HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 5 - oktober 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Christiaan Roorda (1962) woont in ’s-Hertogenbosch en werkt daar niet. Hij schrijft aan verhalen waarin het kennelijk draait om het mengen van feit en fantasie.

  

©Brabant Cultureel – oktober 2015

The Lighthouse van Edgar Allan Poe voltooid

 

door Christiaan Roorda

 

Aan het eind van zijn leven schreef de Amerikaanse auteur Edgar Allan Poe (1809-1849) een kort en onvoltooid verhaal. Poe heeft het zelf geen titel meegegeven, maar het staat bekend onder de titel The Lighthouse. Het is pas in 1909 voor het eerst uitgegeven. Er zijn in de loop van de tijd diverse pogingen ondernomen om het verhaal af te maken. In het navolgende zal ik de meest nauwkeurige reconstructie geven die er te maken is, met gebruikmaking van Poe’s eigen methode. Daarna licht ik toe hoe ik te werk ben gegaan. Ik doe dat in het Nederlands, omdat dat mijn taal is. Vervolgens zal ik duidelijk maken dat Poe’s verhaal, in de onvoltooide vorm waarin wij het kennen, in wezen af is, en dat mijn opzet om het verhaal te voltooien moet worden afgekeurd.

 

De tekst van Poe

De tekst van The Lighthouse die van Poe bekend is, luidt in mijn Nederlandse vertaling als volgt (de originele tekst is te vinden op deze Poe-site).

 

1 jan. 1796. Op deze dag – mijn eerste op de vuurtoren – schrijf ik deze bijdrage in mijn dagboek, zoals overeengekomen met De Grät. Ik zal proberen het dagboek met een zekere regelmaat bij te houden – maar het is niet te zeggen wat er kan gebeuren met een man die helemaal alleen is, zoals ik – ik kan ziek worden, of nog erger… Tot nu gaat het prima! De kotter is ternauwernood ontkomen – maar waarom zou ik daarbij stilstaan, nu ik hier ben, en volkomen veilig? Mijn stemming is weer een stuk verbeterd, alleen al door het besef dat ik – nog wel voor het eerst in mijn leven – volstrekt alleen ben; want Neptunus, hoe groot hij ook is, is niet te beschouwen als een vorm van ‘menselijk contact’. Als ik in Hemelsnaam ooit in het ‘contact met mensen’ maar half zoveel vertrouwen had kunnen vinden als in deze domme hond: – in dat geval zou ik misschien nooit hebben afgezien van ‘menselijk contact’ – zelfs maar voor dit ene jaar… Wat me het meest verbaast, is hoeveel moeite het De Grät heeft gekost om me deze betrekking te bezorgen – voor mij, een edele van het Rijk! Het kan toch niet zo zijn dat het Consistorium twijfel had over mijn vermogen om voor het licht te zorgen. Het was eerder ook al door één man gedaan – en die deed het net zo goed als de drie die meestal worden ingezet. De taak stelt niks voor; en de gedrukte instructies zijn zo simpel als maar kan. Met Orndoff als gezelschap zou het nooit gewerkt hebben. Met hem in mijn buurt, met zijn onuitstaanbare geroddel – om nog maar te zwijgen van die eeuwige meerschuimen pijp – had ik nooit voortgang kunnen maken met mijn dagboek. Trouwens, ik wil alleen zijn… Vreemd dat ik nooit eerder heb opgemerkt wat een treurige klank dat woord heeft – ‘alleen’! Ik zou me bijna kunnen voorstellen dat er iets eigenaardigs is aan de echo van deze cilinder-vormige muren – maar oh nee! – dit is allemaal onzin. Ik geloof dat ik zowaar zenuwachtig begin te worden van mijn isolement. Dat kan natuurlijk niet. Ik ben De Grät’s profetie nog niet vergeten. Nu ga ik de klimpartij ondernemen naar de lantaarn en dan eens een eindje rondlopen om te zien wat er te zien is. ………… Te zien wat er te zien is! – niet erg veel. Het hoge water is wat aan het zakken, geloof ik – maar de kotter zal toch nog wel een ruige terugvaart hebben. Voor morgenmiddag zal hij amper in het zicht van de Norland komen – toch kan het nauwelijks meer zijn dan 190 of 200 mijl.

 

2 jan. Ik heb de dag doorgebracht in een soort van extase die ik niet kan beschrijven. Mijn zucht naar eenzaamheid had nauwelijks grondiger beloond kunnen worden. Ik zeg niet bevredigd; want ik geloof dat het plezier dat ik vandaag heb ervaren me nooit volledig zou kunnen vervullen. …………. Rond zonsopgang ging de wind liggen, en tegen de middag was de zee heel wat rustiger geworden… Zelfs met de telescoop is er niets anders te zien dan oceaan en hemel, en een enkele meeuw.

 

3 jan. De hele dag een doodse stilte. Tegen de avond leek de zee wel glas. Hier en daar werd wat zeewier zichtbaar; maar buiten dat volstrekt niets de hele dag – nog niet het kleinste wolkje. …….. Heb me beziggehouden met het verkennen van de vuurtoren… Hij is nogal imposant – zoals ik tot mijn schade merk als ik zijn eindeloze trap moet beklimmen – iets minder dan 160 voet, schat ik zo, van het laagwaterpunt tot de bovenkant van de lantaarn. Vanaf de onderkant in de schacht, echter, is de afstand tot de top tenminste 180 voet: -- dat betekent dat de vloer 20 voet onder zeeniveau ligt, zelfs bij laag tij… Het lijkt me dat de holle binnenkant aan de voet opgevuld had moeten zijn met massief metselwerk. Dat zou het geheel ongetwijfeld solider hebben gemaakt: – maar wat zijn dat voor gedachten? Een structuur als deze is solide genoeg onder alle omstandigheden. Ik moet me er veilig in kunnen voelen tijdens de hevigste orkaan die ooit heeft geraasd – en toch heb ik zeelieden wel eens horen zeggen dat het welbekend is dat, met een wind uit het zuidwesten, de zee hier hoger kan stijgen dan waar ook, met als enige uitzondering de westelijke toegang tot de Straat van Magellan. Maar een gewone zee zou niets kunnen aanrichten bij deze massieve muur met genageld ijzer – die op 50 voet boven het hoogwaterpunt vier voet dik is, op misschien een duim na… De basis waarop de structuur rust lijkt me kalk te zijn…

 

4 jan.

 

Hier wordt de tekst afgebroken. Onder de vermelding ‘4 jan.’ staat geen tekst meer.

 

De voltooiing

Het dagboek gaat volgens mijn reconstructie verder:

 

[4 jan.]

De gebeurtenissen van vandaag hebben me op mijn grondvesten doen schudden. De beelden van de eerdere bloedbaden komen weer terug: de dolzinnige massa’s die schreeuwden om het bloed of de nek van de over hen gestelden; de guillotine die nek na nek doorsneed; het hoofd dat telkens weer in de mand rolde, en het bloeddorstig gehuil van het lage volk dat om nog meer bloed vroeg. Mijn eigen fout: dan had ik me er niet zo uitvoerig in moeten verdiepen. Overdreven plichtsbesef van mij als vooraanstaand bestuurder van de stad.

Maar vandaag heeft het me opnieuw bij de keel gegrepen. Vanmorgen maakte ik een wandeling langs de randen van het eiland. Neptunus liep enthousiast en jongehonderig met me mee. Zo’n dier is toch prima gezelschap. Maar juist toen ik dat liep te bedenken en intussen uitkwam bij de zuidkant van het eiland, deed ik een afschuwelijke ontdekking. Half op de steile rotsen, half in het nu rustige zeewater lagen grote stukken wrakhout, verspreid over tientallen meters van de zeelijn. En tussen die balken en andere wrakstukken lagen de half uit elkaar getrokken, zwaar gehavende lijken van de bemanning van de kotter. Ik rende naar het eerste lichaam dat ik zag liggen en onderzocht het, maar ik kon geen levensteken vinden. Ook de andere bemanningsleden, het waren er acht of negen, waren dood. De meeste gezichten herkende ik nog, maar enkele waren zo gruwelijk beschadigd en besmeurd met bloed dat ik ze niet meer thuis kon brengen. Met de losse ledematen die ik her en der zag liggen was dat al helemaal niet mogelijk.

Ik wist niet wat ik voor deze ongelukkigen nog kon doen. Daarom liep ik maar terug naar de vuurtoren en bedacht wat dit betekende. De boot was dus uiteindelijk helemaal niet losgekomen van het eiland, maar was door de woeste krachten van de zee teruggeslagen en kansloos op de rotsen verbrijzeld. De storm maakte zo’n enorm kabaal dat de geluiden van de schipbreuk kennelijk niet zijn doorgedrongen tot boven in de toren, waar ik toen was, bezig met het inrichten van mijn verblijf. Er moesten dan nog vijf of zes zeelieden ergens in het water zijn ondergegaan. Over hun lot maak ik me geen enkele illusie.

Neptunus’ vrolijke gedrag begint me te ergeren. Heeft dat beest dan helemaal geen mededogen? Ik merk dat dit verschrikkelijke einde van mijn stadgenoten mijn gevoel alleen te zijn, versterkt.

 

5 jan.

Na een onrustige nacht ben ik vroeg opgestaan. De hele nacht was de zee onstuimig, zodat ik meende de vuurtoren heen en weer te voelen bewegen. Ik schrok geregeld wakker uit dromen, waarin ik zag hoe de ondergang van de kotter in de storm zich voltrok. Ik voelde hoe de boot door de wind en de golven woest op en neer werd geschud, om uiteindelijk machteloos op de rotsen te slaan.

Toen ik ’s ochtends de lange trappen op wilde lopen om de Argand-lampen in de top bij te vullen en te controleren, rook ik in een donkere nis een geur die me bekend voorkwam: het was de meerschuimen pijp van Orndoff. Is mijn fantasie zo geprikkeld door de scheepsramp en de doorwaakte nacht dat ik me dingen begin te verbeelden? Nee, dat kan niet, zo groot is mijn fantasie nooit geweest. De onbegrijpelijke conclusie is onontkoombaar: Orndoff is hier.

Is Orndoff dan toch aan boord van de kotter geweest en heeft hij de schipbreuk overleefd? Dat is bijna niet mogelijk. Bovendien moet hij dan ook al aan boord van de Norland zijn geweest. En dan hebben zijn pijp en tabak ook de schipbreuk doorstaan? Het is duidelijk: ik moet me vergist hebben.

Neptunus heb ik vanmorgen buitengesloten. Zijn slijmerige houding bevalt me al langer niet. Ik hoorde hem de halve dag janken. Na uren kon ik het niet meer verdragen. Ik heb hem maar weer binnengelaten, met weerzin.

 

6 jan.

Vannacht heb ik nog eens goed nagedacht over de gebeurtenissen van de afgelopen dagen en weken. Ik weet bijna zeker dat Orndoff in vermomming aan boord van de kotter is geweest: die matroos met de brede baard kan hem heel goed geweest zijn. Hij heeft een week of twee gehad om die baard te laten groeien of anders was hij vals. Aan boord van de kotter is de matroos me steeds uit de weg gegaan, maar hij heeft me een paar keer vreemd zitten aankijken. Het kan haast niet anders of het was Orndoff. Ik snap nu ook dat hij pijp heeft willen roken: dat kon hij aan boord van de kotter niet doen zonder dat ik hem zou herkennen en nu is hij ernaar gaan snakken.

Maar heeft hij dan de schipbreuk overleefd of is er nog wat anders aan de hand? Heeft hij de ramp met de kotter geënsceneerd?

De zee is rustig vandaag. Ik kon ver uitkijken over de zee. Ik heb geen schepen gezien. In deze contreien zijn ook niet veel schepen te verwachten, zeker niet in deze tijd van het jaar.

Neptunus was erg blij dat hij de hele dag bij me mocht zijn. Hij doorbreekt mijn eenzaamheid, maar met een hond kun je toch niet veel contact maken.

 

7 jan.

Ik weet het nu zeker. Orndoff loopt hier rond en bespioneert me in opdracht van de revolutionairen. Ik heb in Lübeck nooit kunnen ontdekken wie er deel uitmaken van die samenzwering; dat maakte het ook moeilijk om mijn eigen stappen te maskeren en maakte na verloop van tijd deze aftocht noodzakelijk. Maar één persoon ken ik nu. Ik heb vandaag zijn pijplucht op verschillende plaatsen kunnen ruiken. Het is duidelijk dat hij zich verborgen houdt, maar dat hij mij bespiedt.

Ik ben er redelijk van overtuigd dat De Grät met al het politieke spel niks te maken heeft gehad. Ik ben blij dat ik hem heb kunnen overhalen voor mijn plan. Hij heeft op zijn beurt het Consistorium weten te overtuigen. Dat heeft me vermoedelijk het leven gered. In Lübeck heb ik alle papieren verbrand. Hier ben ik veilig.

De wind zwelt weer aan. Ik verwacht een hevige storm vannacht.

 

8 jan.

Het is nu midden in de nacht. De orkaan blaast om de vuurtoren met zoveel kabaal dat het ieder ander geluid overstemt. De regen sijpelt door de gesloten luiken naar binnen. Het lijkt alsof de duivel zelf om de toren rondwaart. De toren houdt goed stand en geeft geen krimp.

In dit geweld heb ik mijn daad moeten stellen. Neptunus heb ik uit het hoogste raam naar buiten gegooid. Die spion bleef blaffend en keffend achter me aan draven en wist zo steeds aan Orndoff duidelijk te maken waar ik was. Een teken van zijn verderfelijke inborst. Ik kon dit niet langer laten gebeuren en ben eerst in de toren naar boven geklommen met de hond weer in mijn kielzog, heb hem zo rustig mogelijk opgepakt, zodat hij niet wist wat hem te wachten stond, en hem dan door het raam naar buiten gegooid. Hij viel meters naar beneden en ik hoorde eerst het geluid van opspattend water en een kort, hoog gejank. Daarna stilte.

Een paar minuten later drong het weer tot me door hoe hard de stormwind aan de toren sjorde. Ik liep snel de trappen af en inspecteerde de kelder om te zien of er water door de kieren naar binnen sijpelde. Dat bleek niet zo te zijn. Toen ik weer boven was, in mijn kantoor en woonkamer, drong het pas tot me door dat ik nu helemaal alleen ben.

 

9 jan.

Na – opnieuw – een doorwaakte nacht ben ik vanmorgen vroeg opgestaan, ruim voor zonsopgang. Ik merk nu dat alleen zijn de grootste straf is die een mens kan worden aangedaan. De Grät lijkt toch gelijk te hebben gehad. Hoe gruwelijk moet het lot zijn van de misdadiger die tot eenzame opsluiting is veroordeeld! Niemand om zijn gedachten mee te delen. Een gevangene heeft nog enkele keren per dag contact met zijn cipier en misschien, bij het luchten, met zijn medegevangenen. Mijn eenzaamheid is totaal.

Ik begrijp nu des te beter waarom deze vuurtoren voor mij is uitgekozen. De Grät gaat niet vrijuit. De toren oogt sterk, maar de zeestormen kunnen hier zo ongenadig uithalen dat ook deze vuurtoren vol risico is. De voet is niet massief en het zeewater kan de kalkfundering aantasten. Ik kan niet goed bij de fundering komen zonder eerst meters aarde en beton te verwijderen en het draagvermogen nog verder aan te tasten, dus ik weet niet hoever de kalk al is weggespoeld. Maar ik verdenk mijn tegenstanders ervan deze ondermijnde plek voor mij te hebben uitgekozen. De Grät heeft niettemin Orndoff achter mij aangestuurd, waarmee hij ook hem gewetenloos heeft geofferd. Weet trouwe hond Orndoff veel: hij kan kletsen maar niet nadenken, en heeft ook al geen verstand van bouwkunde natuurlijk.

De pijp van Orndoff heb ik trouwens niet meer geroken. Ik denk dat zijn tabak op is, of hij is voorzichtiger geworden. Maar ik vind steeds weer sporen die erop wijzen dat hij achter me aan kruipt. Soms is gereedschap of keukengerei verplaatst. Vanochtend nog stond een deur op een kier die ik daarvoor had dichtgedaan. Hij komt dus in de toren zelf. Kan hij ook dit dagboek lezen?

 

11 jan.

Een mooie, zonnige dag. Ik ben me maar eens serieus gaan toeleggen op mijn taken. De Argand-lampen moesten goed gereinigd worden; de roetaanslag belemmert de lichtbaan. De voorraad lijnzaadolie is bijna helemaal beneden. Ik ben begonnen delen ervan de trappen op naar boven te sjouwen. Dat kost wel een hoop kracht, maar dan kan ik het vuur brandend houden, ook als ik eens griep krijg of een enkel verzwik.

Het alleen zijn is goed vol te houden. Ik ga vanavond, als het werk is gedaan, weer eens studie maken van mijn Robinson Crusoe.

 

13 jan.

Dit heeft natuurlijk geen zin zo. Als Orndoff in mijn dagboek meeleest, heeft hij mijn gedachten al begrepen. Als hij het nog niet heeft gevonden – ik bid God dat het zo is – heb ik nog een kans om onopgemerkt te blijven en me te blijven voordoen als de oude idioot die een experiment uitvoert met zijn eigen eenzaamheid.

Er zit niets anders op: ik zal het dagboek moeten herschrijven, in ieder geval vanaf het punt waarop ik mijn gedachten vrij heb uitgesproken. Ik heb al even gebladerd: vanaf 4 januari is het mis. Ik zal de eerste drie dagen eerst overschrijven in een nieuw folio, daarna zal ik dit dagboek zo snel mogelijk verbranden in het vuur van de lamp. Dan kan ik het dagboek in een veiliger versie herschrijven.

Ik hoop dat de vuurtorenvoet nog niet zo ver ondermijnd is als ik vrees. Maar ik zal de komende weken gebruiken om de brokstukken van de kotter te verzamelen en proberen er een vlot mee te bouwen, dat me over de zee terug naar de bewoonde wereld kan brengen. Orndoff zit dan in de val die voor mij is bedacht. Mij rest dan niets anders dan een leven in ballingschap en eenzaamheid.

 

Tot zover het verhaal zoals ik het heb afgemaakt.

 

Poe’s methode

Edgar Allan Poe heeft de diepste angsten en de meest irrationele driften van de mens in zijn verhalen beschreven. Een man die zijn eigen vrouw inmetselt in een keldermuur; een ander die geobsedeerd raakt door de tanden van zijn geliefde en die na haar sterven uit de mond snijdt en in een doosje bewaart; de bewoners van een krankzinnigengesticht die de macht overnemen, de bewakers opsluiten en zelf de rol van bewakers gaan spelen – het lijkt wel of het hem niet gruwelijk en bizar genoeg kan zijn.

Toch was Poe een krachtige aanhanger van de nuchtere rationaliteit, misschien juist om die duistere kant van de menselijke ziel te beheersen, misschien wel omdat die duistere kant bij hemzelf sterk aanwezig was. Hij is, behalve schrijver van beroemde griezelverhalen, ook de grondlegger van het moderne detectiveverhaal waarin hij de nadruk legt op het oplossen van raadsels door strikte logica. Zijn speurder Auguste Dupin lost mysteriën op door helder nadenken. In de loop van die verhalen wordt het belang van koel en analytisch redeneren uiteengezet. Dupin heeft met zijn scherpe, originele brein, model gestaan voor die veel bekendere speurder, Sherlock Holmes. Holmes was niet mogelijk geweest zonder Dupin.

Ook beschikken we over een verhandeling van zijn hand met de titel The Philosophy of Composition, waarin hij uitlegt volgens welke keten van redeneringen hij zijn meest bekende gedicht The Raven heeft geschreven – heeft ontworpen, kan men misschien beter zeggen. Hij zag dit als zijn methode en vatte hem als volgt samen: ‘Niets is duidelijker dan dat elke plot die die naam verdient in detail moet worden uitgewerkt tot aan de ontknoping voordat er iets kan worden uitgeschreven. Alleen als men de ontknoping voortdurend voor ogen houdt, kan een plot een sfeer van noodzakelijkheid of causaliteit krijgen, zodat de gebeurtenissen, en vooral de toon, op elk punt bijdragen aan het uitwerken van het plan.’

Poe heeft deze methode niet alleen in zijn eigen detectiveverhalen gebruikt, hij heeft ook laten zien hoe het brein van een schrijver werkt bij het bedenken van een plot. De Britse schrijver Charles Dickens gaf zijn romans uit in afleveringen. Toen hij het eerste gedeelte van Barnaby Rudge had uitgebracht, publiceerde Poe een recensie waarin hij de plot van de hele roman nauwkeurig beschreef. Althans, zo is het jarenlang uitgelegd. Inmiddels is er een discussie ontstaan of hij inderdaad zijn voorspelling heeft gedaan op basis van die ene aflevering. Bovendien is zijn voorspelling niet op alle punten uitgekomen (waarop Poe eigenwijs antwoordde: maar mijn versie is beter). Voor mijn doel – het voltooien van The Lighthouse zoals het Poe voor ogen heeft gestaan – is niet van belang of hij met Barnaby Rudge inderdaad dit huzarenstukje heeft geleverd. Van belang is slechts dat hij zelf zo dacht over het schrijven van romans en verhalen: dat een goede schrijver zijn verhaal schrijft als een goed ontworpen horloge, waarin alle wieltjes en radertjes een onmisbaar onderdeel van het geheel vormen.

Daarnaast benadrukte Poe het belang van originaliteit, volgens hem onmisbaar naast rationaliteit. Originaliteit is altijd een lastig punt, want het is een paradoxaal begrip. Een effect dat de eerste keer origineel is, wordt bij herhaalde toepassing een cliché. Bovendien herkennen wij een kunstenaar aan zijn vaste thema’s, terwijl we hem pas echt groot vinden als hij zichzelf niet herhaalt, maar juist origineel is. Bij het voltooien van een werk (en trouwens ook bij het vaststellen van de authenticiteit van een werk dat aan een kunstenaar wordt toegeschreven) is originaliteit meestal een groot struikelblok.

Ten slotte is het van belang om te weten dat Poe in zijn verhalen niet altijd accuraat omging met historische of geografische feiten. In The Premature Burial noemt hij historische voorbeelden van personen die levend werden begraven, maar die historische voorbeelden moet hij hebben verzonnen. In A Descent Into the Maelström beschrijft hij een reeks eilandjes voor de Noorse kust, waarvan de poëtische namen op geen enkele kaart te vinden zijn: Vurrgh, Moskoe, Ambaaren, Islesen, Hotholm, Keildhelm, Suarven, Buckholm, Otterholm, Flimen, Sandflesen, Stockholm (niet de Zweedse hoofdstad, die ligt niet voor de Noorse kust).

 

Toepassing van Poe’s methode

Bij het voltooien van The Lighthouse heb ik de analytische methode van Poe proberen te volgen. Ik heb als uitgangspunt genomen dat het verloop van het verhaal volledig besloten ligt in het korte fragment waarover we beschikken, en – omgekeerd – dat ik bij het uitwerken van het verhaal geen enkel detail van Poe zelf mocht verwaarlozen. Ik heb alles gebruikt dat Poe heeft aangereikt en heb niets wezenlijks toegevoegd.

Bij het doordenken van The Lighthouse zijn een paar dingen niet zo ingewikkeld. De lezer zal snel inzien dat Poe een man beschrijft die door angsten en stemmingswisselingen wordt beheerst. Hij heeft bewust een jaar van eenzaamheid gezocht, maar ervaart die eenzaamheid al op de eerste dag als beangstigend. Hij stelt vast dat de vuurtoren degelijk is gebouwd, maar begint, nota bene op een bijna windstille dag, toch ook te twijfelen aan die soliditeit. Dat de naamloze dagboekschrijver in het vervolg van het verhaal ten prooi zal vallen aan zijn eigen paranoia en vervolgens zijn eigen ondergang bewust zal opzoeken – vast thema in Poe-verhalen – is niet zo moeilijk te voorspellen. Ik laat hem het plan opvatten om weg te varen van een veilig eiland, in een wrakkig, zelfgemaakt bootje, om een afstand van enkele honderden kilometers af te leggen over een onrustige zee. Tot zover was mijn opdracht niet zwaar.

Er zijn echter twee feiten die me aanvankelijk voor raadselen hebben gesteld. Het eerste is de vermelding van het jaar 1796. Poe is doorgaans vaag over het jaar waarin een verhaal speelt: meestal vermeldt hij geen enkel jaar, soms heeft hij het over ‘het jaar 18—’ of zoiets. De eeuw mogen we weten, meer niet. Daar komt bij dat dit speciale jaar – 1796 – gelegen is vóór de geboorte van Poe zelf en dus opvallend in het verleden is geplaatst. Het jaartal kan dan ook niet zonder betekenis zijn. De conclusie dringt zich op dat het verwijst naar een historische gebeurtenis, of naar de historische omstandigheden van een bepaald tijdvak, en dat die historische achtergrond van belang is voor het verhaal.

Het tweede feit dat me voor raadselen stelde, is de rol die kennelijk wordt gespeeld door een instantie met de naam ‘Consistory’. Dit lichaam beheert kennelijk vuurtorens. Dat is merkwaardig, omdat een consistorium doorgaans een kerkelijke of religieuze vergadering of verzameling is. Kerken staan er niet om bekend dat ze vuurtorens beheren.

Ik heb al vermeld dat Poe het niet altijd zo nauw neemt met de historische en geografische feiten, maar deze twee verwijzingen zijn zo specifiek dat ze niet zonder betekenis kunnen zijn. De plot van The Lighthouse is alleen te doorgronden – en dus te voltooien – als deze twee feiten een logische verklaring krijgen.

Een terzijde: Google is een machtig wapen, maar kan je op een dwaalspoor brengen. Ik googelde op de combinatie van Orndoff en 1796 en ontdekte dat in dat jaar ene Henry Orndoff in de Amerikaanse staat West-Virginia een huis, of beter een soort blokhut heeft gebouwd, dat inmiddels op de monumentenlijst staat omdat het karakteristiek is voor de bouwstijl van de pioniersperiode. Zelfs het ingevulde aanvraagformulier voor de monumentenstatus is op internet te vinden. Een interessante vondst, maar ik kon niet ontdekken wat dit te maken kon hebben met The Lighthouse. Internet is zo groot dat je bedacht moet zijn op dit soort schijntreffers.

Ik heb verder onderzocht of het jaar 1796 bekend stond om een uitzonderlijk zware storm of orkaan, die dan de vuurtoren kon hebben weggevaagd. Daarvoor heb ik geen aanwijzingen gevonden.

Het begrip consistorium bracht me echter op een interessant spoor. In de middeleeuwen, zo wist ik van mijn geschiedenisles op school, gaven koningen en keizers delen van hun grondgebied in leen aan graven en hertogen, maar soms viel hun keus op een bisschop, omdat die geen wettelijke kinderen mocht hebben en zijn bezit dus niet kon nalaten aan een erfgenaam. Zo’n gebied heette dan een prinsbisdom. Zo had bij ons de bisschop van Utrecht wereldlijke macht over een gebied dat aanvankelijk een stuk groter was dan de huidige provincie Utrecht. Sommige van die bisschoppen hadden ook ver na de middeleeuwen nog zulke wereldlijke zeggenschap. Zo werd Nederland in 1672 aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisschoppen van Keulen en Münster. Dit leek me een relevant spoor: het leek me niet onaannemelijk dat een kerkelijk orgaan, een consistorium, de bisschop bijstond niet alleen in zijn geestelijke, maar ook in zijn wereldlijke taken.

Poe kan niet het oog hebben gehad op prinsbisdommen als Utrecht, Keulen of Münster, want die bisdommen lagen in het binnenland en konden dus niet actief zijn geweest in het vastgoedbeheer van vuurtorens. Het moest gaan om een bisdom dat nog in 1796 wereldlijke macht had, aan zee lag en liefst ook nog een belangrijke handelsvloot had.

Na het nodige zoekwerk viel mijn oog op het Noord-Duitse Lübeck. Lübeck was een prinsbisdom binnen het Duitse Rijk. Bovendien maakte het deel uit van de Hanze, een bondgenootschap van belangrijke havens aan de Noord- en Oostzee; een deel van de tijd was Lübeck zelfs hoofdstad van de Hanze. De bloeitijd van de Hanze lag in de middeleeuwen; in 1796 was er weinig van over. Maar Lübeck was ook toen nog een belangrijke havenstad en stond aan het hoofd van een samenwerkingsverband met twee andere Hanzesteden vlak in de buurt: Bremen en Hamburg. Hier had ik dan een bisdom met wereldlijke macht, een grote haven en belangrijke handelsrelaties.

Lübeck beschikte eind achttiende eeuw ook inderdaad over een Konsistorium dat recht sprak in geestelijke geschillen, maar ook in geschillen rond huwelijks- en familierecht. Het werd in 1760 gevestigd in de sacristie van het toenmalige Franciscaner klooster (nu de Katharinenkirche) en werd pas in 1814 ontbonden.

In 1795 – het jaar waarin de hoofdpersoon van The Lighthouse zijn vertrek naar de eenzame vuurtoren moet hebben voorbereid – was Noordwest-Europa in beroering. Onder invloed van de Franse Revolutie waren Franse legers buiten de oevers van hun land getreden: ze rukten overal op. In wisselende coalities probeerden Engeland, Pruisen en andere mogendheden het tij te keren. 1795 is een jaar waarin er veel gebeurde: Franse troepen bezetten Nederland; vernieuwingsgezinde Nederlanders zetten Willem V, de erfstadhouder uit het Huis Oranje, af en stichtten hun eigen staatsvorm, de Bataafse Republiek. Lübeck ligt dicht bij Nederland. De Noord-Duitse handelssteden moeten de oorlogsdreiging hebben gevoeld, ook al omdat de handel met Engeland onder druk kwam te staan. Misschien waren er mensen in Lübeck die zich verwant voelden met de revolutionairen in Frankrijk en Nederland en was de heersende stand bang voor hen.

In Lübeck zelf lijkt er in 1795 niets bijzonders te zijn gebeurd, maar ik denk dat de gebeurtenissen in de omgeving van Lübeck voldoende historische achtergrond geven om de hoofdpersoon van The Lighthouse in te vullen. Hij noemt zichzelf ‘edele van het Rijk’; ik kan me hem voorstellen als een belangrijke bestuurder van Lübeck en daarmee tevens van het Duitse Rijk, want het prinsbisdom Lübeck had een zetel in de Duitse Rijksdag. Hij had zich, in mijn uitwerking, uitgebreid beziggehouden met politieke plannen tegen de revolutionaire dreiging en vond het nu beter een veilig heenkomen te zoeken op een afgelegen vuurtoren, omdat hij vreesde dat de revolutie ook Lübeck zou bezoeken. Misschien overdreef hij de gevaren, maar dat kwam dan voort uit zijn paranoia.

De twee Duitse namen De Grät en Orndoff en de Duits aandoende scheepsnaam Nordland vormen voor mij aanvullend bewijs voor mijn Lübecktheorie.

 

Of de situatie in Lübeck in 1795 inderdaad zo was als ik voor mijn reconstructie heb verondersteld, is in feite van geen belang. We weten immers dat Poe zich soms historische vrijheden veroorloofde. Met mijn reconstructie heb ik de nogal specifieke verwijzingen naar het jaar 1796 en ‘het Consistorium’ afdoende verklaard en van historische context voorzien.

De details van mijn uitwerking waren geen groot probleem meer.

De meerschuimen pijp van Orndoff, genoemd door Poe, gaf me de mogelijkheid om de geur van de pijp te laten opduiken in de fantasie van de hoofdpersoon.

Het was onvermijdelijk dat hij zijn hond zou doden: zijn achtervolgingswaan moest zich uiteindelijk ook tegen de trouwe hond keren, waarbij zijn verlangen naar eenzaamheid en de angst die de eenzaamheid hem inboezemt elkaar versterkten. Het zou in de stijl van Poe passen om de hond in te metselen, nu er in Poe’s verhalen al vaker mensen en dieren worden ingemetseld. Aan de andere kant: weer een aannemersklus leek me wat veel van het goede. Poe streefde in al zijn verhalen immers naar originaliteit. De naam van de hond gaf uiteindelijk de doorslag: Neptunus is genoemd naar de Romeinse god van de zee en wordt nu aan die god geofferd.

Wat er met de hoofdpersoon uiteindelijk gebeurd is, zal wel altijd onduidelijk blijven; ook een onvoltooid verhaal kan na voltooiing een open einde hebben. Dat Poe ons alleen de eerste drie dagen van zijn dagboek heeft doorgegeven wijst erop dat hij dat gedeelte nog heeft kunnen overschrijven en vervolgens het volledige dagboek in het vuur van de vuurtoren heeft verbrand. Verder is hij niet meer gekomen. Misschien is er een boot geland die moest uitzoeken wat er met de kotter is gebeurd. Misschien heeft de paranoia van de hoofdpersoon nog weer een andere wending genomen; grillig is hij van begin af geweest. Het kan ook zijn dat zijn achtervolgingswaan tot op zekere hoogte juist was en dat Orndoff wel degelijk op het eiland rondliep en heeft ingegrepen. Het is zelfs voorstelbaar dat er een enorme storm is opgestoken die de vuurtoren omver heeft gespoeld.

 

De voltooiing van een voltooid verhaal

In mijn voltooiing van The Lighthouse heb ik een reconstructie gemaakt van het vervolg van het dagboek zoals Poe dat voor ogen heeft gestaan. In de loop van mijn reconstructie wordt duidelijk dat de voltooiing van het dagboek, inclusief de verbranding van die voltooiing door de dagboekschrijver zelf, al in het eerste deel van het verhaal besloten ligt. Voltooiing en vernietiging zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; het verhaal is dus pas helemaal af als het door mij gereconstrueerde deel opnieuw is vernietigd.

Anders gezegd: ik had mijn reconstructie, in navolging van de dagboekschrijver, opnieuw moeten verbranden, of ik had hem nooit mogen schrijven. In dat opzicht heb ik iets gedaan dat niet in orde is.

Met mijn voltooiing en deze uitleg heb ik laten zien dat ik misschien wel bijna even slim – en even zelfingenomen – ben als Poe’s speurder Dupin. Alleen u, mijn lezer, kunt mijn fout rechtzetten door dit verhaal, de vrucht van verboden kennis, te vernietigen.