HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 4 - augustus 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Camiel Hamans (Herten bijRoermond 1948). Neerlandicus-taalkundige, journalist en politiek adviseur. Was als historisch taalkundige verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden, werkte als chef cultuur voor de KRO-Radio, was adjunct-hoofdredacteur van Dagblad De Stem in Breda, hoofdredacteur van Brabant Cultureel en directeur van de Anne Vondeling Stichting (te Brussel en Straatsburg). Momenteel is hij als hoogleraar Nederlandse taalkunde verbonden aan de Adam Mickiewicz Universiteit te Poznań, Polen.

 

©Brabant Cultureel – augustus 2015

Bericht van de zwarte berg. Een kort reisverhaal

 

door Camiel Hamans

 

De naam klopt niet, blijkt als je komt aanvliegen. Niks zwarte bergen, Montenegro, maar besneeuwde bergtoppen en dat zelfs nog in een zonnig voorjaar. Het contrast kan bij aankomst niet groter zijn: op de achtergrond witte bergen en rond het parkeerterrein van het vliegveld subtropisch groen, wuivende palmen en stoffige hitte.

In de hoofdstad Podgorica is het niet anders: eind april en reeds een lome warmte. Terrassen vol, zelfs midden op een normale werkdag, want veel werk hebben de zevenhonderdduizend inwoners van dit ministaatje niet. Montenegro is een land van giromaten, advocaten en speelholen. Nergens zoveel wedkantoren, automatenhallen en casino’s. Alsof geld alleen met geluk te verdienen valt.

De tijd heeft niet stilgestaan op de Balkan. Hier zonder geweld, maar desalniettemin leidend tot een scheiding der geesten. Montenegrijns is nu de officiële taal, het Servisch dat hier evenveel van verschilt als het Utrechts van het Amsterdams is een erkende minderheidstaal. Servië heeft intussen een officiële ambassade in de hoofdstad. In het oude centrum van Podgorica worden oriëntaalse anderhalf-verdiepingshuisjes met daarin moderne modemagazijnen en telecomdealers afgewisseld door koffietentjes en spiksplinternieuwe betonbehuizingen voor kantoorinrichters, bruidsjurkenverhuurders en een volgend trefpunt voor gelukszoekers. Hier stuit de argeloze wandelaar ineens op een keurig geschilderd, tweeënhalve verdieping hoog Balkanpand, voorzien van overhangende vlaggenstok en koperen naamborden: ambassade annex consulaat van het buur- en vroegere broederland.

Om de hoek zit café Titograd, een donkere spelonk die nog steeds de aan vroeger herinnerende naam van de stad draagt. Op het terras grote, zwaargebouwde mannen, rokend en heftig discussiërend. De waard in volledig zwart tapt Servisch bier en wendt voor geen vreemde taal te verstaan. Toch serveert hij de buitenlandse gast koffie. Er is zelfs keus: moderne espresso uit een eigentijdse Italiaanse machine of Turkse, gebrouwen op een campinggasje achter de bar.

 

 

Podgorica. foto Raymond Zoller

 

Deze combinatie van oud en nieuw is kenmerkend voor het land: een nieuwe hoofdstraat vol chroom, glitter en negenhoge postmoderne architectuur, maar net onder de daklijst van het super-de-luxe hotel tientallen boerenzwaluwnesten vol kwetterend jong gevogelte. Op elke hoek en bij elke parkingang een sculptuur van de piepjonge beeldhouwer Danilo Baleti, manshoge monsters van verschrote auto-onderdelen, krijgsfiguren samengesteld uit autobanden, uitlaten, bumpers, velgen en oliecarters. Afgedankte troep, sloop van elders, omgebouwd tot nieuwe trots. Aan de voet ervan het zoveelste nauwelijks veertienjarige zigeunermeisje met een baby aan de borst geklemd.

Mijn universitaire gastheren en ‑dames willen bewijzen hoezeer hun land met de tijd is meegegaan en slepen de gast als beloning voor zijn voordracht mee naar het net geopende plaatselijke Hard Rock Café, waar hij een maaltijd met steaks, french fries, brownies en alcoholvrije fruitcocktails moet ondergaan.

Ook als het om geld gaat, probeert Montenegro aan te sluiten bij de moderne wereld. Stiekempjes heeft de Nationale Bank in 2002 de euro ingevoerd. Niemand in het westen had het in de gaten, want daar waren we op dat moment zelf te druk bezig met het opgeven van de eigen valuta. Brussel moppert ondertussen wel, maar neemt geen maatregelen. Dat heeft ook nauwelijks zin bij een land dat een minimummaandloon kent van 52 euro en een gemiddeld inkomen van een kleine vijfhonderd euro per maand.

’s Avonds is het pantoffelparade: verlangende jongeren slenteren in groepen over straat, maar ook gezinnetjes maken een ommetje. Vader, dochter van vier en het kleinere broertje in een trapauto. Een glimmend schoon gewassen, goed onderhouden, geel blikken autootje retro jaren vijftig, het knaapje driftig trappend en serieus sturend. Langzaam het zebrapad overstekend dwingt hij de gemotoriseerde collega’s tot stoppen. Bij de stoeprand aan de overkant gaat het bijna mis: die is te hoog en kan hij zonder hulp niet nemen. De haastige chauffeurs in hun four wheel drives ontgaat het probleem en zij zetten zich grommend in beweging. Zusje schrikt en probeert met haar voet broertjes auto die de hoogte niet heeft kunnen bedwingen en terugvalt te stoppen. Tevergeefs, vader moet zijn onverschilligheid opgeven en helpen. Hij duwt uiteindelijk de kleine chauffeur het veilige trottoir op.

 

 

Kotor. foto Aleksandr Zykovm

 

In Kotor, een kleine Venetiaanse vestiging aan de kust en een twee uur durende busreis van Podgorica vandaan, is de sfeer nauwelijks anders. Ook daar is het slenteren geblazen. Door de nauwe straatjes, door aan het nabije Split herinnerende gangetjes, door en langs historische kerkjes en over de vestingwallen. Overal toeristen en magere katten. Er is zelfs een kattenmuseum: twee kamers met kattenansichtkaarten, kattenpostzegels en kattenkalenders. Wat er van de één euro entree overschiet wordt gebruikt om de hongerige poezen van Kotor te spijzigen.

Een toeristenmuseum is er nog niet. Die gaan ’s avonds weer door naar de volgende niet te missen plaats, want als je tegen het einde van het bestaan loopt, moet je de laatste jaren blijkbaar vullen met bezienswaardigheden. Groepen welgestelde Saoedische dames met hoofddoek, oudere Japanners met kekke hoedjes, Fransen met tassen vol kunstboeken en vooral veel Duitsers van meer dan middelbare leeftijd, kort gebroekt, iets te dik, maar goed gezond en fototoestel of telefoon in de aanslag. Geen object van enige waarde mag gemist worden. Blijkbaar zit de derde leeftijd zo met zijn overbodigheid omhoog dat net voor het scheiden van de markt alles nog even bezocht en gefotografeerd moet worden. Alsof de ogen niet voor eeuwig gesloten kunnen worden zonder ooit de minikathedraal, het zilveren altaar en de baai van Kotor aanschouwd te hebben. Maar Montenegro leeft er van: het economisch nut van nutteloosheid is evident.

Op de weg terug valt opnieuw op hoe het land met de moderne tijd meegaat. Overal langs de kronkelige kustweg is op rotsen, op vangrails en zelfs op ruïnes het telefoonnummer van autosleps geschilderd: steeds een ander, want binnen het kapitalisme is concurrentie een levensvoorwaarde. Wie met pech langs de weg komt te staan hoeft nooit verder dan honderd meter te lopen om het nummer van een geïnteresseerde wegsleper te vinden.

’s Avonds wordt door studenten die zich specialiseren in antidiscriminatie verteld hoe moeizaam de strijd tegen de oude waarden nog is. Montenegro was zo ongeveer het eerste land op de Balkan dat de rechten van homo’s erkende. Die waren geen probleem, werd gedacht, want flikkers bestonden hier toch niet. Elke Montenegrijn is een echte vent. De Turken hadden dit indertijd zelf moeten ervaren, want die was het nooit gelukt het hele land te onderwerpen.

Tot een tijdje geleden een jong mannelijk studentenkoppel door de politie in flagrante delicto werd aangetroffen in een park. Natuurlijk in een park, want ergens anders dan tot in donker struikgewas is homoseksualiteit in Montenegro nog niet doorgedrongen. Oom agent besloot de jongens een lesje te leren: afgerost, zonder schoeisel en zonder enig kledingstuk werden ze het park uit en de straat op gejaagd. Via moeizame omzwervingen kwamen beide knapen uiteindelijk thuis, ieder in het eigen tehuis: de een verklaarde zijn gebroken kaak aan zijn ouders als het resultaat van een vechtpartij in een café waar hij onbedoeld in verzeild geraakt was. De ander legde zijn moeder uit dat hij blauwe plekken opgelopen had toen onverlaten hem voor de grap van zijn paraplu hadden willen beroven. Aangifte hebben de jongens niet gedaan. Niet durven doen. Het avontuur is bekend geworden doordat een activist het aan een Europese homo-organisatie heeft gemeld.

Enig effect had dat niet: politie en politiek hebben er slechts om gelachen. En toen het verhaal de lokale pers bereikt had, was het commentaar van de officier van justitie: zie je wel dat alle Montenegrijnse mannen echte kerels zijn. Die bloteriken hebben immers nog geen koutje opgelopen. Zelfs onze flikkers zijn geen mietjes.

Montenegro is een Den Doolaardland, of probeert in elk geval die schijn op te houden. Stoer en avontuurlijk. In de vroegere hoofdstad Cetinje, een slapend plaatsje met fraaie, vroeg twintigste-eeuwse en nu leegstaande ambassades is de belangrijkste toeristentrekpleister een blacksmith op het plein. Een zware, donkere reus met een immense baard, die staande onder zijn Engelstalig uithangbord vervaarlijk met een voorhamer zwaait. Geen paard te zien. Hij smeedt een voorbewerkt hoefijzer om tot attractief souvenir.