CuBra
Inhoud Vlo
Inhoud Bloemlezing
HOME

Print Pagina
Onder redactie van Ed Schilders

Copyright 2007

Klik hier om een bijdrage te leveren

CuBra Bloemlezing

 Vlo (Pulex irritans) - Liedteksten

Dit doet de donder, is dit geen wonder,

dat ons de meysjes quellen so?

Laet ons eens singen, danssen en springen,

hippelen rondom als een vlo;

Florimond van Duyse – in: ‘Luchtige maeghden’, uit: Het oude Nederlandsche lied. Deel 2 (1905)

Een Zot, een Lijster en een Vlo,

Hoe rijmt men dit tezaam?

Een zot. spreekt rare dingen,

Een lijster kan goed zingen,

Een vlo heel netjes springen.

Zo rijmt zich dit, zo rijmt zich dit,

Zo rijmt zich dit tezamen.

Volksliedje - in: ‘Een NIEUW LIED van „HOE RIJMT ZICH DAT TEZAAM?"’, uit Tjaard W.R. de Haan Straatmadelieven (1969)

Grietje de keukenmeid houdt zich heel duur,

Zij is ook niet aardig berookt van het vuur,

Zij is met goud bezet,

Men heeft geen vlooi in bed,

Bij haar te slapen is ook geen pret.

Volksliedje – in: ‘VAN EEN KEURIGEN MINNAAR’, uit: D. Wouters en J. Moormann, Het straatlied II (1934)

Alle dagen hoort men klagen, wat een kruis,

We zitten zonder petroleum in huis.

De vrouwen zitten thuis te vitten,

Ze kunnen geen vlooi meer in hun kous zien zitten.

De heele nacht ligt ze te krabben van de juk,

Ze pikken nu je armen en je beenen stuk.

Van je teenen tot je lippen

Zit je vol met vlooienstippen,

Dat komt door de duikbootdruk.

Volksliedje – in: ‘REGEERINGS- EN GEMEENTEZORGEN’, uit: D. Wouters en J. Moormann, Het straatlied II (1934)

Ik wou dat ik een vlooi was , dan had ik het zeker goed

Ik prikte al die meisjes, ik leefde van haar bloed,

Kon ik mijn vrouwtje prikken, had ik plezier ervan

Ik weet precies de plaatsjes, waar ze 't niet verdragen kan.

Volksliedje – uit: ‘Ik wou dat ik een dier was’, in: Ben Hartman, Dierenliedjes (2005, www.cubra.nl)

Daar was een keer een vlooi (2x)

Die ’s morgens een liter jenever dronk

En ’s avonds een bussel strooi.

Volksliedje – uit: ‘Liegen’, in: Ben Hartman, Dierenliedjes (2005, www.cubra.nl)

Refrein:

Liegen, liegen doe ik nu of nooit

Liegen, liegen doe ik nooit.

 

Daar was eens ene vlooi

die dronk een emmer water uit

en at ’n bussel hooi.

Volksliedje – in: ‘Het Nederlandse leugendicht’(Volkskunde 1962), uit:Ben Hartman, Dierenliedjes (2005, www.cubra.nl)

Een vlooi is een huisdier

1) Een vlooi is een huisdier, door iedereen gehaat

Zij doet aan het mensdom mirakels veel kwaad,

En ik zal in de loop van mijn lied laten horen

Waarom of een vlooitje ons niet kan bekoren.

 

Refrein

Van je roeladerieje, roeladera

roeladerieje, roeladera

Van je roeladerieje, roeladera

roeladerieje, la, la.

2) Dat de vlooitjes brutaal zijn is overal bekend

Zij vrezen soldaat noch politieagent,

De diertjes zijn aardig hebben mirakels veel lef

Zij huppelen vlug door en beschijten je bed.

 

3) Er was eens een keertje een rijk advocaat

Had jeuk in zijn hals doch hij kwam te laat,

Het diertje was vlug, had verbazend veel lef

Het sprong uit zijn hals en scheet op zijn bef.

 

4) Een zeer deftige kelner in café-restaurant

Was gewend te bedienen een deftige klant,

Hij rekende gewis op een stevige fooi

Doch mis was de nota op de wijn liep een vlooi.

 

5) Een zeer deftig heertje, een Duitser naar ik meen

Zei vlooien, ha jakkes, ich haber niet een,

Zei een heer uit het dorp die dat juist had gehoord

Wat is dat voor een stip op de rand van jouw boord.

 

6) Een juffrouw adverteerde laatst in de courant

Twee kamers te huur, zeer net en galant,

Een juffrouw van buiten vond alles zeer mooi

Maar in 't bedlaken zat een baas van een vlooi.

 

7) En vlooien die moeten er overal zijn

Bij arm en bij rijk, bij groot en bij klein,

En Koningin Juliana, geloof het nu maar

Knipte'r bij 't regeren ook wel eens een paar.

 

8) Die diertjes die hebben zo’n hekel aan rijken

Omdat die te dikwijls hun hempjes bekijken,

Maar zij die er ’s nachts nog d’r bedden nat pissen

Die hebben er de meeste, dat kan toch niet missen.

 

9) Laat staan dat die diertjes de mensen ook bijten

En nog eens terugkomen en hun kleren beschijten,

En omdat men daarvoor nog geen middeltje weet

Gelijkt soms zo’n mens op een vlooien sekreet.

 

10) Mijn lied raakt ten einde, ofschoon het me spijt

Wie heeft van die diertjes en wil ze graag kwijt,

En wil dan door mijn middel geraden zijn

Hij besmeert dan zijn lijfke met de beste azijn.

 

Volksliedje – uit: Ben Hartman, Dierenliedjes (2005, www.cubra.nl) Muzieknotatie door Ben Hartman en Enrico van Schaik

Schoon is 't vioolspel en schoon is het zingen,

Schoon is een bed waar geen vlooien op springen

Volksliedje – in: ‘Apollonia’, uit: D. Wouters en J. Moormann, Het straatlied I (1933)

Uit naam van Oranje, de zeep is zoo schaarsch

Zoo klagen de vrouwen niet min.

Je broek wordt zoo goor, je hemdje is paars

Je krijgt er geen grond haast meer in!

Je krijgt last van vlooien, en krabt je haast dood,

Een half onsje zeep, dat is niet te groot,

Uit naam van Oranje, dat rijke gespuis,

Dat heeft wel van alles in huis.

Volksliedje – in: ‘Uit naam van Oranje’, uit: D. Wouters en J. Moormann, Het straatlied II (1934)

Veel liever had ik aan mijn zij,

Een bundeltje met hooie,

Als bij een zo'n ouden, kouden man,

Al steken mij de vlooien,

Ei mijjL zei zij,

Bij hem slaap ik niet mooie.

Volksliedje – in: ‘Het ongelijke huwelijk’, uit: D. Wouters, De vrolijke lachduif (1943)

Fijn of grof, weven doet-ie toch,

Van je roele met de spoele

Van je tak, tik, tak.

De linnenwever, die neemt nooit een bad,

Maakt zennen kop onder den pomp maar nat.

Fijn of grof, etc.

Te mager voor de vlooien lust 'em er gên een,

Hij weeft wel vele hemden, mer draagt er geen.

Fijn of grof, etc.

A.J.A.C. van Delft – uit: Weversliedjes (1954)

En die wevers die hebben een huiske klein,

klik klik, rrr, klik klik, rrr klik klik, pst, klik klak (mimiek)

Waar veel vliegen, muggen en ook vlooien in zijn,

klik klik, rrr, klik klik, rrr klik klik, pst, klik klak (mimiek)

Fijn of grof,

Springen doen ze toch

Bij het joelen met d'r spoelen

A.J.A.C. van Delft – uit: Weversliedjes (1954)

IK VOEL ME ZO SCHULDIG

De één heeft zijn levenlang last van de luizen,

De ander van vlooien, een derde van muizen,

Bij de vierde zijn 't muggen die hem aldoor hinderen

Maar ik heb voortdurend zo'n hinder van kinderen.

Guus Vleugel (uitgevoerd door Leen Jongewaard) – uit: Paul Blom, Lurelei (1995)

Ik kwam laatst in de stad Turkije

Zag ik vlooien in stukken snijen

Zoals men bij de slager doet.

’t Is om beuling van te maken

Zie de Turken toch eens gapen

Want het smaakt hun drommels goed.

Volksliedje – in: ‘Leugenbeesten’, uit: Ben Hartman, Dierenliedjes (2005, www.cubra.nl)

Loflied op de vlo

Beestjes uit mijn kinderjaren

Welgedaan en moddervet,

Kruipen soms in groot getale

Langs de voering van mijn pet.

 

Ik denk nog dikwijls aan die beestjes

Vol geluk en stille vree,

En ik knip ze dan met beetjes

Maakten ze me ontevree.

 

Mijn verbeelding, ik voel de vlooien

Langs mijn bokse pijpen gaan,

En de borstrok waar ik ze gaarde

Leven bij het licht der maan.

 

Regimenten voel ik trekken

Langs mijn rug en ribbenkast,

En ik wou dat ze verrekten

Als dat goedje lastig was.

 

Wat ik later mocht ontwaren

Beestjes kruipen langs de wand,

Nimmer zal ik ze vergeten

Immer maak ik ze van kant.

 

Luizen, vlooitjes, wandluisheertjes

Diertjes zo aan mij gehecht,

Laat mij in dit lied u eren

Want ik meen het zo oprecht.

 

Volksliedje – ‘Loflied op de vrouw’, uit: Ben Hartman, Dierenliedjes (2005, www.cubra.nl)

Muzieknotatie: Ben Hartman en Enrico van Schaik

De vlooien

dat de vlooien brutaal zijn is aan ieder bekend

zij vrezen soldaat noch politie-agent

zij houden van warmte ja zijn er op dol

zij kruipen in dekens van wol

laatst zat er een dame in 't gehoor van muziek

een dame zeer kranig zeer kranig en chique

zij zat geen kwartier of zij wipte heen en weer

een vlooi sprong in d'r broek op en neer

dat allen bevrijd zijn van 't lastig gespuis

wilt nooit geen vlooi hoe klein ook in huis

zij huppen en springen je woningen voorbij

leeft alleen gelukkig en vrij

Dit lied kon ik optekenen bij Miet Wijlaars in Someren.

Volksliedje – opgetekend door Harrie Franken; uit: Kroniek van de Kempen deel 8 (1990)

De vlooien

zal het hier nog langer duren

dit gekrevel en dat gebijt

zullen wij het nog lang bezuren

dieje felle vlooienstrijd

't is voorwaar om dul te zijn

van 't jeuksel en die pijn

d'een die frutstelt en d'ander die wrevelt

d'een die kriebelt en d'ander die krevelt

d'een die bijt en d'ander die schijt

here was ik er mijn vlooien maar kwijt

 

die vervloekte kreveldieren

boze vlooien kwaad gebroed

die daar aan mijn billen zwieren

't voedsel trekken uit mijn bloed

vuile spoksels van 't elend

't schijnt wel of ge duivels bent

mensentreiters beenbeschijters

vuil snotachtig kwaad geslacht

plooibewoners vleesbeschijters

spoksels van de zwarte nacht

 

marktlogeerders rustbeletters

die ons tot veel kwelling strekt

sessiekruipers plakkenzetters

die als scherpe elsjes steekt

't allerbeschaamdste dier

dat er op deez' aarde zwiert

jonge draoken klein tirannen

wordt uit 't mensendom gebannen

zolang als ge kwelt mijn huid

wacht u voor mijn nagelkruid

 

wel mag ik u eens vertellen

wat ik lestmaal heb gezien

daar kwam er een kwezel bellen

aan het spreekhuis wel voorzien

zo haast den portier haar zag

schoot hij strak in ene lach

want in hare vutschotplooien

logeerden wel duizend vlooien

't was een geluk dat rok en wrong

daor nie seffes weggesprong

 

heel haar bakkes was bebeten

waar men dapperlijk om lacht

en ook zwart van vlooiescheten

en van zwarte mutsenracht

zij zei wel pater aan die pijn

't dunkt me dat 't sprinkhaone zijn

want ze zijn wel eens zo fel

ja ze zijn wel eens zo snel

en heel anders van fatsoen

als gemene vlooien doen

 

broeders komt al van die kwezels

of van menig ander sloor

die de vlooien groot als ezels

ons bijzetten in het koor

want ik voel al aan die pijn ,

dat 't kwezelvlooien zijn

want zij ingen en zij wringen

en zij bijten en zij springen

ik word dul krijg ik geen baot

daarom paoter geef me raod

 

van die ander week geleden

om remede ging ik spres

ik was naar de kerk getreden

om wijwaoter in mijn fles

ik verhoopte dat den heer

mij zou helpen van het zeer

ik ging mij daarmee staon wassen

en den helen dag staon plassen

's aoves was 't weer eveneen

'k wier gebeten tot aon m’n been

 

broeders wilt u niet uitstellen

't komt van god al wat ge lijdt

en uw zonden niet uitstellen

lijdt maar aan den vlooienstrijd

weest verduldig in uw klacht

want 't is afslag van uw plaag

namaals zult bij minder lijden

god zal u gebenedijden

uw kroon die zal veel groter zijn

in den hemel voor die pijn

 

beminde paoter deze reden

geven troost al aan mijn ziel

want zij bijten door mijn leden

't was of ik in onmacht viel

ik zal peinzen bijt maar aan

deze beten zullen staan

in den levensboek geschreven

waar men zekering zal geven

iedereen beet een diamant

bijt maar vaak langs allen kant

Marie van Gorp-Adriaansen te Alphen zong mij het lied over deze lastposten voor. Ter verduidelijking geef ik hier de betekenis van enkele niet alledaagse of corrupte woorden.

dul (str. 1) dol, in de betekenis van zinneloos

frutselen (str. 1) futselen, friemelen

krevelen (str. 1) zich onrustig bewegen (Zuidn.)

vutschotplooien (str. 4) voorschootplooien, schortplooien

remede (str. 7) remedie, middel

spres (str. 7) zou kunnen komen van expres, snel

Volksliedje – opgetekend door Harrie Franken; uit: Kroniek van de Kempen deel 13 (1994)

Typoscript van een volksliedje of voordracht - Collectie Ed Schilders