HET VOERTUIG VAN EEN LITERAIRE KAMERAADSCHAP

DE BRIEFWISSELING TUSSEN JAN BRUENS & DAALDREEF,

geanalyseerd door A.A. Jacobs, neerlandicus

 

Er werd gebeld. Er stond een mevrouw op de stoep van zekere woning te Monster aan zee, een mevrouw die zich bekend maakte als ambtenaar van de Gemeentelijke Dienst Burgerzaken.

Zij sprak: "U wordt gezocht dwz: als u gedichtjes schrijft onder het pseudoniem Daaldreef ". Dat kon de dichter niet ontkennen.

Zij vervolgde: "Iemand zoekt u, en vraagt uw adres. Maar dat mogen wij als gemeente niet zo maar geven. Privacy, weet u wel."

"De man die naar u op zoek is, is de vroegere VVV-directeur van Den Bosch, Jan Bruens."

"Ik geef u zijn telefoonnummer, dan kunt u hem zelf bellen als u gevonden wil worden; of wilt u niet ontdekt worden?", vroeg de mevrouw van Burgerzaken nog.

Welke dichter zou er nu niet ontdekt willen worden. Dus belde Daaldreef Jan Bruens. Wonderlijk hoe diens warme, kleurrijke stem een afstand van 40 jaar wist te overbruggen.

Het bleek te gaan om gedichten over Den Bosch, die in de zestiger jaren geschreven werden op uitnodiging van Jan Bruens als animator van schone kunsten en receatieve cultuur, en die geplaatst werden in het VVV-blad Uitgaan in Den Bosch.

Het was indertijd de bedoeling deze gedichten te bundelen, maar de uitgever: A.A. Stols Den Haag, ging failliet, en daar verdwenen die prachtpoëmen onder het stof.

 

Tot het jaar 1997. Toen kreeg Jan Bruens de geest om deze geest uit de fles te verlossen, en hij ging aan de slag om de dichters van weleer – voor zover nog in leven – te benaderen om hun medewerking te vragen aan een bundel over Den Bosch, die Promenade zou gaan heten. De bundel verscheen in maart 1998.

 

Daarover gingen de brieven die in maart/april 1998 tussen Jan Bruens en Daaldreef gewisseld werden, 4 in totaal.

In 1999 volgden nog 3 stuks, meer over poëzie in het algemeen, en actuele uitgaven in het bijzonder.

In het jaar 2000 waren daar al 10 brieven voor nodig, in 2001 werden dat 20 stuks, en 2002 maar liefst 30, en thans, eind juni 2003 staat de teller op 13, in totaal derhalve 80 brieven over en weer, telkens zo’n 3 à 5 bladzijden getypt.

Soms loopt het uit de hand tot zo’n 10 pagina’s, met name bij Daaldreef, en krijgt de brief het karakter van een journaal over lees- en levenservaringen.

 

De correspondenten ontdekten al schrijvende zoveel gemeenschappelijks qua opleiding, werkervaring, belangstelling, hobby’s en gemeenschappelijke kennissen, dat er bepaald geen gebrek aan stof was.

Die opleiding was voor beiden o.a. de cursus Publicistiek aan het Instituut voor Journalistiek van de Nijmeegse Universiteit onder leiding van de gerenommeerde journalist en gemeentelijk voorlichter te Rotterdam: Jan Nieuwenhuizen, en al zat er dan ’n tijdsverschil van 10 jaar tussen beide cursisten: voor beiden leverde deze opleiding een gedegen basis om in de samenleving professionele voorlichting te bedrijven: Jan Bruens op het terrein van de recreatie en het vreemdelingenverkeer in Noord-Brabant, Daaldreef op gebied van de provinciale gezondheidszorg in Zuid-Holland.

 

Beiden hebben ook een jarenlang docentschap aan een HBO-opleiding achter de rug, Bruens aan de Hogeschool voor Toerisme & Recreatie te Breda, en Daaldreef aan de Bibliotheekacademie te Den Haag. Beiden wisselen goede herinneringen aan deze periode uit.

Gemeenschappelijke kennissen bleken schrijvers als Geert van Beek, Frans Babylon, de filosoof Cees Verhoeven, maar ook mensen uit de kringen van Rotary, en bestuurders als Joep Baartmans-Van den Boogaart, eertijds gedeputeerde voor cultuur in Brabant, en thans ergens burgemeester.

De correspondenten wilden niet met elkaar wedijveren wie het meest uitgebreide netwerk had, maar de lijnen naar het maatschappelijk middenveld bleken bij beiden aanzienlijk.

 

Even zo vrolijk correspondeerden ze over het genoegen dat de putter, de sijs en de Japanse nachtegaal de luisteraar kunnen verschaffen, want beiden bleken er ’n volière in de tuin op na te houden, wat tot ornithologische bespiegelingen leidde over baltsgedrag en broedtijd. Of het gaat over tuinieren voor liefhebbers.

En over taalkundige of etymologische vraagstukken.

Het karakter van de correspondentie is echter overwegend een uitwisseling van leeservaringen, waarbij Daaldreef dikwijls als aangever blijkt te fungeren, en Bruens veelal als consument van leestips, recensies en literatuurbeschouwing. Maar ook het omgekeerde doet zich voor.

Bij de brieven die werden gewisseld bevinden zich dan ook tal van bijlagen uit de couranten, opinieweekbladen en literaire tijdschriften, waarmee de correspondenten elkaar konden verblijden.

 

Per kalenderjaar komen aldus vele tientallen auteurs, met name dichters, en hun publicaties aan de orde, al dan niet gelardeerd met een persoonlijk oordeel van de briefschrijver. Het geeft een goed beeld van de actuele poëzie in dit tijdsbestek.

 

Naast auteurs krijgen ook de vaste critici uit de bladen aandacht, met de kanttekening dat die zelf ook dikwijls poëzie publiceren, zoals Piet Gerbrandy, Leonard Ilja Pfeijffer, Rob Schouten, Marjoleine de Vos, e.a.

Over deze critici laten beide correspondenten zich kritisch uit; soms ook valt er bijval te bespeuren.

 

Ook de literaire en publicitaire prijzen en de daarvoor genomineerde kandidaten passeren de revue. Daarnaast kreeg briefwisseling als literair fenomeen aandacht, waarbij Bruens en Daaldreef zich realiseren dat hun briefwisseling niet een zodanige pretentie heeft, zoals bijv. die tussen Carmiggelt en Reve, of de brieven die Jeroen Brouwers wisselde met zijn uitgever Geert van Oorschot.

 

Zoekend naar een typologie van deze correspondentie tussen Bruens en Daaldreef zoals dit door de comparanten wordt beleefd, citeer ik uit een recente brief van Bruens als volgt:

Blijf voor mij een waardevolle en aangename reisgids door het land der letteren, en dat niet alleen, en:

Dank zij jou behoud ik het uitzicht over het literaire landschap.

 

En Daaldreef schreef recent aan Bruens: Ook al hebben we nu de zegeningen van de E-mail, ik benut die liever voor korte berichtgeving, en schrijf brieven zoals wij die uitwisselen als oefening in zelfreflectie en nauwkeurig taalgebruik.

Ik zou dat niet graag willen missen.

 

Bruens profileert zich in deze correspondentie veelvuldig als organisator van literatuurbeleving: als voorzitter van de stichting Poëzie op straat, als gespreksleider van literaire happenings zoals die in café De Keulse Kar in Den Bosch, of als roerganger tijdens literaire boottochten op de Binnendieze, en nog zoveel meer.

Daaldreef blijft in de correspondentie de dichter, die af en toe een tipje oplicht van de sluier die ligt over het schone geheim der poëzie, over het wordingsproces.

 

Samenvattend: deze briefwisseling is het dragende voertuig van een literaire kameraadschap.

 

 

 

A.A. Jacobs,

juli 2003