CuBra
Inhoud Vlo
Inhoud Bloemlezing
HOME

Print Pagina
Onder redactie van Ed Schilders

Copyright 2007

Klik hier om een bijdrage te leveren

CuBra Bloemlezing

 Vlo (Pulex irritans) - Beschouwingen


Pulex irritans - uit: Mr. A. Pitlo, De vlo in het recht (1980)

Vlooienliteratuur. Het hoogtepunt van die kleine traditie moet gelegen hebben in de late 17e en in het begin van de 18e eeuw, het verzamelen van boekjes en pamfletten over het onderwerp lijkt halverwege de 19e eeuw populair te zijn geworden want in 1880 was er al minstens één standaardwerk hieromtrent, Marshalls De Floh, een boek waar door liefhebbers nog steeds op gejaagd wordt, ook vanwege de bibliografische aantekeningen die correcter zouden zijn dan de gegevens in Floh-lïteratur (1913) van het Duitse bibliografen-duo Hayn-Gotendorf. Uiteraard is dit antieke drukwerk ondertussen in prijs even onbeschaamd gestegen als het onderwerp hoog of ver springt, maar wie zich in de eerste plaats voor de teksten interesseert kan voor een haalbare prijs terecht bij Dr. Leo Koszella's Der Literarische Flohzirkus (München, 1922), al is dit werk, door zijn fraaie perkamenten band, de originele Radierungen van Waker Scheidemantel, en de beperkte oplage van 500 exemplaren, ook weer niet echt goedkoop. Daar staan 400 pagina's vlooienhumor en -drama tegenover, een goed geannoteerde bloemlezing van alle klassieke stukken, afgewisseld met hele nesten kleingoed uit de literatuur en de folklore.

Over Koszella is mij niets meer bekend dan wat deze verzameling duidelijk maakt: dat hij een zeer gemoedelijk heerschap geweest moet zijn met een groot gevoel voor humor en een gepaste trots betreffende zijn verzameling. Voor de definitieve vorm van die collectie stelde hij zich in het voorwoord, zoals iedere literaire collectionneur, het allerhoogste doel: . . .'es soll etwas Vollständiges, Vollkommenes, Abgeschlossenes geboten werden . . . alle literarische Produktion, die irgendwie den Floh zum Thema hatte, soll hier im Programm vereint werden.' Of hij daarin geslaagd is weet ik niet zeker. In een noot wordt een tweede deel in de reeks aangekondigd, maar het bestaan daarvan heb ik nooit kunnen vaststellen. Plutarchus, Lucianus, Ovidius, La Fontaine, Shakespeare, Cats, Erasmus, Goethe, allemaal hebben ze, variërend van zeer korte spitsvondigheden via fabels tot beschouwingen, over de vlo geschreven, en Koszella heeft die fragmenten en regels in hun werk opgespoord en gearrangeerd.

Ed Schilders – in: ‘De huisvriend der vrouwen’, uit: Vergeten boeken (1986)

Vooral vrouwenlichamen werden door vlooien en hun beten geteisterd. Waarom de vlo een uitgebeten voorkeur voor het zwakke geslacht had (en heeft) is bij mijn weten nooit door de moderne wetenschap onderzocht. In vroeger eeuwen hield men er de meest uiteenlopende theorieën op na. Vlooien zouden bij voorkeur uit bleek vlees bloed opzuigen, damesbloed zou zoeter zijn, de lichaamstemperatuur aangenamer. Het meest gangbare vlothema hangt hiermee samen. Steeds weer lezen we over, en zien we in de prentkunst uit die tijd, de vrouwen die in weerbarstig nachtgewaad op vlooienjacht zijn, al dan niet welwillend bijgestaan door vrijers of gerimpelde grootmoeders. Reden voor de dichters om de vlo te benijden want: Da ist kein Strauch, wo du dich nicht verstecktest ,/Kein plan, wo du nicht liefst,/Kein Hügelchen, wohin du dich nicht legtest,/Kein Tal, wo du nicht schliefst.

De vlo zelf had ondertussen echter heel andere zorgen aan het in verhouding kleine hoofd: overleven onder de voortdurende dreiging van de vrouwenduim. De Lebenslauf eines Flohes von ihm selbst beschrieben (ca. 1780) is een welluidende verdediging van het irritante ras en de wijze waarop het zich op voedsel trakteert: 'eten ook niet de mensen het bloed van andere dieren?' waarna de 'auteur' de verschillende vrouwentypes bespreekt bij wie hij kost en inwoning genoot. De zoom van een rok van een kokkin was zijn eerste verblijfplaats, en daar heeft hij, 'in de lente van mijn leven', de rustigste en beste tijd gehad, 'denn meine Gebieterin war alt und hasslich, hatte aber sehr fleischige henden und süsses Blut'. Ze was te lui om echt naar hem op jacht te gaan. Uit medelijden schenkt ze de rok echter aan 'eine junge, liederliche Weibsperson'. Het is afgelopen met het luie leven. 'Bald musste ich vor einem Bedien ten, bald vor einem Kutscher, bald vor einem Handwerksburschen aus einem Schlupfwinkel in den anderen kriechen.' Ternauwernood ontsnapt hij aan haar nagels en vindt tijdelijk onderdak bij de vrouw des huizes. Vrouwen zijn gemeen, en vlooien zijn sportief, oppert deze schrijvende vlo. Nooit zullen ze de vrouw bijten waar zij het bloed het hardst nodig heeft voor haar schoonheid: de lippen en de wangen - die moeten, en zullen rood zijn.

Ed Schilders – in: ‘De huisvriend der vrouwen’, uit: Vergeten boeken (1986)

Van Leeuwenhoek was gefascineerd door de grillige vorm en de uitzonderlijke kenmerken van het vlooielijf. Wie zelf een vlo onder de loep neemt kan zijn enthousiasme slechts delen; het vlooielijf is immers een schoolvoorbeeld van stroomlijn. Door de zijdelings samengedrukte, hoog opgebouwde lichaamsvorm kan het dier zich gemakkelijk tussen haren en veren voortbewegen. De eigen achterwaarts gerichte haren en 'kammen' aan kop en borststuk dragen hiertoe extra bij. Bovendien wordt de stroomlijn versterkt doordat kop en lichaam zo goed als vergroeid zijn.

Arie van den Berg – in: ‘De carrière van Pulex Irritans’, uit: Van binnen moet je wezen (1989)

Het ziet ernaar uit dat de mens een effectieve manier heeft gevonden om het geslacht Pulex irritans uit te roeien. En dat terwijl de mensenvlo geschapen lijkt om te overleven. Als het moet kan ze tot een halfjaar vasten, en de kans dat ze daarna naast haar gastheer springt is klein. Waar de wereldbevolking nog steeds toeneemt, is aan gastheren trouwens geen gebrek. Onder gunstige omstandigheden zouden een paar vlooien zich dan ook in korte tijd tot een ware plaag kunnen ontpoppen. Voorlopig zijn de omstandigheden echter niet gunstig. De matras van kunststof lijkt de strozak — een ideale broedplaats voor insekten - voorgoed te hebben vervangen. De stofzuiger kan een vlo in ieder stadium van haar levenscyclus overvallen en uit de kleinste kieren wegzuigen. We wassen ons zelf en onze kleren te dikwijls om een larve de rust te gunnen voor het inpoppen. En waar een vlooienfamilie desondanks kans ziet om op te groeien, doet de spuitbus haar werk.

Arie van den Berg – in: ‘De carrière van Pulex Irritans’, uit: Van binnen moet je wezen (1989)

Het spreekt vanzelf dat een genre als de erotische vlooienliteratuur herhaaldelijk is misbruikt voor mystificaties. De bekendste daarvan is De Pulex libellus, een vlooienvers dat in de zestiende eeuw nog werd toegeschreven aan de Romeinse dichter Ovidius. De vervalser heeft handig leentjebuur gespeeld bij een gedicht over een ring, dat werkelijk door Ovidius geschreven is. In dit vers schenkt een man zijn geliefde een ring en spreekt daarbij het verlangen uit ooit zelf een ring te worden. Dan zou hij zich om haar vinger sluiten, zij zou haar hand in haar tunica steken en hij zou dan in haar boezem glijden...

Arie van den Berg – in: ‘De carrière van Pulex Irritans’, uit: Van binnen moet je wezen (1989)

[Publicaties over de vlo in het recht]  komen inderdaad voor. Het oudste mij bekende beleefde zijn eerste druk in 1683 of in 1688. De bibliografen verschillen hierover van mening. De auteur noemt zich Opi Zius Jocoserius. Het titelblad van de uitgave van 1743 die voor mij ligt, luidt: Dissertatio juridica de eo, quod justum est circa Spiritus Familiares Foeminarum, hoc est Publices. Quaestionibus thcoretico-practicis rarioribus adornata enz. enz. Aan deze te Amsterdam verschenen uitgave is in doorlopende nummering toegevoegd een rechtskundige verhandeling betreffende een actie wegens belediging van de neus tegen het achterwerk: Actio injuriarum nasi contra podicem. Deze toevoeging laat ik onbesproken. Wij bepalen ons tot vlooienaffaires.


Illustratie uit De vlo in het recht

In de tekst van het titelblad valt het ons op, dat de vlo als spiritus familiaris bij de vrouw wordt betrokken. Dit verschijnsel kunnen wij door de gehele vlooienlitteratuur heen constateren. Het gaat altijd om de vrouw die door de vlo wordt geplaagd. Vindt dit zijn oorzaak in de zucht naar pikanterie, omdat het de fantasie meer prikkelt als een vrouw een vlo in haar hemd zoekt dan dat een man dit doet? Of zijn vrouwen vroeger meer dan mannen door vlooien gekweld? In een ander vlooienboek las ik over de plaag voor de vrouwen, die door hun wijde kleren van vlooien te lijden hebben.

De auteur, die zich achter het pseudoniem Opizius Jocoserius verbergt, is Otto Philipp Zaunschliffer. Hij leefde van 1653-1729. Een jurist van enige betekenis, die verscheidene posities bekleedde en in 1684 gewoon hoogleraar in de faculteit der rechtsgeleerdheid te Marburg werd. In zekere zin een voorloper van achttiende eeuwse speelse geesten als Hommel. Het boek bevat 46 quaestiones. Vragen en antwoorden berusten op het Romeinse recht. Tot mijn genoegen komt voor de beslissing op deze rechtsvragen bij herhaling de billijkheid en goede trouw aan bod.

Mr. A. Pitlo – in: ‘De vlo in het recht’, uit: De vlo in het recht (1980)

23. Een wel wat hinderlijke maar toch bijzonder belangrijke vraag. Ook deze, eens onder de tafelgenoten van een eminente rechtsgeleerde (uit respect verzwijg ik zijn naam) opgeworpen vraag betreft ons terrein: of studenten, die zich verbonden hebben gedurende een jaar van een bepaalde dis gebruik te maken, zich van die verplichting kunnen bevrijden als zij in een bal gehakt of in de soep een vlo vinden. Een zo onreine keuken in een herberg zal wel niemand aanvaarden.Daarom stem ik van ganser harte in met de mening dat de studenten niet alleen het recht hebben deze tafel onmiddellijk te verlaten, maar ook de herbergier tot schadevergoeding aan te spreken. Deze heeft immers niet in overeenstemming met de billijkheid aan zijn verplichtingen voldaan en als baas is hij verantwoordelijk voor de fouten die zijn dienstmaagden of zijn vrouw bij de dienstverlening begaan.

Uit: Dissertatio juridico van Opizius Jocoserius, vertaald door Mr. A. Pitlo; in: De vlo in het recht (1980)