HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 5 - oktober 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

 

 

 

 

Anna van der Burgt (Anna van Veenendaal, Abcoude 1940) woont en werkt in Eindhoven als schrijver en illustrator van korte verhalen. Zij werkte lange tijd voor het Brabants Dagblad en het Eindhovens Dagblad en was enige jaren redacteur van Brabant Cultureel.

 

Mieke Driessen (1978) is illustrator. Zij werkt vanuit Breda aan speels, vrolijk en humorvol tekenwerk. Ze illustreert voor kinderboeken, tijdschriften en educatieprojecten.

 

www.miekedriessen.nl

 

©Brabant Cultureel – oktober 2015

Drie observaties

 

door Anna van Veenendaal

 

 

Bijsluiters

Het was mooi weer en Theodoor zat in de tuin. Hij keek niet blij. In zijn handen, op zijn schoot en op de stoel naast hem lagen opengemaakte verpakkingen van de apotheek. Hij was bezig bijsluiters te lezen.

De jonge cardioloog, die van zijn kapper een heel parmantig kuifje had gekregen en daardoor nog meer dan gewoonlijk op een superslimme Belgische stripfiguur leek, had hem tijdens het consult van deze middag bloedverdunners en bètablokkers voorgeschreven. Als je de bijsluiters van deze medicijnen leest, geloof je niet meer in genezing of verlichting. Integendeel, je weet dat je in de hel kijkt, een hel die heel dichtbij is. Neem zo’n pil of zo’n capsule en je lichaam kan dingen gaan doen waarvan je nooit vermoedde dat je lichaam hier überhaupt toe in staat is. Spontaan gaan bloeden op onverwachte plekken bijvoorbeeld. Een penisbloeding zou heel vreemd zijn na een leven zonder maandverband. En verder zouden duizelingen en eventueel zwabberend autorijden en vele andere griezeligheden op het programma kunnen staan.

Na een half uur lezen met stijgend afgrijzen gooide Theodoor de doosjes en papieren van zich af. Nooit had hij stilgestaan bij het idee dat deze gifpillen zijn derde levensfase zouden begeleiden. Hij zou kerngezond honderdvijftig worden. Maar nu zat hij krom, als iemand die de last van het dagelijks leven niet meer goed aankan, naast de bolle taxusboom en onder de grijnzende stenen schaapskop die tussen de klimop aan de tuinmuur hangt. Zijn mooie hoofd is dik geworden van de prednison. Hij kan niet geloven dat al deze gemene medicijnen hem zullen helpen. Maar als hij ze niet inneemt wordt de kans op een beroerte of hartfalen steeds groter. Het is ontluisterend allemaal.

Hij leeft een beetje op de pof, zou je kunnen denken. En omdat leven en doodgaan hem nu voortdurend bezighouden komt hij er niet toe iets nieuws te ondernemen.

 

Nog even en we zijn in een wereld waarin niets meer is zoals het was toen je je leven begon. Een wereld vol flexwerkers met sportschoollijven en dure sneakers. Het avondblad publiceerde al eens de meningen van de ‘trendwatcher des vaderlands’ die met een heel erg slimme glimlach dingen beweert over de nabije toekomst, bijvoorbeeld dat het leven materieel soberder en gevoelsmatig rijker wordt.

Op de foto zagen we zijn elegante bruine handen zijn opvallend gedessineerde das strikken. Van de huidige beroepsgroepen zal 47% verdwijnen, voorspelde hij: eerst telemarketeers, gevolgd door accountants en financieel controleurs en dan de managers. Wie dan nog aan het werk wil zijn moet kiezen voor bio-economie (nut uit groene grondstoffen), IT-beveiliging (cybercop) en belevingseconomie (amusement en media). Ik ben dan 85, als ik het haal, en zal moeizaam proberen te begrijpen wat de belevingsadviseur mij en andere oude, verdwaalde tijdreizigers aan amusement te bieden heeft als wij het fleurig vormgegeven bejaardenmeldpunt bereiken voor de wekelijkse verplichte onderhoudsbeurt van lichaam en geest.

 

Na de film in NatLab fiets ik naar huis, het is 23.10 uur. Op dit tijdstip fietsend houd ik altijd scherp mogelijke belemmeringen in de gaten. Ter hoogte van het stadion staan bij het stoplicht drie Marokkaanse jongens op het fietspad, en wel zo dat je ze niet kunt passeren. Dit is fun. Drie fietsers voor mij bereiden toch een weg, maar dan springt het stoplicht op rood. Terwijl we op groen wachten, kijkt de kleinste jongen met triomfantelijke blik naar mij (oud vrouwtje zonder hoofddoek) achterom. ‘We hebben heel veel geneukt in Holland,’ kwaakt hij tweemaal. ‘Iek niet bekraip,’ zegt een van zijn maten. Ze brullen van het lachen.

De film Gare du Nord ging over het leven van mensen die er dagelijks doorreizen, overstappen of zelfs de hele dag verblijven totdat ze er ’s nachts door bewakers met honden uitgejaagd worden. Enkele levens worden uitgelicht. Hoofdpersoon, die door alle verhalen dwaalt, is een oudere vrouw met een geheimzinnige halfglimlach, bruine ogen en honingkleurig haar, die verliefd wordt op een jonge Algerijn. Ze is ziek en moet af en toe vanwege zwakte even ergens gaan zitten. Er zit veel leed in de mooie film. Als we de zaal uitlopen zegt mijn vriendin: ‘Wat hebben wij dan toch een goed leven. Beetje saai, maar toch.’

 

 

illustratie Mieke Driessen

 

 

De kunstenares en de dieren

Kunstenares Pien heeft geen goed woord over voor de duiven die haar tuin bezoeken. Dik en groot als kippen zijn ze en ze poepen alles onder. Haar achterburen wonen in een groot huis met drie katten, van die dikke, langharige bontjassen in alle kleuren. De achterbuurvrouw heeft voor deze katten een laddertje gebouwd dat het ze vergemakkelijkt om op de schutting te klimmen. Kun je iets bedenken dat meer overbodig is? De katten vinden het prima, ze marcheren over de schutting in hun kostbare gewaden en gebruiken Piens tuin als toilet. Ze zoeken het mooiste en warmste plekje van de tuin op. Nu heeft ze dus poepende duiven en poepende katten. Soms leggen de katten zo’n overtuigende stinkende flodderdrol neer dat Pien er de tuinslang op zet.

Vroeger had ze een zwart-wit konijn, echt een designkonijn, maar dan levend, dat prima tot zijn recht kwam in haar kunstzinnige interieur. Het was een groot exemplaar, zindelijk en mak.

Op het trottoir voor Piens huis drentelt vaak een fraai getekende lapjeskat heen en weer. Pien zag eens dat deze kat werd aangesproken door een bijzonder kleine Japanse dame. De kat praatte terug en zo bleven ze wel een uur in gesprek bij de heg. Pien zag het vanuit haar wit, grijs en blauwe kamer. De kleuren van de kat zijn mooi en scherp afgebakend, misschien dat de Japanse door die perfecte, ingehouden vormgeving aan haar verre vaderland werd herinnerd. Misschien had ze thuis ooit zo’n kat, die dan heel sierlijk onder de kersenbloesem zat te niksen.

Misschien dat Pien, als ze weer eens aan zo’n ontstegen, lichtgevend schilderij werkt, wel eens mijmert over al die dieren in haar leven, konijn, kat, cavia, de mezen in de nestkastjes en de egelfamilie die eens in de schemering het tuinpad betrad. Moeder egel met een stel kinderen, allemaal op die rare hoge pootjes in de rij op weg naar de voet van de altijd overvloedig vruchten werpende pruimenboom, waar je tussen de rottende vruchten ook lekkere beestjes kunt vinden voor het avondeten. Daar stopten ze even voor een picknick.

 

 

 

Op weg naar Diny

De heenreis naar Amsterdam verliep normaal. Ik las de cultuurbijlage van de krant van gisteren, keek tussendoor naar de koetjes en de schaapjes en nam iets voor twaalven de tram naar het Museumplein. Tegenover mij kwam een mooie dame, type gevoelsmens, zitten die in een zwart katoenen tas een piepklein hondje droeg. Het beestje had de gelaatsuitdrukking van iemand die denkt: mij best, ik vind alles prima. Het bekeek ons allemaal terdege met zijn sprekende, bruine Silvester Stallone-ogen en flapte van tijd tot tijd met zijn oortjes van langharig bont, een beetje op de manier van jonge meisjes die steeds weer dezelfde haarlok achterover gooien. De eigenares van de hond kuste het beestje meer dan eens teder en langdurig. Ze vertelde dat het diertje graag reisde en vaak meeging in het vliegtuig. Ze zei dat het hondje haar niet kon missen. En zij hem niet. Nu maar hopen dat het heel oud wordt, ik zag de bui al hangen.

In het Stedelijk was net een groep intellectuele bejaarden aangekomen, museumclub of gepensioneerdenuitstapje. Mooi casual gekleed drentelden zij langs de schilderijen. De vrouwen gingen nogal eens samen op een bankje zitten om hun gevoelens ten aanzien van de schilderijen te ontleden. Een rondleider begon zijn werk met eerst maar eens te vragen wat men van de expo vond, in het bijzonder van het schilderij op de omslag van de catalogus. ‘Ik vind het verschrikkelijk,’ zei een vrouw onmiddellijk. Ze kreeg bijval. De rondleider was zo verstandig hier niet tegen in te gaan. ‘U vindt het verschrikkelijk,’ zei hij met een stem waarin een ondertoon van sarcasme klonk. Hoogstwaarschijnlijk hadden tachtig voorgaande groepen dezelfde reactie opgeleverd en had hij zijn reactie – die alle afkeer in liefde voor dit schilderij zou veranderen – al helemaal klaar.

‘Dan is zij een van de laatsten die daar nog woont,’ zei de aardige bloemist in haar souterrain vlakbij het verzorgingshuis waar ik een oude vriendin wilde bezoeken. ‘Het is zo raar om te zien dat alles daar verlaten is, en leeg ook die zalen waar ze zaten…’ Het klonk een beetje alsof alle dieren uit Artis waren verhuisd. Maar Diny was er nog. Ze stond dichtbij de uitsluitend met code te openen deur en was in gesprek met een plant met witte bloemen, en zo verouderd dat ik even twijfelde aan haar identiteit. Heel dun, heel smal, grauwe haartjes. ‘Hé Diny,’ zei ik saai. Ze begon gelijk op verontwaardigde toon te praten, onbegrijpelijk gebrabbel dat toch een beetje klonk als: nooit komen en dan ineens met bloemen voor de deur staan. Ze keek kwaad naar het boeket. Een wat jongere bewoner in een rolstoel zag mijn ontreddering. Ze gebaarde dat ik Diny de rozen moest laten ruiken. Maar die duwde het boeket weg. De rolstoelster sprak bezwerend, maar niets hielp. Diny vervolgde haar gesprek met de plant en ging daarna een stukje lopen. Ik stond er nogal dom bij. ‘Wie bent u? Wat doet u hier?’ De vragen kwamen van een Indische verpleger met wiegende tred. ‘O, voor Diny, maar ik ken u niet.’ Ik bekende dat ik al heel lang niet meer was geweest.

De verpleger en ik zochten een vaas uit voor het lieflijk gecomponeerde boeket. Diny leek er niets aan te vinden. Ze wilde niet mee om het op haar kamer een plaats te geven en ging weer langzaam en gebogen door de gangen wandelen. Er waren er meer die dat deden. Bijvoorbeeld een enigszins gezette vrouw met haar rollator en haar kleine, dunne vriendin. Die raakten elkaar onderweg eventjes kwijt. De kleine verbleekte van paniek. Toen ze elkaar terugvonden zei de grote verontschuldigend: Ik dacht dat je daar was en toen ben ik daar naartoe gelopen maar je was er niet.’ Het speet haar duidelijk. De kleine was niet rancuneus. Ze keek de grote aan alsof ze net een reddingboei in de woedende zee had ontdekt. Samen liepen ze langzaam en rechtop door de zaal en weer terug.