De
doodgraver
1.
Hij
had zovele braven
Zo
menig dierbaar vrind,
Veel
bozen ook begraven
En
ook zijn vrouw en kind.
2.
Ach,
riep hij bij het delven
Van
reeds zo menig graf,
Ach
viel toch eens mij zelven
De
last van ’t leven af.
3.
Ik
ben zo hoog van jaren
Zo
grijs van baard en haar,
Ik
kan geen schop meer dragen
Of
ik zweet en hijg zo zwaar.
4.
Reeds
had hij lang te voren
Aan
d’oever van de Rijn,
De
lindeboom gekozen
Waaraan
zijn graf moest zijn.
5.
Zorgvuldig
hield zijn spade
Het
dierbaar plekje vrij,
Ter
rechter sliep zijn gade
Zijn
kind ter linker zij.
6.
Daar
komt men ’s nachts hem kwellen
Met
lang en luid geklap,
Eer
’t klokje drie komt tellen
Spit
ginds een grafkuil op.
7.
Gij
zult een teken geven
Aan
d’oever van de Rijn,
Daar
ginder aan de linde
Daar
moet een grafkuil zijn.
8.
En
nauwelijks deed men ’t horen
Of
ijlings gaat hij heen,
De
klok in gindse toren
Sloeg
dof en akelig één.
9.
Hij
zocht en vond het teken
Aan
d’oever van de Rijn,
Maar
vindt, o smart, het teken
Waar
eens zijn graf zou zijn.
10.
Nochtans,
hij gaat aan ’t slaven
Hoe
grijs van baard en haar,
En
zweet en hijgt van ’t graven
En
ademt bang en zwaar.
11.
Zijn
oog besproeit zijn spade
Met
tranen zonder tal,
Nu
naast zijn kind en gade
Een
vreemde rusten zal.
12.
Doch
eer de sterren weken
Hoe
zwaar hij hijgt en zweet,
Eer
’t licht weer aan komt breken
Is
’t nieuwe graf gereed.
13.
Hij
wringt de dorre handen
En
snikt nog eens zijn klacht,
En
recht zijn dierbre panden
Nog
eenmaal goede nacht.
14.
Maar
toen hij heen zou treden
Daar
doet hem ’t hart zo zeer,
Daar
trillen al zijn leden
Daar
zijgt hij dood terneer.
15.
Daar
stort hij met zijn spade
De
millen zandhoop af,
En
sluimert naast zijn gade
En
naast zijn kind in ’t graf.
Deze
prachtige smartlap over de doodsgraver stond in een liedjesschrift
van G.Vriens uit Haaren.
Ik
weet niet wie dat is of was; ik kocht dit liedjesschrift afgelopen
zomer op de boekenmarkt in Tilburg!
Het
was een hele stapel, een stuk of 10 liedjesschriften, allemaal met
de naam G.Vriens.
Ik
heb het lied nooit zelf opgenomen en ben ‘t (nog) niet
tegengekomen in liedboeken.

lino:
Rolf Janssen
In
datzelfde liedjesschrift, en voorafgaand aan het lied van de
doodgraver, staat nog een heel interessant lied over de dood, nu
als ’n persoon.
Het
is een samenspraak tussen de dood en de korporaal en dat is tevens
de titel!
Het
lied is op een liedblad gedrukt en uitgegeven door Joseph Thijs te
Antwerpen. Hij drukte van ca. 1825 tot 1854.
De
beginregel is: ‘O, hemel ik bespeur’,
De
melodie wordt aangegeven als: ‘Jan Croebel is soldaat’,
De
verkorte titel is: ‘Saemenspraeke tusschen de dood en eenen
Corporael’.
(
Uit: ‘Repertorium van volksliederen op vliegende bladen’, door
H. Stalpaert.)
Ik
vond het lied ook nog in de liedverzameling van mevrouw P.
Heessels- van Maaren uit Schijndel. Zij kende de melodie niet,
maar daarover later.
Ik
heb bij de samenstelling van de nu volgende liedtekst gebruik
gemaakt van de tekst uit Haaren en Schijndel.
De
Schijndelse tekst bevat twee strofen meer en soms was een zin of
een woord wat duidelijker.
Eigenlijk
is het een spannend verhaal, de dood zit de korporaal danig aan
zijn kop te zeuren om mee naar ’t dodenrijk te gaan.
Als
u de hele tekst leest komt u vanzelf achter de clou van deze
samenspraak.
De
dood en de korporaal
Korporaal:
1.
O,
hemel ik bespeur
Dat
ik niet meer kan leven
De
dood staat voor mijn deur
Wil
mij geen pardon meer geven
Mijn
levensloop is uit
Nu
is het spel verbruid.
2.
Moet
nu een muzikant
In
’t bloeien van zijn leven
Gaan
sterven als een plant
Och
dood, wil mij toch sparen
Laat
mij in ’t leven hier
In
vreugdevol plezier.
Dood:
Zijt
gij een muzikant
Die
heb ik juist van node
Ik
kom als afgezant
Hier
uit het rijk der doden
Gij
moet nu met mij mee
Hier
helpt geen ach en wee.
Korporaal:
Moet
dan een krijgsman stout
Een
pronk van de soldaten
Pas
twintig jaren oud
De
wereld gaan verlaten
Ach
dood, verschoon mij toch
Laat
mij in ’t leven nog.
Dood:
Nee,
ik verschoon u niet
Ik
houd veel van soldaten
Gij
moet naar mijn gebied
Deze
wereld gaan verlaten
Gij
moet de mijne zijn
Hier
helpt geen medicijn.
Korporaal:
Och
dood, ik ben zo jong
Wat
heb ik toch misdreven
Ik
danste, zong en sprong
Tot
vreugd van ’t jeugdig leven
En
in de zoete min
Vond
ik ook grote zin.
Dood:
Juist
omdat gij zo straf
Met
meisjes hebt gesprongen
Moet
gij zo jong naar ’t graf
Uw
liedje is uitgezongen
Dus
moet gij, dwaze kwant
Al
nu reeds onder in ’t zand.
Korporaal:
Ach,
moet ik dan van kant
Daar
ik zo lustig hoopte
Weldra
te zijn sergeant
Waartoe
mijn chef mij noopte
Dus
Heinpik*, ik bid u zeer (bij Heessels-van Maaren: Hornpip)
Pardon
voor deze keer.
Dood:
Ik
weet van geen pardon
Ik
weet van geen genade
Al
waart gij een baron
Met
al zijn caxanade ( moet zijn: cascanade)
Bij
mij is geen verschil
Als
ik iemand hebben wil.
Korporaal.
1.
O,
hemel wat een smart
De
dood die komt mij nader
Ik
voel het aan mijn hart
Mijn
vrienden altegader
‘k
zeg u dan vaarwel
Vaarwel
mijn Pieternel.
2.
Och
dokter komt gezwint
Doet
mij een ader open
Er……*
thans mij verslind (bij Heessels- van Maaren: eer Hansmors)
Misschien
is er nog hopen
Want
ik zit nu in ’t nauw
Kom
toch en help mij gauw.
3.
Gij
vijand van de dood
Komt
hier het pleit beslechten
Wil
dokter in mijn nood
Die
ribbenkast bevechten
En
al wint ge ‘t niet altijd
Ziet
dat ge mij bevrijdt.
Dood:
Voort,
voort de tijd mankeert
Hier
helpt geen aderlaten
Er
is gecommandeerd
Een
gans peleton soldaten
Die
zullen u vooraf
Zes
schoten doen op ’t graf.
Korporaal:
1.
Scherminkel
wilt ge u dan
Volstrekt
met mij verzaden
Als
het dan niet anders kan
Vaarwel
mijn kameraden
De
jonge korporaal
Groet
u de laatste maal.
2.
Adieu
dan allemaal
Mijn
vrienden en vriendinnen
Met
wie ik zo menig maal
De
vreugde mocht beginnen
Denk
toch altoos aan mij
Wanneer
ik er niet meer zij.
3.
Wil
Knokkelhans zo zeer
Dat
ik in ’t graf ga wonen
Wil
dan een laatste eer
Ook
nog aan mij betonen
Als
ik ben ter rustplaats heen
Schrijf
dan op mijn grafsteen.
4.
Hier
ligt een korporaal
Van
twee en twintig jaren
Een
exercitiepraal
En
in muziek ervaren
Geboren
in ’t Hessenland
Hier
ligt een losse kwant.
Dood:
Laat
dat maar zijn beloop
Men
zal u wel begraven
Hier
ligt een ganse hoop
Van
alle soort van slaven
Daarom
wees maar tevree
En
kom nu schielijk mee.
Korporaal:
Maar
kaakbeen, ‘k wil niet mee
Al
komt ge mij bedreigen
Ik
roep niet weer owee
Ge
kunt me nog niet krijgen
Mijn
pijn is weer gedaan
En
gij kunt henen gaan.
Dood:
’t
Is mijn gewoonte niet
Als
ik iemand weg kom halen
Dat
men mij weerstand biedt
En
hij zo lang blijft dralen
Kom
pruttel maar niet meer
En
leg uw wapens neer.
Korporaal:
Maar
dood, begrijp eens goed
Wanneer
ge mij doet sneven
Wat
schade dat gij u doet
Dat
‘k u niet meer kan geven
Wat
in ’t oorlogsgevecht
Door
mij wordt neergelegd.
Dood:
Op
’t geen wat gij daar praat
Wil
‘k mij wel eens bezinnen
Want
waarlijk, ’t was niet kwaad
Ik
kon er wel bij winnen
welnu
wees uit de nood
dan
schiet er velen dood.
Korporaal:
Ruk
schraalhans gauw maar in
Met
uwe magere kaken
Waarachtig,
ik heb geen zin
De
reis met u te maken
’t
is veel te prettig hier
En
ik maak nog veel plezier.
Ik
vond dit lied, slechts met 5 strofen in: ‘Chants Populaires
Flamans’ van A.Lootens en J. Feys, Brugge 1879.
De
liederen in dit boek zijn verzameld in Brugge, de teksten zijn in
het Nederlands afgedrukt en zowel de titel van het boek als het
commentaar bij de liedjes zijn in ’t Frans, vraag me niet
waarom?
De
prachtige mineur-melodie treft u aan in de bijlage: ‘notenschrift’.
Lootens
en Feys zeggen over deze samenspraak en ik zal het voor u
vertalen:
‘Dit
lied was erg bekend op het einde van de 18de eeuw. Volgens
de traditie zou de Hessische soldaat, waarvan hier sprake is, in
Brugge gestorven zijn tussen 1775 en 1780. Hij is daar begraven op
het oude kerkhof van de Heilige Anna. In
dit geval heeft het Duitse lied dat gezongen werd door zijn
kameraden model gestaan voor onze versie’.
Muzieknotatie zie hieronder
Om
deze bijlage niet in mineur te eindigen wil ik besluiten met een
vrolijk lied, een lied over de uitvaart van schoonmama!
Een
niet zo’n populaire figuur in sommige families.
Ik
kan hier niet over meepraten, ik had een schat van een
schoonmoeder! Het
lied: ‘De treurige lijkstoet’, een satire, stond weer in een
van de liedjesschriften van G. Vriens uit Haaren.
Rolf Janssen
tekende het lied in 1976 op in Someren
bij mevrouw B. van Huchten en publiceerde het in zijn
liedboek: ‘We hebben gezongen en niks gehad’.
De tekst van Rolfs
optekening, ‘De uitvaart’, is wat gaver door de overlevering
gekomen vergeleken met de enigszins corrupte tekst uit Haaren.
Ik zal de twee
versies naast elkaar publiceren, in rechter kolom de optekening van
Rolf.
We gebruikten de
melodie die Rolf in Someren opnam.
Voor de muzieknotatie zie hieronder.
De
treurige lijkstoet |
|
1.
Het
is vandaag een dag van rouw
Mijn
schoonmama die goede vrouw
Die
brachten wij ginds naar het kerkhof heen
Het
is een dag van droef geween
Wijl
zij reeds tachtig jaren was
Trof
ons die slag, ja al te ras
En
nu richt ons dat dierbaar lijk
Daar
ginds in het kille, kouwe slijk.
Refrein:
En
’t windje ruist al door de blaar, sjoemlala
En
’t zonnetje schijnt al op de baar, hijsasa
En
jolend ging ik achterna, sjoemlala
En
plechtig was het wel, o, ja, hijsasa.
2.
In
’t voorste van de stoet
Daar
gingen ook met droef gemoed
Mijn
zwagers, allen diep bedroefd
Een
sprak met diep bewogen stem
Wat
een wrede slag, antwoord ik hem
Al
snikkend bracht ik uit, o, god
Hoe
zwaar treft ons dat droevig lot.
Refrein:
En
mijn gemoed was meer dan vol, sjoemlala
En
ik werd er nog bij stapeldol, hijsasa
En
jolend ging ik achterna, sjoemlala
En
ik lachte mij bijna ziek, o, ja, hijsasa
3.
Toen
kwamen wij op het kerkhof aan
En
aan de groeve stond de baar
En
rondom heel de droeve schaar
Wij
gilden, huilden, snikkend uit
Met
een akelig en naar geluid
Doch
schoonmama zo lief en teer
Wij
zien u nooit gelukkig meer.
Refrein:
En
opeens daar ging de kist omlaag, sjoemlal
En
ik in wanhoop en in slag, hijsasa
En
ik sprong bijna van achterna, sjoemlala
Al
in ’t graf van steen, o, ja, hijsasa.
4.
Toen
kwamen wij in ’t sterfhuis aan
Daar
stond een goede tafel klaar
Met
boter, kaas en lekker waar
Meteen
werd aan de dis gegaan
Maar
toen men allen heen wou gaan
Kon
niemand onzer goed meer staan
Refrein:
Wij
waren evenmin of teer, sjoemlala
Overzalig
in den heer, hijsasa
Nu
moet ik tot mijn groot verdriet, sjoemlala
Erven
of ik wil of niet, hijsasa
En
drinken wij champagne, wijn, sjoemlala
O,
wat zal dat lekker zijn, hijsasa. |
1.
Gisteren
was ’t een dag van rouw
Mijn
schoonmama die lieve vrouw
Die
bracht men naar het kerkhof ach
Wat
nare, droeve dag
Schoon
zij pas tachtig jaren was
Trof
ons die slag toch veel te ras
En
nu, nu rust haar dierbaar lijk
Daarginds
in ’t kille dodenrijk.
Refrein:
’t
Windje suisde door ’t geblaar, troelala (2x)
’t
Zonnetje scheen zo lief op aard, troela,
troela,troelala
zo
staarden wij haar achterna, troelala (2x)
plechtig
was ’t wel, o, ja, larifla.
2.
Naast
mij in ’t voorste van de stoet
Daar
gingen ook met vol gemoed
Mijn
zwagers allen diep bedroefd
Wel
allen zwaar beproefd
Één
sprak er met bewogen stem
Een
wrede slag, ik antwoord hem
Al
snikkend riep ik uit: o, god
Ze
is nu immers toch kapot.
Refrein:
Mijn
gemoed is meer dan vol, troelala etc.
Ik
word er gek van, stapeldol, troela etc.
Allen
barstten wij het uit, troelala etc.
Huilden
ons kapot, bijna, larifla.
3.
Zo
zag men ons treurig voorwaarts gaan
Zo
kwamen wij op het kerkhof aan
En
bij de groeve stond de baar
Rondom
heel de familieschaar
We
huilden, snikten, gilden luid
Wat
aak’lig bang, wat naar geluid
Dag
schoonmama, zo lief en teer
We
zien u immers nimmer weer.
Refrein:
En
toen ging de kist omlaag, troelala etc.
En
als in een wanhoopsvlaag, troela etc.
Sprongen
wij haar bijna achterna, troelala etc.
Maar
80.000 gulden liet zij na, larifla.
4.
Toen
ging men naar het sterfhuis daar
Daar
stond een goede tafel klaar
’n
dejeuner, heel keurig fijn
Port
met madeira, wijn
Bedroefd
viel elk van ons er op aan
En
eer werd aan de dis gedaan
Want
toen men daarna heen zou gaan
Kon
geen van ons heel goed meer staan.
Refrein:
Allen
waren we min of meer, troelala etc.
Overzalig
in den Heer, troela etc.
Zo
besluit die uitvaart, ja, troelala etc.
Van
onze lieve schoonmama, larifla. |
|