CuBra
Inhoud beroepen liedjes
Inhoud alle liedjes
Home
Inhoud dieren- liedjes
lnhoud feestliedjes
De scharensliep

Ben Hartman

Liedjes over beroepen - Doodgraver

Elke week een nieuwe aflevering op maandag met muzieknotatie

De doodgraver

 

1.

Hij had zovele braven

Zo menig dierbaar vrind,

Veel bozen ook begraven

En ook zijn vrouw en kind.

 

2.

Ach, riep hij bij het delven

Van reeds zo menig graf,

Ach viel toch eens mij zelven

De last van ’t leven af.

 

3.

Ik ben zo hoog van jaren

Zo grijs van baard en haar,

Ik kan geen schop meer dragen

Of ik zweet en hijg zo zwaar.

 

4.

Reeds had hij lang te voren

Aan d’oever van de Rijn,

De lindeboom gekozen

Waaraan zijn graf moest zijn.

 

5.

Zorgvuldig hield zijn spade

Het dierbaar plekje vrij,

Ter rechter sliep zijn gade

Zijn kind ter linker zij.

 

6.

Daar komt men ’s nachts hem kwellen

Met lang en luid geklap,

Eer ’t klokje drie komt tellen

Spit ginds een grafkuil op.

 

7.

Gij zult een teken geven

Aan d’oever van de Rijn,

Daar ginder aan de linde

Daar moet een grafkuil zijn.

 

8.

En nauwelijks deed men ’t horen

Of ijlings gaat hij heen,

De klok in gindse toren

Sloeg dof en akelig één.

9.

Hij zocht en vond het teken

Aan d’oever van de Rijn,

Maar vindt, o smart, het teken

Waar eens zijn graf zou zijn.

 

10.

Nochtans, hij gaat aan ’t slaven

Hoe grijs van baard en haar,

En zweet en hijgt van ’t graven

En ademt bang en zwaar.

 

11.

Zijn oog besproeit zijn spade

Met tranen zonder tal,

Nu naast zijn kind en gade

Een vreemde rusten zal.

 

12.

Doch eer de sterren weken

Hoe zwaar hij hijgt en zweet,

Eer ’t licht weer aan komt breken

Is ’t nieuwe graf gereed.

 

13.

Hij wringt de dorre handen

En snikt nog eens zijn klacht,

En recht zijn dierbre panden

Nog eenmaal goede nacht.

 

14.

Maar toen hij heen zou treden

Daar doet hem ’t hart zo zeer,

Daar trillen al zijn leden

Daar zijgt hij dood terneer.

 

15.

Daar stort hij met zijn spade

De millen zandhoop af,

En sluimert naast zijn gade

En naast zijn kind in ’t graf.

 

Deze prachtige smartlap over de doodsgraver stond in een liedjesschrift van G.Vriens uit Haaren.

Ik weet niet wie dat is of was; ik kocht dit liedjesschrift afgelopen zomer op de boekenmarkt in Tilburg!

Het was een hele stapel, een stuk of 10 liedjesschriften, allemaal met de naam G.Vriens.

Ik heb het lied nooit zelf opgenomen en ben ‘t (nog) niet tegengekomen in liedboeken.

 

lino: Rolf Janssen

 

In datzelfde liedjesschrift, en voorafgaand aan het lied van de doodgraver, staat nog een heel interessant lied over de dood, nu als ’n persoon.

Het is een samenspraak tussen de dood en de korporaal en dat is tevens de titel!

Het lied is op een liedblad gedrukt en uitgegeven door Joseph Thijs te Antwerpen. Hij drukte van ca. 1825 tot 1854.

De beginregel is: ‘O, hemel ik bespeur’,

De melodie wordt aangegeven als: ‘Jan Croebel is soldaat’,

De verkorte titel is: ‘Saemenspraeke tusschen de dood en eenen Corporael’.

( Uit: ‘Repertorium van volksliederen op vliegende bladen’, door H. Stalpaert.)

 

Ik vond het lied ook nog in de liedverzameling van mevrouw P. Heessels- van Maaren uit Schijndel. Zij kende de melodie niet, maar daarover later.

Ik heb bij de samenstelling van de nu volgende liedtekst gebruik gemaakt van de tekst uit Haaren en Schijndel.

De Schijndelse tekst bevat twee strofen meer en soms was een zin of een woord wat duidelijker.

 

Eigenlijk is het een spannend verhaal, de dood zit de korporaal danig aan zijn kop te zeuren om mee naar ’t dodenrijk te gaan.

Als u de hele tekst leest komt u vanzelf achter de clou van deze samenspraak.

 

De dood en de korporaal

 

Korporaal:

1.

O, hemel ik bespeur

Dat ik niet meer kan leven

De dood staat voor mijn deur

Wil mij geen pardon meer geven

Mijn levensloop is uit

Nu is het spel verbruid.

 

2.

Moet nu een muzikant

In ’t bloeien van zijn leven

Gaan sterven als een plant

Och dood, wil mij toch sparen

Laat mij in ’t leven hier

In vreugdevol plezier.

 

Dood:

Zijt gij een muzikant

Die heb ik juist van node

Ik kom als afgezant

Hier uit het rijk der doden

Gij moet nu met mij mee

Hier helpt geen ach en wee.

 

Korporaal:

Moet dan een krijgsman stout

Een pronk van de soldaten

Pas twintig jaren oud

De wereld gaan verlaten

Ach dood, verschoon mij toch

Laat mij in ’t leven nog.

 

Dood:

Nee, ik verschoon u niet

Ik houd veel van soldaten

Gij moet naar mijn gebied

Deze wereld gaan verlaten

Gij moet de mijne zijn

Hier helpt geen medicijn.

 

Korporaal:

Och dood, ik ben zo jong

Wat heb ik toch misdreven

Ik danste, zong en sprong

Tot vreugd van ’t jeugdig leven

En in de zoete min

Vond ik ook grote zin.

 

Dood:

Juist omdat gij zo straf

Met meisjes hebt gesprongen

Moet gij zo jong naar ’t graf

Uw liedje is uitgezongen

Dus moet gij, dwaze kwant

Al nu reeds onder in ’t zand.

 

Korporaal:

Ach, moet ik dan van kant

Daar ik zo lustig hoopte

Weldra te zijn sergeant

Waartoe mijn chef mij noopte

Dus Heinpik*, ik bid u zeer (bij Heessels-van Maaren: Hornpip)

Pardon voor deze keer.

 

Dood:

Ik weet van geen pardon

Ik weet van geen genade

Al waart gij een baron

Met al zijn caxanade ( moet zijn: cascanade)

Bij mij is geen verschil

Als ik iemand hebben wil.

 

Korporaal.

1.

O, hemel wat een smart

De dood die komt mij nader

Ik voel het aan mijn hart

Mijn vrienden altegader

‘k zeg u dan vaarwel

Vaarwel mijn Pieternel.

 

2.

Och dokter komt gezwint

Doet mij een ader open

Er……* thans mij verslind (bij Heessels- van Maaren: eer Hansmors)

Misschien is er nog hopen

Want ik zit nu in ’t nauw

Kom toch en help mij gauw.

 

3.

Gij vijand van de dood

Komt hier het pleit beslechten

Wil dokter in mijn nood

Die ribbenkast bevechten

En al wint ge ‘t niet altijd

Ziet dat ge mij bevrijdt.

 

Dood:

Voort, voort de tijd mankeert

Hier helpt geen aderlaten

Er is gecommandeerd

Een gans peleton soldaten

Die zullen u vooraf

Zes schoten doen op ’t graf.

 

Korporaal:

1.

Scherminkel wilt ge u dan

Volstrekt met mij verzaden

Als het dan niet anders kan

Vaarwel mijn kameraden

De jonge korporaal

Groet u de laatste maal.

 

2.

Adieu dan allemaal

Mijn vrienden en vriendinnen

Met wie ik zo menig maal

De vreugde mocht beginnen

Denk toch altoos aan mij

Wanneer ik er niet meer zij.

 

3.

Wil Knokkelhans zo zeer

Dat ik in ’t graf ga wonen

Wil dan een laatste eer

Ook nog aan mij betonen

Als ik ben ter rustplaats heen

Schrijf dan op mijn grafsteen.

 

4.

Hier ligt een korporaal

Van twee en twintig jaren

Een exercitiepraal

En in muziek ervaren

Geboren in ’t Hessenland

Hier ligt een losse kwant.

 

Dood:

Laat dat maar zijn beloop

Men zal u wel begraven

Hier ligt een ganse hoop

Van alle soort van slaven

Daarom wees maar tevree

En kom nu schielijk mee.

 

Korporaal:

Maar kaakbeen, ‘k wil niet mee

Al komt ge mij bedreigen

Ik roep niet weer owee

Ge kunt me nog niet krijgen

Mijn pijn is weer gedaan

En gij kunt henen gaan.

 

Dood:

’t Is mijn gewoonte niet

Als ik iemand weg kom halen

Dat men mij weerstand biedt

En hij zo lang blijft dralen

Kom pruttel maar niet meer

En leg uw wapens neer.

 

Korporaal:

Maar dood, begrijp eens goed

Wanneer ge mij doet sneven

Wat schade dat gij u doet

Dat ‘k u niet meer kan geven

Wat in ’t oorlogsgevecht

Door mij wordt neergelegd.

 

Dood:

Op ’t geen wat gij daar praat

Wil ‘k mij wel eens bezinnen

Want waarlijk, ’t was niet kwaad

Ik kon er wel bij winnen

welnu wees uit de nood

dan schiet er velen dood.

 

Korporaal:

Ruk schraalhans gauw maar in

Met uwe magere kaken

Waarachtig, ik heb geen zin

De reis met u te maken

’t is veel te prettig hier

En ik maak nog veel plezier.

 

Ik vond dit lied, slechts met 5 strofen in: ‘Chants Populaires Flamans’ van A.Lootens en J. Feys, Brugge 1879.

De liederen in dit boek zijn verzameld in Brugge, de teksten zijn in het Nederlands afgedrukt en zowel de titel van het boek als het commentaar bij de liedjes zijn in ’t Frans, vraag me niet waarom?

De prachtige mineur-melodie treft u aan in de bijlage: ‘notenschrift’.

Lootens en Feys zeggen over deze samenspraak en ik zal het voor u vertalen: ‘Dit lied was erg bekend op het einde van de 18de eeuw. Volgens de traditie zou de Hessische soldaat, waarvan hier sprake is, in Brugge gestorven zijn tussen 1775 en 1780. Hij is daar begraven op het oude kerkhof van de Heilige Anna. In dit geval heeft het Duitse lied dat gezongen werd door zijn kameraden model gestaan voor onze versie’.

Muzieknotatie zie hieronder

 

Om deze bijlage niet in mineur te eindigen wil ik besluiten met een vrolijk lied, een lied over de uitvaart van schoonmama!

Een niet zo’n populaire figuur in sommige families.

Ik kan hier niet over meepraten, ik had een schat van een schoonmoeder! Het lied: ‘De treurige lijkstoet’, een satire, stond weer in een van de liedjesschriften van G. Vriens uit Haaren.

Rolf Janssen tekende het lied in 1976 op in Someren  bij mevrouw B. van Huchten en publiceerde het in zijn liedboek: ‘We hebben gezongen en niks gehad’.

De tekst van Rolfs optekening, ‘De uitvaart’, is wat gaver door de overlevering gekomen vergeleken met de enigszins corrupte tekst uit Haaren.

Ik zal de twee versies naast elkaar publiceren, in rechter kolom de optekening van Rolf.

We gebruikten de melodie die Rolf in Someren opnam.

Voor de muzieknotatie zie hieronder.

 

De treurige lijkstoet

1.

Het is vandaag een dag van rouw

Mijn schoonmama die goede vrouw

Die brachten wij ginds naar het kerkhof heen

Het is een dag van droef geween

Wijl zij reeds tachtig jaren was

Trof ons die slag, ja al te ras

En nu richt ons dat dierbaar lijk

Daar ginds in het kille, kouwe slijk.

 

Refrein:

En ’t windje ruist al door de blaar, sjoemlala

En ’t zonnetje schijnt al op de baar, hijsasa

En jolend ging ik achterna, sjoemlala

En plechtig was het wel, o, ja, hijsasa.

 

2.

In ’t voorste van de stoet

Daar gingen ook met droef gemoed

Mijn zwagers, allen diep bedroefd

Een sprak met diep bewogen stem

Wat een wrede slag, antwoord ik hem

Al snikkend bracht ik uit, o, god

Hoe zwaar treft ons dat droevig lot.

 

Refrein:

En mijn gemoed was meer dan vol, sjoemlala

En ik werd er nog bij stapeldol, hijsasa

En jolend ging ik achterna, sjoemlala

En ik lachte mij bijna ziek, o, ja, hijsasa

 

3.

Toen kwamen wij op het kerkhof aan

En aan de groeve stond de baar

En rondom heel de droeve schaar

Wij gilden, huilden, snikkend uit

Met een akelig en naar geluid

Doch schoonmama zo lief en teer

Wij zien u nooit gelukkig meer.

 

Refrein:

En opeens daar ging de kist omlaag, sjoemlal

En ik in wanhoop en in slag, hijsasa

En ik sprong bijna van achterna, sjoemlala

Al in ’t graf van steen, o, ja, hijsasa.

 

4.

Toen kwamen wij in ’t sterfhuis aan

Daar stond een goede tafel klaar

Met boter, kaas en lekker waar

Meteen werd aan de dis gegaan

Maar toen men allen heen wou gaan

Kon niemand onzer goed meer staan

 

 

Refrein:

Wij waren evenmin of teer, sjoemlala

Overzalig in den heer, hijsasa

Nu moet ik tot mijn groot verdriet, sjoemlala

Erven of ik wil of niet, hijsasa

En drinken wij champagne, wijn, sjoemlala

O, wat zal dat lekker zijn, hijsasa.

1.

Gisteren was ’t een dag van rouw

Mijn schoonmama die lieve vrouw

Die bracht men naar het kerkhof ach

Wat nare, droeve dag

Schoon zij pas tachtig jaren was

Trof ons die slag toch veel te ras

En nu, nu rust haar dierbaar lijk

Daarginds in ’t kille dodenrijk.

 

Refrein:

’t Windje suisde door ’t geblaar, troelala (2x)

’t Zonnetje scheen zo lief op aard, troela,

troela,troelala

zo staarden wij haar achterna, troelala (2x)

plechtig was ’t wel, o, ja, larifla.

2.

Naast mij in ’t voorste van de stoet

Daar gingen ook met vol gemoed

Mijn zwagers allen diep bedroefd

Wel allen zwaar beproefd

Één sprak er met bewogen stem

Een wrede slag, ik antwoord hem

Al snikkend riep ik uit: o, god

Ze is nu immers toch kapot.

 

Refrein:

Mijn gemoed is meer dan vol, troelala etc.

Ik word er gek van, stapeldol, troela etc.

Allen barstten wij het uit, troelala etc.

Huilden ons kapot, bijna, larifla.

 

3.

Zo zag men ons treurig voorwaarts gaan

Zo kwamen wij op het kerkhof aan

En bij de groeve stond de baar

Rondom heel de familieschaar

We huilden, snikten, gilden luid

Wat aak’lig bang, wat naar geluid

Dag schoonmama, zo lief en teer

We zien u immers nimmer weer.

Refrein:

En toen ging de kist omlaag, troelala etc.

En als in een wanhoopsvlaag, troela etc.

Sprongen wij haar bijna achterna, troelala etc.

Maar 80.000 gulden liet zij na, larifla.

 

4.

Toen ging men naar het sterfhuis daar

Daar stond een goede tafel klaar

’n dejeuner, heel keurig fijn

Port met madeira, wijn

Bedroefd viel elk van ons er op aan

En eer werd aan de dis gedaan

Want toen men daarna heen zou gaan

Kon geen van ons heel goed meer staan.

 

Refrein:

Allen waren we min of meer, troelala etc.

Overzalig in den Heer, troela etc.

Zo besluit die uitvaart, ja, troelala etc.

Van onze lieve schoonmama, larifla.


De Dood en de Korporaal

De treurige lijkstoet