestaan?

 

Deze regels komen uit het gedicht Tijd van Hans Warren en dan ook nog eens uit een bundel met de titel Tijd. Dat is goed gevonden door Mouwen, tijd in tijd in tijd. Daar komt bij dat op de cover van de bundel enkele glanzende schaakstukken zijn afgebeeld, waarvan het grootste enigszins doet denken aan een zandloper. Maar deze interpretatie is geheel voor rekening van de recensent. Een mooi ontwerp trouwens, van Rietje Smeets en fotograaf Rien van Kaam.

Het thema van de tijd komt niet uit de lucht vallen. Al in Mouwens eerste bundel De zon is kapot (Eindhoven: Uitgeverij Opwenteling 1991) is sprake van titels als ‘Vroeger’ en ‘Ouder worden’, en van regels als ‘van eb en vloed / en even-voorgoed’ en ‘vroeger wisten we niet / veel meer dan we later wisten // vroeger’. En nu ben ik nog maar op de eerste pagina’s. De hele bundel wemelt van verwijzingen naar tijd en verval. De dichter is duidelijk gefascineerd door veranderingsprocessen.

 

 

Herbert Mouwen. foto Albert Hagenaars

 

 

Representatief

De afdelingen in de bundel hebben geen titels. Mede daardoor komt het nodige gewicht op het openingsgedicht te liggen. Het is zeker geen toeval dat de titel daarvan ‘Annonce’ ofwel aankondiging is:

 

Annonce

 

Alles verdwijnt of verstopt zich

achter een kolom van woorden

 

Niets raakt weg zonder bericht,

het noemen van haar naam legt

 

alles vast – Begraaf je haar dan

gaat ze dood, haal je herinneringen

 

naar boven – Als ik aan haar denk

dan blijft ze eeuwig leven, vergeet

 

ik haar, dan verdwijnt ze echt, al

is het maar voor even, al is het niet

 

gezegd

 

Bladerend door het boek wordt meteen evident dat ‘Annonce’ qua vorm representatief is voor alle teksten: Elk gedicht begint met een hoofdletter, maar eindigt zonder leesteken, waardoor elk eind iets onbepaalds krijgt. Tussen het eerste en het laatste woord strooit Mouwen bepaald niet met leestekens. Ook strofen, en iedere strofe bepaalt z’n eigen omvang, beginnen, als ze ten minste een nieuwe gedachte of een andere soort wending aangeven, wel met een hoofdletter maar eindigen net zo onbestemd als het gedicht dat zij vormen. Typisch, maar omdat het doordacht is waarschijnlijk wel effectief.

 

Schaakspeler

Wat wil Mouwen inhoudelijk eigenlijk tot uitdrukking brengen met dit eerste gedicht? De eerste twee regels zijn een bewering waarmee de lezer het oneens zal zijn. Hoezo verstopt alles zich achter een kolom van woorden? Dat deze reactie door Mouwen is voorzien, blijkt uit de volgende regel. Als een schaakspeler komt hij met een verklarende zet: wat er ook gebeurt, het wordt gezien en vastgelegd. Het woord kolom, dat ik ook nog associeerde met een rookkolom, blijkt toch alleen een tekstkolom te zijn en dus een krantenbericht, één met terugwerkende kracht. Het is al gebeurd.

Het wordt nu ook moeilijker je schouders op te halen over het begin, want hoe vrij zijn we nog? In hoeverre worden we steeds gevolgd? Dat zijn zeker anno 2015 actuele vragen.

Dan zet Mouwen een paard in. Door een hink-stap-sprong confronteert dat ons met een vrouwelijk personage, verbeeld door viermaal ‘haar’ en driemaal ‘ze’. Naar wie of waarnaar verwijst Mouwen? Een gestorven dame, de tijd, de taal? Ik denk aan alle mogelijke consequenties en neem aan dat verder lezen afdoende antwoorden zal bieden.

Kijk eens hoe geraffineerd Mouwen met tegenstellingen tussen verleden en toekomst, en leven en dood speelt. Pas als je iemand begraaft, wordt er echt gestorven. Maar dan begint het leven van de overledene opnieuw, in het hoofd van degene die doorleeft. Het vergeten is dan de definitieve dood, maar zelfs dat duurt maar even (waarom?), al staat ook dit weer niet vast. Het gedicht stopt wel, maar eindigt niet. Het verlengt zich in herhalingen en veronderstellingen en zorgt er voor dat ook het denken, al zou de bundel nu gesloten worden, door kan gaan.

Klankovereenkomst dringt zich hier niet op maar de rijmwoorden doen natuurlijk toch hun werk: weg - echt - gezegd. Dat zou je kunnen zien als de abstraherend kortste samenvatting van de inhoud.

Zo zoekend kun je in het bestek van dit korte gedicht heel wat zetten doen, waarbij de ene de andere ontkracht en toch weer het onderspit delft. Delven heeft nogal wat betekenissen: het is graven en begraven maar ook iets uit de grond halen! En zo gaat het over en weer en bewijst Mouwen dat hij weet wat taalspel is.

 

Stilte

Worden de hoge verwachtingen die dit sterke openingsgedicht schept ook ingelost? Ja en nee. Niet alle gedichten hebben eenzelfde kwaliteit, maar er staan genoeg hoogtepunten in de bundel.

Het ligt voor de hand dat behalve tijd ook stilte een belangrijke rol speelt. Dat is evenmin nieuw. Ook in De zon is kapot hoef je niet te zoeken. Overal zinderen daar verwijzingen naar het belang van de stilte. Ik citeer: ‘De stilte is stil / omdat ze zelf / luistert’, ‘stilte loopt alvast vooruit’ en ‘stilte is het moment / na het noemen van je / naam’.

Mouwen behandelt dit tweede thema in De handen van de tijd niet alleen met een betere beeldspraak, maar ook vanuit een rijper perspectief. Het schrijnende gedicht ‘Stembanden’ bijvoorbeeld geeft aan dat de dichter niet minder vrijblijvend over de stilte schrijft. Nee, ik moet zeggen dat de betrokkenheid tussen object en subject veel groter is geworden.

 

Stembanden

 

Vaders aangetaste stembanden werden

in het Leids Academisch verwijderd

Later, met een praatapparaat in de vorm

van een pijp leerde hij spreken, bidden

deed hij niet meer, tussen twee letter-

grepen drukte hij met zijn wijsvinger op

een knopje dat aan de zijkant van de kop

zat, al luisterend leerde ik er liplezen bij

 

Sprakeloos was ik en hij had zoveel

te vertellen, maar als hij huilde

huilde hij niet en als hij lachte lachte hij niet,

als hij sprak kwam uit zijn mond geen

geluid – Papa is altijd vrolijk als hij huilt,

zei ik, totdat hij ook dat niet meer was en

hij op een vrijdag voor de herfstvakantie

stierf – Hij was zijn tijd ver vooruit

 

Wat een trieste vertelling is dit, slechts getemperd door het perspectief van een jongetje voor wie de herfstvakantie van zoveel belang is dat hij alleen al daarom die vrijdag niet zal vergeten. Maar ook, poëticaal gesproken, wat een magnifiek moment is die slotregel. Hier vallen beide thema’s voorbeeldig samen in een onverwacht originele zegging.

Niet dat het voorgaande saai is. Ook daar staat de dichter technisch zijn mannetje. ‘Praatapparaat’ is een puike klankvondst en door het even laten doorlopen van regel vier duikt de suggestie op dat de vader leerde bidden, terwijl regel vijf het omgekeerde aanvoert. In ‘tussen twee letter- / grepen’ wordt door het perfect uitgevoerde enjambement een eenheid van vorm en inhoud bereikt, want zowel ‘letter’ als ‘grepen’ telt twee lettergrepen. Door de herhaling van ‘huilde’ en ‘lachte’ worden deze activiteit natuurlijk versterkt, maar haalt de dichter het huilen en lachen nog harder onderuit door de volgende ontkenning. En tot slot is er de verschuiving van vroeger naar nog vroeger door de vervanging van ‘vader’ door ‘papa’, waardoor de tijd haast ongemerkt en dus als vanzelfsprekend bezit neemt van deze tekst die begint met het verval van communicatie.

Ook de andere teksten over de dood van de vader en van de moeder mogen er kwalitatief zijn. In ‘Schaken’ wordt er wegens de naderende dood geschaakt op een dambord, een pakkend beeld voor onmacht.

 

Traditie

De inzet van het woord ‘bidden’ hierboven wijst op een verlies van geloof. De zoon ontdekt als dichter echter steeds meer het belang van zo niet religiositeit dan toch spiritualiteit. In gedichten als ‘Kartuizers’, ‘Benedictijner monnik’ en ‘Jongensinternaat’ komt dit derde thema aan bod en verstevigt het tegelijkertijd het wezen van de stilte.

Het meest geslaagd, zeker door een net nog beter ritme en klankenspel is het eerstgenoemde vers, dat blijkens de aantekeningen achterin het boek ontstond na het zien van de film Into Great Silence (2005) van Philip Grönig over de monniken van La Grande Chartreuse. Ook Mouwens collega en streekgenoot Frans August Brocatus werd door dezelfde documentaire sterk geraakt en reflecteerde daarop in zijn werk. Het is goed om te weten dat het actuele levensgevoel in de poëzie, vertegenwoordigd in met name hiphop en slam-uitingen en door een podiumpanter als de Tilburger Nick J. Swarth, ook in ons gewest een pendant kent in het werk van hedendaagse dichters die bewust vele eeuwen oude waarden opnemen en doorgeven. Beide schijnbare uitersten geven aan hoe sponskrachtig de poëzie is, hoe flexibel, hoe alomvattend.

 

Kartuizers

 

Zij schuifelen van bed naar gebed,

houten vloeren houden de bonkige

klanken van hun voetstappen vast,

zij buigen zich het hoofd en zwijgen

zich een wereld van orde, baarden

beletten hen te spreken, de stilte is

 

de maat der dingen, een wijze van

leven, zij betijen in de luwte van hun

eigen bestaan en zij gedijen in hun

eigen diepe gedachten, zij schrijden

rakelings langs de wanden van de

gangen en helpen elkaar met het

 

aantrekken van hun pijen die wit

zijn als de sneeuw waarin zij voor

elkaar hun graven graven, zij eten

in eenzaamheid, elk gezelschap is

hun ontnomen, in de nacht stollen

hun biddende lichamen tot steen

 

Het grote aantal ij’s in ‘zwijgen’, ‘wijze’, ‘betijen’, ‘gedijen’, ‘schrijden’ en ‘pijen’ is natuurlijk op het randje, maar op zich passen deze woorden prima in het verhaal en bij elkaar. ‘Rakelings’ beschouw ik als een overbodig woord in het verband van gangen, evenals ‘diepe’ in de context van een klooster en ‘een wijze van leven’ meteen na ‘de maat der dingen’. Die maat volstaat.

Daarnaast is de tegenstelling tussen ‘schuifelen’ en ‘bonkige // voetstappen’ niet de meest gelukkige, evenmin als ‘stollen’ en ‘steen’ omdat stollen per definitie van een vloeistof uitgaat. Met gemak had Mouwen een passender woord kunnen kiezen. Maar de sfeer is raak getroffen, de beelden zijn haast filmisch scherp en de samentrekking van enerzijds zich het hoofd breken en anderzijds het hoofd buigen in regel vier is evenzeer een rake typering, die de ‘diepe gedachten’ dan weer overbodig maakt.

 

Bescheiden

Niettegenstaande deze kritische opmerkingen is De handen van de tijd een bundel waar weinig op af te dingen is. Ik beschouw hem zelfs als een van de betere die ik tot nu toe dit jaar onder ogen kreeg. De uitgave verdient een veel groter bereik dan het te verwachten handjevol besprekingen en interviews in de regionale media. Daar zouden uitgever en dichter zich niet tevreden mee moeten stellen en dat zit er zeker bij de laatste helaas toch in, als we tenminste een uitspraak in de editie van BN/De Stem van 23 mei 2015 juist duiden: ‘Ik zie mezelf als docent Nederlands met een fascinatie voor taal. Ik ben er niet op uit om bekend te worden en ik hoef ook niet vernieuwend bezig te zijn.’ Dat klinkt nobel maar het zal zijn gedichten weinig extra’s opleveren.

Ook al ziet Mouwen het dan zelf niet of wil hij zich vooral laten voorstaan op zijn hoogstwaarschijnlijk oprechte bescheidenheid, als dichter overstijgt hij verre de leraar met een grote belangstelling voor taal en dus poëzie. Niet alleen is hij technisch begaafd, zijn talrijke geslaagde beelden getuigen ook van genoeg verbeeldingskracht. Of hij al dan niet vernieuwend is, maakt niks uit. Het gaat om goede of slechte gedichten en die kunnen in elke modus ontstaan, experimenteel of traditioneel of zakelijk of romantisch of expressionistisch of postmodern. Ik lees liever een degelijk traditioneel vers dan een zwakke experimentele taalvorm en ik zal namens velen spreken.

Laat Mouwen dan niet per se bekend willen worden, feit is wel dat zijn gedichten – waar hij principieel meer dan wie ook verantwoordelijk voor is – een grote bekendheid verdienen. Dichter, uitgever en andere betrokkenen, verzin een campagne die voluit voor deze geslaagde bundel gaat en de maker buiten schot houdt! Zoiets vereist ook creativiteit. Spreek die aan. Laat ze wapperen, die handen van de tijd. En de lezer die bovenstaande gedichten waardeert en zich betrapt op instemmend knikken bij deze opmerkingen, doe ook een duit in het nog al te zachtjes rinkelende zakje: zegt het voort.