CuBra
Inhoud kluchten
Inhoud beroepen- liedjes
Home
Inhoud dieren- liedjes
lnhoud feestliedjes

Ben Hartman

Kluchten en feestliederen

Elke donderdag een nieuwe aflevering

Mijn Fieselefacie

 

Het volgende prachtige lied: mijn fieselefacie, nam ik op bij de heer Gerard Bijvoet in Den Dungen.

Hij is afkomstig uit West-Friesland en dat verklaart waarschijnlijk de schrijfwijze en uitspraak van sommige woorden.

Ik bewaar goede herinneringen aan mijn bezoekjes aan Gerard Bijvoet. Behalve dat het een aardige man was, kon hij ook goed pianospelen en begeleidde zichzelf bij sommige liedjes.

 

De woorden die Gerard Bijvoet zong hebben we aangevuld met fragmenten van opnames uit Boxtel, Sint-Michielsgestel en Sint- Oedenrode.

In Sint-Michielsgestel, de heer Fleuren, heet dit lied: ‘Schele Tinus’ en in Sint-Oedenrode, mevrouw Oppers- van Wel Lamers, ‘Toen ik klein en vrolijk was’.

Het is duidelijk dat met fieselefacie aangezicht wordt bedoeld, toch had de heer van Heel uit Boxtel een andere interpretatie.

Bij hem is fieselefacie een bult!

Deze wordt gemaakt van bijvoorbeeld balonnen en op het einde van elk couplet wijst de voorzanger langzaam naar z’ n bult op z’ n rug terwijl hij zich omdraait naar de toehoorders.

Later hebben de Ploegadoers, de in hun tijd ongelofelijk populaire volkse muziekgroep uit Liempde, dit lied ‘opgepikt’ en werd het op een sublieme manier uitgevoerd door Ad Braken.

 

Mijn fieselefacie.

 

1.

Toen ik pas in mijn wiegje lag

En mijn papa mij kwam aanschouwen

Kon hij, toen hij mijn bakkes zag

Onmogelijk zijn laachen houwen

Hij sprak met kriebels in zijn keel

En keek toen naar ’t kleine baasie

Hij heeft een wipneus en kijkt scheel

Hij heeft precies mijn fieselefacie.

 

2.

Ik was zes jaar en moest naar school

Maar kans van leren was verkeken

De kinderen hadden pret en jool

Als ze naar mijn bakkes keken

Toen kwam de meester aangestapt

En hield een plechtige oratie

Maar ik werd van die school getrapt

Alleen maar om mijn fieselefacie.

 

3.

En toen ik dan de dienst in moest

Sprak de majoor, jij boerenpummel

Zeg, hou je eens een beetje koest

En sta er niet te lachen, lummel

Helaas majoor, ik lach toch niet

Ik huil maar van de alteratie

Dat jullie daar geen verschil in zien

Dat zit ‘m in m’ n fieselefacie.

 

4.

En later zocht ik nog een vrouw

Die lief en leed met mij wou delen

Ze zei: ik hou toch zo van jou

Dat je lelijk bent kan me niet schelen

We waren beide gauw verloofd

Heel de familie dronk een glaasie

Ze sprak: ik heb ‘m niet om z’ n hoofd

Ik trouw ‘m om z’ n fieselefacie.

 

5.

Toen dan de eerste kleine kwam

En ik hem even ging bekijken

Toen ik ‘m in mijn armen nam

Zou ie wel op z’n papaatje lijken?

Wel, wel wat heeft dat ventje schik

M’ n lekkere, kleine mollige Klaasie

En ik zag ’t in ’n ogenblik

Het is precies mijn fieselfacie.

 

6.

Nog trad ik op als humorist

Zonder succes, wat kon ’t mij deren

Maar zonder dat ik ’t zelf wist

Kon ’t publiek zich amuseren

En ik heb zelfs een tijd gekend

Dat ze vochten om ’n plaatsie

En dat niet om mijn talent

Maar enkel om m’ n fieselefacie.

 

7.

En als ik later dood zal zijn

En gezongen heb m’ n laatste liedje

Dan zullen ze mij begraven gaan

Al in ’n houteren eetwietje

Dan komt er op mijn grafsteen staan

Hier in dit bekrompen plaatsie

Rust die oude Tinus heel alleen

Nooit zien we weer z’ n fieselefacie.

 

Ik denk dat het volgende lied, wat sfeer betreft, goed aansluit bij ‘mijn fieselefacie’.

Ik vond de tekst in een liedjesschrift dat eens toebehoorde aan G. Vriens uit Haaren.

Ik heb deze persoon niet gekend; ik kocht op de jaarlijkse Tilburgse boekenmarkt, zo’ n twee jaar geleden, een aantal liedjesschriften met deze naam er op.

Er staat een wijsaanduiding bij, ‘in het bos’, maar ik kan de onderstaande woorden absoluut niet kwijt in deze melodie.

Dus laten we het notenschrift maar achterwege bij het lied van Ome Hein.

 

Ome Hein heeft een kind gekregen. (wijze: in het bos).

 

1.

Ome Hein die kreeg vannacht

Ja, het is heus geen geintje

Plotseling een kleintje

’t Kwam met het laatste treintje

De vroedvrouw riep: och, grote grut

Wat was nu dat een nachie

Vijftien pond wat dachie

Woog dat lieve vrachie

Nauwelijks had ik ’t in m’ n hand

Of ’t schreeuwde moord en brand.

 

Refrein.

Ome Hein, ome Hein

Roept een ieder, groot en klein

Ome Hein heeft een kindje gekregen

Heel de buurt riep weldra

Ome Hein die is papa

Dat is nou verdraait al vierde malen.

 

2.

Toen het op de wereld was

Kreeg ’t lieve kleine dotje

Van zijn tante Lotje

Een kakstoel met een potje

Nauwelijks zat het in zijn stoel

Of het begon te gillen

Te beven en te trillen

Gunst, wat zou het willen

Riep tante Na: kijk wat een dot

’t kakt al in z’n pot.

 

3.

De buurvrouw van de hoek die zei:

Gut wat een lelijk loeder

’t Lijkt precies de huisbaas

’t Heeft niks van zijn moeder

Tante Na zei: nou ik vind

’t wel een aardig guitje

Net z’n tante Truitje

Kijk maar naar zijn snuitje

Schele Bet die riep weldra:

’t Is precies z’n pa.

 

4.

Na een dag of wat kwam ook

De huisbaas arriveren

Om te feliciteren

En bleef bij Hein dineren

Maar toen hij daarna heen wou gaan

Stond hij zich op te winden

Hij vloekte als een hinde

Ik kan mijn hoed niet vinden

Woedend schreeuwde hij in ’t rond

Met hoed zit vol met stront.

 

Refrein:

Ome Hein, ome Hein

Riep de huisbaas, wat een zwijn

Ome Hein zijn kleine jongen moet je weten

Zag mijn hoed wat een span

Voor een kakstoelpotje an

En hij heeft er een hoopie in gekweten.