Joep Eijkens

Even een frisse neus halen bij het Galgeven

 

 

 

 

Op de eerste dag van de lente nam ik de goede raad van een kennis ter harte om de Corona-ellende even los te laten en een flinke wandeling te maken. Ik koos voor de bestemming Galgeven en liep er heen met Dido, de hond van onze buren met wie ik vaker ga wandelen. Meestal zijn we na een uurtje wel weer terug maar ditmaal werd het zeker drie keer zo lang.

De route ging langs het Wilhelminakanaal naar de Trappistenbrug en vervolgens via de abdij van Koningshoeven in de richting van Moergestel om even voorbij de snelweg het bos in te gaan dat het ven omgeeft. Onderweg kwam ik wandelaars tegen, skaters en hardlopers, een gezin op de fiets en ook nog – helaas – twee motorcrossers die voorbij scheurden alsof de weg alleen van hen was.

Ook in het bos liepen meer mensen dan anders op een zaterdagmiddag. Maar het was ook schitterend weer. Voor me liep een ouder echtpaar. “Wat is het toch druk”, hoorde ik de vrouw zeggen. “Maar ja, de mensen hebben ook de hele week binnen gezeten.” Sommige wandelaars hadden een hond bij zich, twee dames zelfs een stuk of tien, zodat ik dacht te maken te hebben met een hondenuitlaatbedrijfje. Maar nee, het waren liefhebsters wat trouwens ook te zien was aan de honden op de trui van de voorste.

Even later kwam tussen de dennen het ven in zicht, ontelbare golfjes schitterden in het zonlicht. Op de dichtstbijzijnde oever stond een man Kung Fu-oefeningen uit te voeren terwijl zijn vriendin een stukje verderop over het water uitkeek.

Er zijn een paar jaar terug honderden bomen gekapt rond het Galgeven. Zo jammer als ik dat aanvankelijk vond, zo mooi vind ik nu de openheid en wijdsheid.

Een zwarte specht vloog weg tussen de stammen. Ik hoorde zijn karakteristieke roep 'krukrukru', gevolgd door een klaaglijk, bijna mechanisch klinkend 'Iejè!!!!'. Het leek wel alsof ik opeens meer dan vijftig jaar terug was gegaan naar het moment dat ik voor de eerste keer in mijn leven een zwarte specht zag in ditzelfde bos.

Een jonge vader en zijn dochtertje fietsten voorbij op mountainbikes. Het pad werd smaller. Twee oudere dames gingen bijna demonstratief met de rug naar mij toe staan, toen ik hen passeerde – maar goed, het paadje was ook te smal om de geboden afstand van anderhalve meter in acht te nemen. Dido zocht even de koelte van het water en leste zijn dorst.

                                                                       ***

Ik verliet het bos om langs een andere weg terug te keren naar de stad. Aan de rand van een akker stopte ik even bij een perkje bloemen dat de plek aangaf waar een paar jaar terug een vermoorde man werd aangetroffen. Een kleine oase van paarse viooltjes, in een cirkel geplant rond gele narcissen. Er zijn overledenen die het met minder liefde moeten doen.

Het liep tegen vieren toen we bij knooppunt De Baars waren aangekomen, het verkeersknooppunt dat genoemd is naar een herberg die hier eeuwen terug lag. En weer vroeg ik me af wie toch die Nagtdieven zijn die daar onder één van de viaducten hun sporen hebben nagelaten. Vandaar was het nog maar een kwartier lopen naar huis en Dido leek het ook wel welletjes te vinden.