HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang -nummer 6, december 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Huub van Esch (Haaren 1970) werkt in deeltijd als productiemedewerker. De meeste tijd besteedt hij aan het schrijven van gedichten. Hij publiceerde eerder in Schoon schip, in de verzamelbundel Echte inkt van uitgeverij Opwenteling en in enkele verzamelbundeltjes samengesteld uit wedstrijden van uitgeverij Kontrast. Winnaar finale Brabant Gedicht 2006 te Leuven.

  

©Brabant Cultureel – december 2015

Twee gedichten

 

door Huub van Esch

 

mulambo chegou pra detonar

essa porra, Soulfly

 

DE ZENUWEN zijn stuk door lauw

en in zichzelf gekeerd ongeluk,

zo leugenachtig leeft de contemplatieve

geneugte door de lafheid van de teugel,

het werd een dode ambitie die ik nastreef,

zelfs de mussen vallen uit de takken

nu ik om geen gunsten nog vraag,

de maan is leeg, het water opgedroogd,

niets beweegt dan het eenmalige geluid

waarmee de godvruchtige huid

als een voormalige last naar beneden valt

waar ik haar oppak om haar in tweevoud

naar de zon te dragen als een goede

laatste karmelieter daad –

 

de billen bloot zo laat ik

de voortdurende hunkering

naar onbeweeglijke eigenheid achter mij

door haar niet langer nog in zekerheden

uit te strekken zoals de malloot in mij

met zijn halsstarrig gelijk de dagen telt

op het verlangen naar vrome verlossing

wachtend in zijn graf –

 

het zal niet langer rustig zijn

in het universum nu ik weer ben opgestaan.

 

 

 

OOK IK KREEG in de vroege lente

de gruwelijke onuitstaanbare lach van een gek,

 

ik begon zelfs te spreken in tongen,

werd groen, ondoenlijk

en profeteerde de eigen miserabele neergang

haastig dichterbij

zonder enige medestrijders,

de hel heb ik gezocht

en wormen gevonden

als zwaargewonde soldaat

in de natte bossen,

in de nacht krijste ik zoals wilde dieren doen

maar stierf inwendig aan lamlendigheid

door ongebreideld opgehitste

calamiteiten in het brein

die altijd dubbelslachtig

de losgeslagen sporen

naar het zuivere gemoed

zonder verder machtsvertoon

in zware zwarte archaïsche brokken

van eentonige gedachten

over de rand van de landerijen van het toelaatbare dwong

terwijl ik spottend lachte naar de eeuwigheid

waaraan de oude dichters met

hun allerlaagste allooi

het korte leven ooit vergooiden

in uiterst grauwe

en verwerpelijk uitgestrekte consequenties

voor deugd en zedigheid.