Foto:  Ed Schilders

Deze tekst van Martin Bril verscheen oorspronkelijk in de Volkskrant van Prinsjesdag 21 september 2004

Copyright 2004:

Martin Bril & CuBra

Poëzie op Straat - Den Bosch 

Gedicht: Toon Tellegen

Plaats: Vismarkt

Tekst: Martin Bril


Den Bosch

door Martin Bril

 

Op het terras van Le Figaro, een uitspanning aan het Stationsplein in Den Bosch, zaten een vrouw, haar ouders en twee kinderen -- van die verwisselbare jongetjes met brilletjes op die niet stil kunnen zitten.

Op zeker moment arriveerde de serveerster met de bestellingen; een broodje met drie soorten ham voor de vrouw, een punt appeltaart voor haar moeder, een biertje voor haar vader en een broodje kroket voor de jongens. ‘Ik had twee broodjes kroket besteld’, riep de vrouw. In die kreet weerklonk het verdriet van jaren.

‘Sorry mevrouw’, zei de serveerster.

‘Wat moet ik met één broodje kroket’, ging de vrouw verder terwijl ze woest het bestek uit haar servet rolde, het broodje doormidden scheurde en de kroket met haar mes halveerde. ‘Twee jongens, twee broodjes, twee kroketten, ja toch pa?’

Pa knikte heftig.

‘Wilt u nog een broodje kroket?’, vroeg de serveerster.

‘Nou hoeft het niet meer hoor’, antwoordde de vrouw zonder op te kijken van haar karweitje.

De serveerster sloop weg, de vrouw likte mopperend haar vingers af en gaf elk van haar jongens een half broodje kroket. Haar moeder nam een hapje appeltaart.

Elders in Den Bosch liep een man over de Vismarkt, in de richting van de Korenbrugstraat. Hij kwam op een klein pleintje waar het geluid van vallend water klonk: de Binnendieze. De man keek even om zich heen en zag aan de blinde muur van een schoonheidssalon een groot gedicht van Toon Tellegen hangen; witte letters op een blauw vlak.

 

EEN MAN DACHT

 

Een man dacht:

wanneer zal ik eens

één minuut niet

aan haar denken?

 

Nu?

 

Hij ging zitten

en dacht één minuut

niet aan haar

 

Toen stond hij op

en wandelde verder

dacht verder

steeds verder

zonder tussenpozen

aan haar

Er speelde een wrange glimlach om de lippen van de lezer, en toen pas zag hij de grote, stenen bank die pal tegenover het gedicht stond. Hij ging zitten en las het gedicht nogmaals. Niets wees er op dat hij aan iemand dacht toen hij op dit pleintje arriveerde, maar nu hij zat, leek daar verandering in te komen.

Nu dacht hij aan haar.

Precies één minuut.

Toen stond hij op en wandelde hij verder, de smalle, lange Molenstraat in. Hij deed zichtbaar zijn best niet verder aan haar te denken aan wie hij daarnet nog een minuut had gedacht, maar iets in zijn rug wees er op dat dit niet lukken ging, het was zo’n tragische, licht gebogen, lange rug waar een dun, bijna versleten windjack omheen hing. Het kon zomaar een vader zijn die zijn zoontjes al een jaar niet had gezien; wat zouden zijn jongens op dit moment doen?