CuBra
Inhoud kluchten
Inhoud beroepen- liedjes
Home
Inhoud dieren- liedjes
lnhoud feestliedjes

Ben Hartman

Kluchten en feestliederen

Elke donderdag een nieuwe aflevering

Laten we maar bij het begin beginnen, liedjes over Adam en Eva.

Het volgende lied, en dat lijkt me wel duidelijk als je de tekst bekijkt, is niet erg oud.

De tekstdichter, wie zou dat zijn geweest?, is er overduidelijk in geslaagd om het aardse paradijs in Brabant te situeren!

Ik heb het lied op veel plaatsen kunnen optekenen, de mensen zongen het graag.

Je komt de tekst ook nog al eens tegen in liedjesschriften en ik vond nog een verkorte optekening in ‘Liederen en dansen uit de Kempen’.

De melodie is erg populair geweest, veel tekstdichters hebben er gebruik van gemaakt.

 

1. Adam en Eva. ( Wijze: ‘Toen ik nog een jungske was’ - het notenschrift staat onderaan deze pagina)

 

1.

Toen onze heer de wereld schiep, schiep hij de man uit klei

Hij maakte een vrouwke en een man, wat waren die twee blij

Ze speelden samen tikkertje en nog wat van die dingen

En was nog geen belasting toen, dus ze deden niets dan zingen.

 

Refrein:

Tra, la-la-la-la, tra, la-la-la-la.

 

2.

En Adam lag de hele dag met zijn blote mik in het gras

En Eva vond dat ze knapper dan de knapste filmster was,

Ze zei: als ik jouw kuiten zie, dan moet ik er van gillen

Maar Adam pakte ze stevig vast en sloeg ze tegen d’ r billen.

 

3.

Ons heer die zei: ge eet maar raak, er is van alles zat

Maar van die boom met bellefleuren, daar wordt niet van gejat,

Want anders zal ik jullie vlug wel potvermillemoppen

Door Michaël met het vlammend zwaard, mijnen hof uit laten schoppen.

 

4.

Ze schudden toen meej hunnen kop, en zeiden: nee, nee, nee

Dat doen we niet hoor, lieve heer, daar doen we niet aan mee,

Maar och ge weet de wil is goed, het vlees is o zo zwakskes

De duvel had een ander plan en hij zat al in de takskes.

 

5.

Hij was gekropen in een slang en lag zo op de loer

Hij wachtte toen op Eva lief, die maakte hare toer,

Hij sprak tot haar: mademoiselle, luste gij een bellefleurke

Het vrouwke zei: dat mag ik niet, en kreeg pardoes een kleurke.

 

6.

De duvel hield nog efkes aan en Eva trapte d’ r in

Zo kreeg die loeder van een slang nog lekker toch haar zin,

En Eva holde op een draf naar Adam met een kreetje

Ze riep: m’ n goeie ouwe sok, toe hap nu ook een beetje.

 

7.

Omwille van de lieve vree beet Adam in de vrucht

Maar amper had hij dat gedaan of plots betrok de lucht,

De heer verscheen met veel kabaal en riep: pas op, ik vat je

Ze bonden in de haast nog gauw voor hunnen buik een bladje.

 

8.

Hij stopperspilde hem eruit en zei: zeg, bende nou zot

Ge komt er lekker niet meer in, ik doe de tent op slot,

Ge ziet maar dat ge eten krijgt, ik zie u voor het leste

Gij hebt bij mij uw erwten uit, bonjour, het allerbeste.

 

9.

Ze kropen samen in het bos, zo zonder kleren aan

Ze durfden in hun blote vel niet naar de stad te gaan,

Maar Sinterklaas die met het lot der armen steeds begaan is

Die stuurde toen een pakje vol van Jansen en Tilanus.

 

10.

En Adam trok op werken uit, ze hadden nog geen centen

Hij bleef zo’n beetje in het vak en ging met appels venten,

En Eva kocht een mantelpak en Adam een jacquetje

Pantoffels en een boordeknoop en Eva een korsetje.

 

11.

Op zekere dag belde ze op, toe Adam kom naar huis

Ik voel me toch zo misselijk, het is beslist niet pluis,

Toen Adam kwam lag zij in bed en de baby had een kleurke

En Eva sprak: dit is jouw zoon, we noemen hem Bellefleurke.

 

12.

En Adam sprak: dit grapje kost veel centen naar ik vrees

Maar Eva zei: wat geeft dat nou, we trekken toch van Drees,

En Eva kocht bij V&D een schone kinderwagen

En Adam ging intussen om de kinderbijslag vragen.

 

13.

Ik heb mij in dit schone vers misschien wel eens vergist

De feiten ken ik niet precies, er was geen journalist,

Ik weet dus op geen stukken na of ’t allemaal wel waar is

Wel weet ik dat het nageslacht sindsdien wel de sigaar is.

 

14.

Als Adam er niet was geweest en Eva evenmin

Dan hadden wij vandaag geen feest en ook geen goeie zin,

Gelukkig hebben ze allebei van het appeltje gegeten

Want anders hadden we niet aan ’t borreltje gezeten.

 

De tekst van het volgende lied kreeg ik van iemand uit Schijndel, het was o.a. gekend bij de familie Hellings.

Het zevende couplet haalde ik van deze Cubra-site, van een inzending van Nel Timmermans.

In ‘Liederen en dansen uit de Kempen’ staat een variant, destijds opgetekend in Liempde.

Ik heb de melodie gebruikt die bij deze Liempdse variant hoort, zo krijg je toch een idee hoe ‘ons’ lied gezongen moet worden.

Op de zeer interessante site: www.hetgeheugenvannederland.nl kwam ik 5 verschillende liedbladen tegen met hetzelfde scheppingsverhaal.

Ze worden alle vijf gezongen ‘Op een fraaie wijs’.

Ik zal nu de tekst weergeven van ‘een nieuw lied van Adam en Eva’ en dan zul je merken dat er in de loop der jaren flink geknoeid is met deze ‘originele’ versie van het scheppingsverhaal.

 

1.

Toen God de wereld heeft geschapen

Toen schiep hij dieren en ook apen

Die beesten waren in het eerst verblijd

Omdat er zo een wonder was geschied

Toen moest er ook een ander schepsel wezen

Waarvoor die dieren moesten vrezen

God schiep de mens, een man in zijn formaat

Adam, de eerste mens, die was daartoe in staat.

 

2.

Daar stond hij nu (naakt) in al die vreemde streken

Hij had geen mens waarmede hij kon spreken

Vervelendheid lag hem op het gelaat

Hij was wel man, maar nergens toe in staat

Hij riep: o, God, wil mij gezelschap geven

’t Is tot bevordering van mijn jonge leven

Hij is gaan slapen en het was reeds nacht

Wat toen gebeurde had Adam nooit gedacht.

 

3.

Toen is de schepper weer tot hem gekomen

Heeft hem een rib uit zijn lichaam genomen

En schiep er een lief, aardig vrouwtje van

Het was tot bevordering van de eerste man

Hij werd wakker en wist niet wat hij hoorde

Een vreemde stem fluistert hem in de oren

Zij riep: och, Adam, Adam, zie eens hier

Ik ben geschapen alleen voor uw plezier.

 

4.

Dat liet Adam zich geen tweemaal zeggen

Hij wist de zaak heel goed te overleggen

Omdat hij was de allereerste man

Daar is geen mens die daaraan twijfelen kan

Die schone vrouw die hem de tijd vermaakte

Heeft hem geleerd van al de vreemde zaken

Neem maar een ribben uit en roep overluid

En maak er niets dan schone vrouwtjes uit.

 

Volgt nu de tekst van het losse liedblaadje uit Schijndel.

 

2. Het scheppingsverhaal.

(het notenschrift staat onderaan deze pagina)

 

1.

Toen God de wereld had geschapen

Schiep hij de honden en ook de apen,

Hij schiep dit alles uit het niet

En hij was zo blij dat het was geschied.

 

2.

Maar toen moest er nog een ander wezen komen

Waarvoor de dieren zouden schromen,

Hij schiep de mens zo wijd en zijd beaamd

De eerste mens werd Adam toen genaamd.

 

3.

Adam leefde heel stil en verlaten

Hij had niemand waar hij eens mee kon praten,

Het werd al donker, het werd al nacht

En wat er toen gebeurde had Adam nooit verwacht.

 

4.

De engel Gabriël is op zijn pantoffeltjes gekomen

Hij heeft een ribbetje uit Adams zij genomen,

Hij maakte daar een heel lief en aardig vrouwtje van

Tot gezelschap van de allereerste man.

 

5.

’s Morgens bij het ontwaken, o, wat mocht hij horen

Een lief stemmetje klonk hem in de oren,

Zeg Adam, luister eens even hier

Ik ben gekomen alleen voor jouw plezier.

 

6.

Adam was verheugd in hoge mate

Hij kon het loven en het danken niet meer laten,

Hij riep met luide stem toen blij

Heer, neem al mijn ribbetjes en maak nog vrouwtjes bij.

 

7.

En daarom zijn de vrouwen op deez aarde

Voor de mannen van zoveel waarde,

Daarom hulde aan de vrouw

Want zij blijft in alles trouw.

 

 

3. Toen onze vader Adam nog een jonkman was.

(het notenschrift staat onderaan deze pagina)

 

Rolf Janssen tekende dit lied op in Tilburg bij mevrouw Cato Bartels- van Alphen.

 

1.

Toen onze vader Adam nog een jonkman was

Leefde hij zonder zorgen uit zijn moeders kas,

’t Geluk dat sleept hem na en hij hoefde niks te doen

Hij sliep tot half elf en somtijds tot de noen,

 

 

Refrein:

Van liederom tra-la-la, van liederom tra-la-la

Hij sliep tot half elf en somtijds tot de noen.

 

2.

Na zijne dejeuner trok hij zijn botten aan

Ging nog een straatje om, me dunkt ik zie hem gaan,

Hij dronk ‘ne kwak of drie en soms een kapper bier

Hij speulde op de biljartbal ’n partij drie vier.

 

Refrein.

 

3.

Op zijne achternoen ging ie naar den dikken Nee

En was hem ’t werk te slecht dan naar de stammenee,

En bleef hij nog es thuis voor ene enkele keer

Dan speelde ie met de kaart, met onze lieve heer.

 

Refrein.

 

4.

Dat leven was te goed, de weelde die hem stak

Bracht Adam op ’t gedacht dat hem nog iets ontbrak,

Hij sprak tot onze God: kom, kom ’t is te flauw

Ik blijf zo niet alleen, ik wil hebben ene vrouw.

 

Refrein.

 

5.

Maar Adam jongelief, sprak onze goede God

Waar dagge me nou van spreekt, bende gij zat of zot,

Ik wil een wijf bij God, zowaar als ik het zeg

Of ik laat me ’t hoofd afrijden op onze ijzeren weg.

 

Refrein.

 

6.

Toen God de vader zag dat Adam met geweld

Aan ’t lijntje wilde zijn en met een wijf gekweld,

Dan slaapt hij en dan toen ’t slapen was gedaan

Zag Adam voor z’n bed een heel schoon blommeke staan.

 

Refrein.

 

7.

Vol vreugde sprong ie op en riep als heel verrukt

Terwijl hij haar iets doet en aan zijn vestje drukt,

Kom hier gij lieve smots, kom hier gij aardig ding

En zo gij niet en wilt en dat ik mij verdrink.

 

Refrein.

 

8.

Maar onze goede God die sprong daar tussen in

En zei: Adam allee, bedaar die dwaze min,

Want Adam, jongelief, gij zijt wat al te gauw

Heb toch eerst wat geduld, dat ik oe eerst es trouw.

 

Refrein.

 

9.

Toen werd Adam getrouwd die van vreugde luid opsprong

Terwijl dat Eva hem de schoonste liedjes zong,

Maar korte tijd daarna, ’t was minder dan een jaar

Verandert zijn plezier in droefheid en bezwaar.

 

Refrein.

 

10.

Dus vrienden, zult gij zellef wel verstaan

Wat Eva hare man moet hebben aangedaan,

Want menigmaal stond hij te zuchten om zijn kruis

Ach was ik maar gebleven in mijn ouders huis.

 

Refrein.