INHOUD COOLS 2003
INHOUD COOLS
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL
KUNST
FOTO

Print  Pagina


Eindeloos met boeken - 27 bijdragen

 

Woord vooraf

Boeken! Voor de vrienden van de Stichting dr. PJ Cools MSC is het een elixer. Het begeren, het verzamelen, het bezit en uiteraard het lezen en het herlezen, dit alles houdt ons dag na dag bezig. Ook dit jaar getuigen de bijdragen in dit vriendenboekje van die oprechte hartstocht voor wat in een van de bijdragen genoemd wordt: de in dunne plakjes gesneden en kriebelig bedrukte houtblokken. Velen van ons blijken, zo wijzen de hier beschreven en bijeengevoegde lotgevallen, niet alleen een betrokkenheid bij het boek doch in velerlei variëteiten ook een goed oog en geheugen te hebben voor de geschiedenis van het verwerven. Opvallend is bovendien dat naast het feit dat dit jaar de boekenkast prominent in de bijdragen terugkomt, de liefhebber en de lezer nimmer de trein bestijgt zonder zijn valies met boeken.

De Stichting dr. P.J. Cools MSC opent met het grootste genoegen wederom het venster en biedt u een genoeglijk uitzicht op het door u zelf gecreëerde nieuwe boekenlandschap. Een plezierige leestijd wordt u toegewenst.

 

Bestuur Stichting dr. P.J. Cools MSC

Peter IJsenbrant, voorzitter 

 

Maria Goretti

 

Jacques van der Borght

 

Mijn schoonmoeder was erg begaan met de ‘verlaten kindertjes’ die destijds het Maria Goretti tehuis aan het Wilhelminapark in Tilburg bewoonden. Zij vroeg, en kreeg, dispensatie om haar dochter Maria Goretti te mogen noemen. Goretti is immers geen voornaam. Zo komt het dat mijn vrouw met de doopnamen Maria Goretti Wilhelmina, roepnaam Mariette, door het leven gaat.

Ruim tien jaar geleden waren we aan een vrij weekendje toe. De kinderen waren nog klein en we wilden er weer eens met zijn tweeen op uit. We huurden een huisje uit de krant en brachten de kids onder bij mijn zus. Lekker een weekend wandelen in de Ardennen.

Het huisje lag goed verstopt aan het eind van een weggetje in een bos; het liefdesnestje van een Belg met geld teveel. Het had een gewoon huiskamertje met open keuken. De slaapkamer was echter een ander verhaal, die werd alleen verlicht door rode spots. Het grote bed was gedekt met rood pluche. De aangrenzende badkamer was luxueus uitgevoerd met een overdaad aan spiegels. Het leek wel een bordeel.

Volkomen ongerijmd in die ambiance, lag op het nachtkastje een derde druk uit 1950 van het boekje ‘Maria Goretti’ van P. Xaverius C.P., gedrukt in Mook en uitgegeven door Uitgeverij Roosenboom in Heerlen. Het werkje is goedkoop uitgevoerd met een slappe kaft en verluchtigd met zwart-wit foto’s uit de film ‘Cielo sulla Palude’. Het boekje is een levensbeschrijving van de in 1947 zalig verklaarde Maria Goretti en gebaseerd op de officiele akten van het proces van heiligverklaring.

We beleefden een gepassioneerd weekend, zo zonder kinderen tussen het pluche. Het boekje over Maria Goretti hebben we meegenomen, dat lag daar gewoon op ons te wachten. Wij zochten dit boek niet, het zocht ons! We koesteren het sindsdien.

 

De gemeenschap

 

Fons van Buuren

 

Hij was die avond toevallig de eerste die binnenkwam en had dientengevolge even tijd de boekenkast te monsteren voordat de bijeenkomst begon. Na de vergadering bleef hij dralen voor dezelfde kast. In feite kenden wij elkaar niet.

 

Omdat er problemen waren binnen de kerkelijke gemeenschap waartoe wij behoren, had een aantal parochianen bedacht dat het niet onverstandig zou zijn om met een groep verontrusten een avond te praten teneinde olie op de golven te gieten. Ons huis was ruim genoeg om met zo'n zestien mensen in een kring te zitten. De meesten waren voor elkaar niet meer dan een gezicht of een naam. Enkelen kenden elkaar wat beter. Wat hem en mij betrof: we wisten alleen dat we allebei, vele jaren na elkaar, Nederlands hadden gestudeerd.

Terwijl ik na de bijeenkomst de mede-verontrusten weghielp, maakte hij met mijn vrouw nog een praatje - bij de boekenkast. Het was hem opgevallen dat daar niet alleen een reeks in verfomfaaide bibliotheekbanden gestoken jaargangen van het tijdschrift De Gemeenschap stond, maar ook nog een aantal losse afleveringen van datzelfde tijdschrift, dat van 1925 tot 1941 als cultureel orgaan van de progressieve jong-katholieken zo'n vooraanstaande en tegendraadse rol had gespeeld in het maatschappelijk en kerkelijk leven. Mijn vrouw vertelde hem dat ik in de jaren zestig met het plan had rondgelopen een dissertatie te schrijven over De Gemeenschap, maar dat het later op een heel andere kant van het vak was uitgelopen.

Toen ik mijn gasten had uitgezwaaid en de woonkamer binnenkwam, maakten wij nader kennis. Daarbij kwam de aap uit zijn mouw. Hij bleek al jaar en dag bezig met het verzamelen van alle mogelijke materiaal van en rond het tijdschrift De Gemeenschap en de gelijknamige Utrechtse uitgeverij. Omdat ik sedert heel lang niets meer deed met hetgeen ik indertijd met betrekking tot dit onderwerp al scharrelend bij elkaar had gebracht, bood ik aan dat hij alles wat ik toevallig wél en hij nog níet had, zo van mij kon krijgen. Het was voor het eerst in mijn leven dat ik afstand kon doen van ooit gekochte en gekregen boeken.

De zondag daarop hebben hij en zijn vrouw met anderhalve doos boeken ons pand verlaten. Sedert die zondag is er boekenvriendschap, en meer dan dat: gewoon hechte vriendschap.

Gemeenschapszin. Zo'n parochie toch.

 

Met Amor vozen

 

Ivo Duis

 

Draai het woord lezen eens om... Precies.

Daarin voelde ik me twee maanden geleden langzamerhand veranderen, toen ik bezig was met Ovidius´ Metamorphosen (sic!). Niet dat het boek daar enige aanleiding toe gaf. Van uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep (O, Muzen, beroer toch mijn toetsenbord...) verscheen echter een jubileumbrochure ter gelegenheid van haar 40-jarig bestaan: "Eén boek hebben we voor een keer extra luxe laten uitvoeren: Metamorphosen [slik!] van Ovidius, met schitterende gravures, in twee kleuren gedrukt op het beste papier, zilver op snee, uitgegeven in een cassette. Niet goedkoop, maar zijn prijs meer dan waard."

Be-dánkt, Athenaeum! Nog geen jaar eerder had ik, voor een toch ook niet misselijke prijs, de gewone gebonden uitgave gekocht. Zonder de "meer dan honderd gravures" van Crispijn de Passe (1564-1637).

"´n Klassiek geval van jammer maar helaas. Het zou natuurlijk belachelijk zijn om die jubileumuitgave óók nog aan te schaffen. Toch?", balkte ik tegen Basia.

De brochure liet ik evenwel, als een ware tantaluskwelling, op de salontafel liggen om ´m in de daaropvolgende dagen af en toe quasi-achteloos door te bladeren. "Wel mooi eeuwenlang de mythologische bijbel voor beeldende kunstenaars... Juist zo´n werk hoort fraai geïllustreerd te zijn... Maar ik laat me niet gek maken... Mijn huidige exemplaar heb ik verdomme al bijna uit... En bij een antiquaar krijg ik er amper iets voor terug..."

Mijn vrouw gaf geen kik.

Anderhalve week later en een paar uur nadat ik de rap verouderde Metamorphosen nèt uitgelezen op de boekenplank had teruggezet, neusden we wat rond in boekhandel Livius. Basia kwam na een kwartiertje met een schalks glimlachje op me af.

"Heb je het nou nóg niet gekocht?"

"Wáhat?"

"Liefste... Je bent een open boek."

Wat ben ik toch ´n ezel. Ze had me al door vanaf het begin. M´n polkabrokje.

Ennuh... Athenaeum, van harte!

 

Mijn eerste antiquaar

 

Anton Eijkens

 

In mijn gymnasiumjaren op het Odulphuslyceum (1934-1938) had ik twee bronnen, waaruit ik mijn literaire dorst kon lessen: de Roomsch-Katholieke Openbare Leeszaal ‘Sint Dionysius’ aan de Willem II-straat 23 en Boekhandel en Antiquariaat De Kempen van Janus Pillot aan de Spoorlaan 11a.

In de Openbare Leeszaal kon ik dankzij drs. Dré van Spaendonck, leraar klassieke talen van het St. Odulphuslyceum, toegang krijgen tot aan ‘gerijpte volwassenen’ voorbehouden lectuur, zoals bijvoorbeeld Céline’s Voyage au bout de la nuit en Papini’s Un uomo finito. Hij drukte me wel op het hart om het niemand te vertellen.

Bij het antiquariaat van Janus Pillot – in mijn herinnering een lange volgestouwde pijpenla - kocht ik voor een grijpstuiver mijn eerste boeken. Anno 2003 zal men zich nauwelijks meer kunnen voorstellen, dat ik in mijn latere gymnasiumjaren één kwartje zakgeld kreeg, waarvan ik éénmaal per twee weken een pakje pijptabak en enkele malen per jaar bij Janus Pillot een boek kon kopen.

Mijn grootste en duurste aankopen (die nog altijd in mijn boekenkasten staan) waren:- 5 delen van Guido Gezelle’s Dichtwerken, in 1913 uitgegeven bij L.J. Veen, Amsterdam; prijs 2 gulden. - Heinrich Heine’s Sämtliche Werke in Zwölf Bänden, een 19e-eeuwse uitgave van J.G. Cotta’sche Buchhandlung, Stuttgart; prijs 4 gulden. - Schillers Werke in Zehn Bänden, een uitgave van Deutsches Verlaghaus Bong, Berlin-Leipzig-Wien-Stuttgart 1907; prijs 3 _ gulden.

Maar mijn eerste, misschien wel mijn dierbaarste en zeker mijn goedkoopste aankoop bij Janus Pillot was Pole Poppenspäler van Theodor Storm, een geannoteerde uitgave in de serie ‘Meine Erste Sammlung – Für Junge Leser’ van J.M. Meulenhoff, Amsterdam z.j.; prijs 15 cent (nieuwprijs 85 cent). Nooit vergeet ik met hoeveel ontroering ik als 14-jarige scholier de lotgevallen van Pole en zijn Lisei heb gelezen en herlezen.

 

Een misverstand

 

Joep Eijkens

 

Lodewijk van Paddenburgh schonk zich nog eens in en sprak: "Dat doet me denken aan die keer dat ik dood was verklaard." "Vertel, vertel!" riepen de anderen. Want iedereen hield wel van dit soort verhalen. Als om de spanning te verhogen, legde de antiquaar die wel wat weg had van Hemingway eerst twee nieuwe houtblokken op het vuur en vervolgde: "Ik denk dat het vijf jaar geleden is of nee, iets langer, want Piet Velen had net z’n boekenzaakje op het Roggeplein geopend… Op een dag belt een oude studiegenoot en zegt: ‘Weet je wie de pijp uit is? Professor die en die’. Een mooie tip, want die man moest een schitterende bibliotheek hebben. Maar om zo maar bij de weduwe op de klep te vallen, daar ben ik niet hard genoeg voor. Enfin, na een week of drie begon het toch te kriebelen, dus ik bel op. Geen probleem, ik was welkom. Ik daarheen. Mèt een dikke portemonnee. Want ze kunnen nog zo deftig zijn, als ze geld zien, valt er in de regel snel zaken te doen. Maar", de boekhandelaar nipte even aan z’n glaasje, "dat viel dus vies tegen." Hij zweeg en duwde een groot stuk hout om dat nu fel begon te branden.

"Goed", vervolgde hij, "ik kwam daar die studeerkamer binnen en geloof het of niet maar het eerste waar mijn oog op valt was ‘Paris’ van Moï Ver." "Wat!" riep Peter , de grootste boekenjager van het gezelschap. "Dat boek uit 1931?" "Dat boek ja", zuchtte de breed geschouderde antiquaar. Ook Jozef was behoorlijk onder de indruk en floot zachtjes tussen zijn tanden. "Het was de eerste keer in mijn leven dat ik het tegenkwam", ging Van Paddenburgh verder. "En daarna heb ik het ook nooit meer gezien…De rest van de partij was ook wel aardig, maar niet echt bijzonder, behalve dat ene boek dan… Maar aan een bod kwam ik niet toe, die vrouw wilde eerste met de familie overleggen. Dus ik zeg: ‘Bel me maar als u zover bent.’ Tja, en toen begon het wachten… Het duurde maar en duurde maar, dus na een maand of vier bel ik haar zelf. Nou, dat mens begint door de telefoon te roepen: ‘Leeft u nog? Ik had uw advertentie in de krant gelezen!’ Wat wil nou het geval? Een paar weken na mijn bezoek was een zekere Paddenburg overleden. Een man van ongeveer mijn leeftijd, die bovendien nota bene nog in dezelfde straat woonde als ik! ‘Dus’, zegt ze, ‘ik heb die boeken maar aan dat nieuwe zaakje op het Roggeplein verkocht. Leek me wel een leuke start voor die meneer’."

Allen zwegen, alleen de klok was te horen. Het leek wel alsof iedereen het gezicht van Piet Velen voor zich zag. Een onaangename figuur, vonden ze, niet alleen als handelaar maar ook als mens. Lodewijk van Paddenburgh zuchtte: "Ik heb Piet nog wel gebeld maar dat ene boek had ie natuurlijk al lang doorverkocht… En vraag me nou niet voor hoeveel, want dan krijg ik weer acuut kwaaie zin. Iemand nog ‘n pilsje?"

 

PS:  Bovenstaand verhaal berust op een ware gebeurtenis. Wie ‘Paris’ van Moï Ver in de kast heeft staan, vervoege zich bij ondergetekende. Hoge beloning!

 

Zich Eigenen

 

Jac van Ginderen

 

Lezers van deze teksten herkennen het zeker: een nieuw verworven boek eerst "zich eigenen". Waarschijnlijk bestaat er een officieel woord voor maar ik ken het niet. Niet direct lezen maar eerst heel lang vasthouden, ruiken, snuiven, voelen, strelen, door je handen laten gaan, wenden en keren, ronddraaien en proeven zoals een musicus zijn instrument, een verwoed golfer zijn nieuwe houten en een prille moeder haar kind. Ik zag het voor het eerst bij mijn oudste zoon toen hij een jaar of acht was.

Lang voordat ik zelf Boekenweekgeschenken verzamelde, hing boven zijn bed al het Tomado-rekje uit mijn studententijd met kinderboeken. Ook kinderboekenweekgeschenken met handtekeningen van de auteurs. Hij stond er soms uren voor in de rij. Ik heb het rekje meerdere malen in de peperkoek muren opnieuw moeten ophangen want zijn liefde voor het boek vertaalde zich in stapelen en zijn bibliotheekje iets te hard eigenen. Gewoontegetrouw fietsten we elke vrijdagmiddag na school eerst naar de bibliotheek om daarna het weekend te openen met zwemmen. Ma-Rietje haalde dan de opgelopen achterstand in het poetswerk, de was en strijk van de hele week in en ik genoot van de verfrissende spelletjes meej de kènder en hullie èège strêûp Tilburgse vriendjes die ze ondertussen op deze vaste tijd in het zwembad ontmoetten. Als de oudste moest wachten tot wij klaar waren met aankleden, zat hij zich de bibliotheekboeken al te eigenen op het bankje bij de uitgang. Hij las nog niet maar haalde elk boek een voor een uit de linnen draagtas, voelde en streelde en hield het met twee handen lang voor zijn borst.

Nu hou ik "Het verdwenen plakboek", kinderboekenweekgeschenk 1976, aan mijn hart. Hij heeft het zich telkens geëigend, stukgelezen en gelukkig nog thuis gelaten. Het zit vol aantekenbriefjes, afgescheurde toegangskaartjes voor de film en het circus, prullen uit zijn kindertijd: "676061" (ons telefoonnummer), "kaft goed bewaren", "niet weggooien", het begin van een verhaal "De gemene dief", een tekening met "kajuit, zeil, vlag, water", een rekening "18-11-’75, ƒ 0,70+ƒ2,00+ƒ0,15", een Wasco "papa met baard", houterige figuren met namen van klasgenootjes. Hun kindergezichten passeren mijn geheugen zoals het beeld van mijn zoon op het bankje met zijn boeken. Deze herinneringen zijn oud, het zich eigenen blijft. Gelukkig dat er kinderboekenweek geschenken zijn die je kinderen thuis hebben gelaten.

 

The heart of the matter

 

Ad Haans

 

Mijn favoriete boek? Ach, waar begin ik aan? Als u mij niet heel goed kent, dan gelooft u het niet en als u mij helemaal niet kent, dan zult u het zich nauwelijks voor kunnen stellen. U zult het boekje, dat ik nu al ruim veertig jaar lang, met uitzondering van die vervloekte zeventiger jaren, wekelijks zo niet dagelijks in handen heb, nooit hebben gezien. U zult er misschien wel eens over hebben gehoord, maar u zult waarschijnlijk nooit erg nieuwsgierig zijn geweest naar de inhoud. Klein is het, en zwart. Op het harde kaftje staat een vreemd pictogram, een gecompliceerd symboolteken dat op een anker lijkt. Maar door het anker heen loopt een dwarsbalk waar de letters IHS boven staan.

 

De voering van de kaft is prachtig uitgevoerd in talloze gouden ruitjes waarin op een zwarte ondergrond gouden figuurtjes zijn getekend of in blauw vreemde symbooltekens staan geschreven. De gouden figuurtjes zijn een zeilbootje op glinsterend water, een Romeinse fontein met drinkende vogeltjes, een paardje met geheven voorbeen en een vaantje in de bek, een ouderwets handluchtertje, een vis met een wonderlijk bouwseltje op zijn rug, een vogel met een takje in zijn bek. In de blauwe symbooltekens vallen prachtig gekalligrafeerde letters, kroontjes, korenaren en druiventrossen te onderscheiden.

 

Waar het boekje over gaat? Dat wilt u niet weten, want het is erg ver van uw hedendaagse bed. Geen journalist die erover schrijft, ofschoon het toch gaat over de wereld waarin we leven en over de mensen die om ons heen krioelen. Voor mij bevat dit boekje, om met Graham Greene te spreken, ‘the heart of the matter’ van bereikbaar menselijk geluk, maar ik ontmoet zelden mensen voor wie dat ook geldt. Het hangt zo van paradoxen aan elkaar, dat u er misschien toch maar niet aan moet beginnen. Het gaat over leven door te sterven en zo, (niet straks maar nu!) en het is niet van Jef maar van Thomas van Kempen.

 

Verboeking

 

Kees Hendrikse

 

Geleidelijk wordt heel mijn ik een boek,

Verbladert het, krijgt een papieren huid.

Stug is mijn leren rug. Wie in mij zoekt,

Vindt draaibaar plat en klapt het uit.

 

Probeer mijzelf in één deel uit te geven,

Zoek diep in mij naar wat mij bindt.

En weet mij in katernen uit te leven,

Maak uit mijn lezing op wie mij bemint.

 

Rug aan rug heb ik mijn plaats gevonden:

Verboekt en slechts in letters uitgedrukt

Een nieuw bestaan, duurzaam gebonden.

 

Een lezer zoekt naar een oprecht verhaal,

Maar weet dat als die queeste is mislukt:

Verloren, hij spreekt uitsluitend boekentaal.

 

Nineteen Eighty-One

 

Martin Hulsenboom

 

Big Brother werd nog geassocieerd met Winston en Julia in plaats van Bart en Sabine. "Oost-Duitse" spelde je nog gewoon als "Oostduitse". Het IJzeren Gordijn vertoonde weliswaar reeds de eerste sporen van metaalmoeheid, maar het zou nog enkele jaren duren voordat het op de schroothoop van de geschiedenis terechtkwam. 1981.

 

Enigszins gehypnotiseerd door de monotone cadans van de treinwielen probeerde ik me te verliezen in het duistere niemandsland vóór de Oost-Duitse grens. Tevergeefs. Af en toe slechts schoof een troosteloos verlicht landweggetje als een omgekeerde ruitenwisser door de weerspiegeling van de treincoupé. Leuk voor een melancholieke poëtische ziel, maar voor mij onvoldoende om die ene, verontrustende gedachte van me af te zetten: "Wat als ze tóch dat boek vinden?"

Dat boek was Nineteen Eighty-Four van George Orwell. Volksvijandige, reactionaire pulp volgens de hoeders van het proletariaat. Als ze het uit mijn reistas zouden vissen, werd het gegarandeerd in beslag genomen. Naar de verdere consequenties kon ik slechts gissen. Als het me daarentegen zou lukken mét dit Verboden Boek Warschau te bereiken, kon ik daarmee op een wel heel bijzondere wijze een bevriende studente Engels verrassen.

Aan de Poolse grens, die toegang gaf tot "de vrolijkste barak van het Sovjetkamp", voorzag ik weinig moeilijkheden. Het was de overijverige, paranoïde grenspolitie van de Deutsche Demokratische Republik die me de meeste zorgen baarde. En we naderden Marienborn in een rap tempo.

De kans dat mijn bagage zou worden doorzocht, was meer dan levensgroot. Misschien kon ik het boek beter tussen de zitting en de rugleuning verstoppen. Nee, zinloos. Ook het compartiment zelf werd meestal grondig gecontroleerd. Lijdzaam afwachten was evenmin een optie. Ik móest iets verzinnen, maar wat? De tijd drong. Hoe had ik zo overmoedig kunnen zijn? Terwijl de treinwielen door mijn hoofd denderden, dreigden mijn zenuwen te ontsporen. Totdat ik geheel onverwacht de verlossende ingeving kreeg: The stolen letter van Edgar Allan Poe!

In dat verhaal is men op zoek naar een ontvreemde brief. Het huis van de verdachte wordt van onder tot boven overhoop gehaald. Men vindt echter niets. Achteraf blijkt het gewraakte schrijven gewoon uit een brievenhanger te steken die aan de schoorsteenmantel is bevestigd. Men had de meest voor de hand liggende plek over het hoofd gezien…

Zonder te aarzelen stond ik op. Ik diepte Nineteen Eighty-Four op uit mijn reistas, pakte het boek in mijn linkerhand, sloeg het open en deed alsof ik las.

De resterende minuten kropen voorbij. Spanning sloeg om in ongeduld. Waar bleven ze nou?

Plotseling werd de coupédeur hardhandig opengeschoven.

"Paßkontrolle!" Jawel, ook de Ringel-S bestond toen nog.

Met de rechterhand reikte ik mijn paspoort aan. "Ignorance is strength" las ik net boven mijn linkerduim. De reispapieren bleken in orde.

"Ihre Bagage? Aufmachen!" Het leek me beter om maar niet te vragen waar het beleefde "bitte" in de DDR-Neusprache gebleven was.

Gedwee haalde ik, weer met de rechterhand, mijn tas uit het bagagerek en trok de rits open. De tentakels van Big Brother graaiden ongegeneerd door mijn kleding. Mijn onderbroeken werden evenwel niet staatsgevaarlijk geacht.

Terwijl ik mijn reistas weer dicht ritste, bukte de Oost-Duitser zich om onder de banken te kijken en met zijn handen de ruimte tussen de zitting en de rugleuning te controleren. Het was niet zijn dag. Met een norse grom, waarschijnlijk een soort groet, verliet hij de coupé.

Zelfvoldaan leunde ik achterover. De volgende keer Animal Farm dan maar?

 

Aphrodite en Eros (Oftewel liefde en verliefdheid)

 

Jeannette Janssen

 

Voor mijn studie heb ik een scriptie geschreven over de Griekse goden van de liefde, Aphrodite en Eros, en hun eigen liefdesverhalen. Ik heb gekozen voor de verhalen van Aphrodite en Eros, omdat er zoveel liefde en passie voorkomt in de Griekse mythen. Dit wordt vaak veroorzaakt door Aphrodite en nog vaker door Eros. Zij worden zelf ook slachtoffer van hun daden en vallen te prooi aan een allesverzengende liefdespassie. Ik heb een parallel getrokken tussen de manieren waarop de liefde en haar gevolgen in de Griekse mythen wordt weergegeven en de manier waarop we in onze cultuur naar de liefde kijken.

 

Aphrodite was de Griekse godin van de liefde (zowel de erotische liefde als de naastenliefde), schoonheid en vruchtbaarheid. Hiermee wilden de Grieken verklaren waar de liefde vandaan kwam. Uit de daden van Aphrodite blijkt hoe willekeurig de liefde soms kan zijn. En dat is niet veranderd in de loop der tijd. Ook bij ons is de liefde ingegeven door irrationele zaken. Aphrodite staat ook voor de schoonheid van de mens. De waardes waar Aphrodite voor staat zijn zo oud als de mensheid en zullen naar mijn mening altijd blijven bestaan.

Eros is de god van de liefde en schoonheidsverlangen. Eros was bij de Romeinen Amor of Cupido. Hij werd vaak afgebeeld als een kleine jongen met gouden vleugeltjes op zijn rug met een pijl en boog in zijn handen. Hij had gouden (of zilveren) pijlen met duivenveren. Als hij een zo'n pijl afschoot op een mens of god dan ging diegene niet dood, nee, die werd op slag verliefd. Of hij had pijlen van lood met uilenveren. Als hij deze pijlen afschoot op een mens of god dan werd diegene juist vervuld met haat, precies het tegenovergestelde dus.

 

Zoals je Aphrodite kunt zien als de liefde kun je naar mijn idee Eros zien als de verliefdheid. Je wordt gewoon verliefd zonder precies te weten waarom. De Grieken hebben op deze manier het verschil tussen liefde en verliefdheid proberen te verklaren. Dat verschil kennen we ook nu nog.

 

Liefde voel je voor veel mensen, je ouders, je kinderen, je vrienden en familie en natuurlijk je partner. Verliefdheid voel je voor een selectere groep. En dan nog eens tijdelijk. Aan liefde en verliefdheid zijn in alle tijden vele vormen van kunst gewijd. Ook gaat de mens ver in het streven naar het schoonheidsideaal. En dat dat niet altijd pijnloos eraan toegaat kun je zien in allerlei cultuuruitingen zoals de ingebonden voeten in China en de ‘ giraffenekken ‘ in Thailand.

 

Als ik de verhalen lees over Aphrodite en Eros en als ik erover nadenk, kom ik tot de conclusie dat er niets is veranderd. Ik denk dat de krachten van de liefde en de verliefdheid door de tijd heen altijd hetzelfde zijn gebleven. Deze gevoelens zijn altijd bijzonder sterk geweest en zullen dat ook blijven. Hetzelfde geldt voor de gevolgen.

Natuurlijk kun je dit op een chemische en biologische manier verklaren. Ik heb genoeg programma's gezien waarin verteld wordt welke hersendelen aan de slag gaan als je verliefd wordt en welke hormonen er vrij komen. Maar dat verandert niets aan mijn gevoel. Verliefdheid en liefde zijn gevoelens die niet veranderen naarmate de wetenschap vordert.

Dat laatste vind ik denk ik het leukst aan dit thema. Ik denk dat ik er daarom ook voor heb gekozen. Gevoelsmatig trokken deze verhalen en het thema me al aan. En nu ik de scriptie geschreven heb weet ik ook waarom.

 

Patiënten

 

Jef van Kempen

 

Al meer dan veertig jaar verzamel ik boeken. Vooral veel literatuur, waarvan heel veel poëzie. Duizenden dichtbundels staan in dubbele rijen in de kast. Een bundel terugvinden, is vaak een verzoeking.

In de loop van de jaren zijn er nogal wat verzamelgebieden bij gekomen. Hoewel ik geen bloed kan zien, heb ik een zwak voor de medische literatuur. Anatomische atlassen, handboeken voor chirurgen, oogartsen, tandartsen, vroedvrouwen, studies over blindheid, botbreuken, hersenziekten, ik heb er een kast vol van. Meestal zijn het grote zware boeken, met zorg uitgegeven en altijd terug te vinden.

Boeken over forensische pathologie, van negentiende-eeuwse in zwart-wit tot hedendaagse in fullcolour uitgegeven boeken met foto’s van dwars en in de lengte doorgezaagde lijken, behoren tot de mooiste van mijn verzameling.

 

Maar ook de psychiatrie heeft mijn belangstelling. Als ik een boek tegenkom met een titel als: Studie over een klas van debiele tuchteloozen, of bijvoorbeeld het Handboek voor direkteurs en bewaarders in gevangenissen, inzonderheid bij cellulaire opsluiting, kan ik het onmogelijk laten staan. Dat geldt ook voor de dissertatie van mijnheer Schuler: Krakende kaken. Psychiatrische beschouwingen over het syndroom van het pijnlijke, slecht functionerende kaakgewricht. Een fascinerend boek.

Soms zijn er raakvlakken met de literatuur zoals in de bundel: Poetry in the therapeutic experience. Het schrijven van poëzie als onderdeel van een psychiatrische behandeling.

 

When I am feeling

sour

I will

water

my plants

with

 

grapefruit

juice.

 

Meestal is de humor ver te zoeken in deze door psychiatrische patiënten geschreven gedichten. Het lezen van de gedichten geeft een beklemmend gevoel. Soms zijn ze van een aangrijpende schoonheid.

 

I’m scared

Help me.

Hold me thigt.

Use no words,

And tell me-

It’s all right

It’s all right.

 

A part of each day

my face is white

I cry

and my eyes burn

I think that I am

four

or three

I am unhappy.

 

Om gedichten te kunnen schrijven moet je toch een beetje gek zijn.

 

Mijn obsessie voor boeken; een persoonlijke ontboezeming.

 

Marijn van Kempen

 

Mijn liefde voor boeken heeft waarschijnlijk te maken met mijn onuitputtelijke dorst naar informatie. Waarom wil ik eigenlijk zoveel weten. Vanwaar die fascinatie? Waarschijnlijk zit het in de genen. Mijn hele familie heeft er in meer of mindere mate last van. Als klein jongetje al was ik naarstig op zoek naar kennis. Het leek me logisch dat je alleen zinvol kon leven als je de wereld begreep, en daardoor een beter mens zou worden. Een ambitieuze jongeling met veel idealen. Een echte zonderling. Daarom werd ieder stukje papier gelijk als zeer waardevol bestempeld. Zelfs aan reclame-uitingen was ik verslingerd. Ook tijdens mijn studietijd probeerde ik zoveel mogelijk papier te verslinden. Ik benijd mensen die een duidelijk doel in hun leven hebben. Mijn fascinatie heeft geen grenzen. Natuurverschijnselen, menswetenschappen, tuinarchitectuur, filosofie, oosterse wereld, belastingen er waren en zijn geen beperkingen.

 

Om het eens economisch uit te drukken. Wat is nu eigenlijk het rendement van die investering? De uren lezen. Je afzonderen van je naasten. Bij het winkelen met je partner en op vakanties voornamelijk interesse hebben in boekwinkels. De collega´s op het werk. Die het allemaal niet kunnen bevatten en met stomheid geslagen zijn als ze je kamer betreden en daar de bergen chaos tegemoet treden. De duizenden euro´s die je hebt uitgegeven en die je waarschijnlijk nog zult uitgeven. Laten we eerlijk zijn. Het is een egoïstische bezigheid. Het heeft ook iets elitairs in zich. Je weet meer dan die ander. En dat geeft macht over die ander. En dat streelt dan weer je ego. Het heeft in ieder geval niets te maken met het beter begrijpen van de wereld. Waarom dan toch dat krampachtig zoeken naar intellectuele bevrediging?

 

Het is iets duisters. Je deelt het met je lotgenoten. Ik denk dat het name te maken heeft met de wens van de mens om zich te onderscheiden van de rest. Het trekt een duidelijke lijn. Het geeft je een identiteit. Dat geeft je weer ruimte. Je bent niet afhankelijk van wat mensen vinden van je. Je kunt je eigen leven inrichten. In zekere zin een super gevoel van maatschappelijke vrijheid. En de kennis die je vergaart kun je daarnaast gebruiken in spelletjes zoals scrabbelen.

 

Zal ik mijn levensstijl de komende jaren aanpassen. Ik denk het niet. De obsessie is daarvoor teveel geworteld in mijn persoonlijkheid. Ik zal mijn omgeving (partner, familie, vrienden) niet lastig vallen met mijn kennis; uitsluitend op aanvraag ter beschikking stellen. Zal blijven worstelen de rest van mijn leven met het doorgronden van moeilijk begrijpbare auteurs en hun boeken. Misschien heeft het toch zin in het leven na dit leven; het bereiken van het hoogste in de mens; de totale bevrijding van het aardse.

 

Moraal:

(citaat uit: Machiavelli voor managers)

Hoe dichter een mens geraakt bij de vervulling van een begeerte, des te hartstochtelijker begeert hij; en des te feller wordt hij gekweld naarmate de vervulling uitblijft.

 

Maatschappelijk draagvlak

 

Michiel Leenaars

 

Boekenverzamelaars weten onbewust best dat hun passie door nogal wat

anderen wordt gedeeld. Men verzamelt weliswaar rondom andere thema's en

schrijvers dan anderen, en ieder heeft zo zijn unieke aankoopstrategieën,

kansen en kanalen, maar het is en blijft een sociaal breed geaccepteerd

verschijnsel om boeken met grote ladingen tegelijk op een rijtje in onze belangrijkste leefruimtes tentoon te stellen. Er zijn zeker mensen die ook thuis al hun boeken op

alfabetische volgorde hebben staan. Ik kom vaak niet verder dan een groffe

ordening per thema, taal en soms lukt het me om wat boeken van een auteur

naast elkaar te zetten. Vaker nog is mijn kast gewoon op periode van aankoop

geordend.

 

Een enkele keer - als iemand is overgeleverd aan een minder begripvolle

huisgenoot of partner - wordt er wel eens verzucht dat het allemaal wel

wat druk is met al die boeken. Een verbod op boeken verzamelen is mij

echter nog nooit ter ore gekomen. Meestal hoeft het alleen maar minder, of

ergens anders. De opmerkelijkste suggestie die ik ooit in die context

hoorde kwam uit de mond van de extravagante partner van een bekende

ex-museumdirecteur. Zijn voorstel was om de boeken in ieder geval gewoon

allemaal te kaften met een mooi uniform kleurtje, zodat het leesvoer de

ruimte minder zou verstoren. Voor de boeken is het waarschijnlijk nog beter

ook om ze te kaften, maar het voelt toch als een grote zonde. Hoe mijn boeken eruit zien weet ik meestal precies. Als ik een boek zoek doe ik dat toch voornamelijk op de vormgeving en de tekst van de kaft. Maar iedereen moet zelf zijn afwegingen maken, ik ben

misschien wat te functioneel.

 

Een vreemde neiging is het verzamelen van boeken onmiskenbaar. Als je

mensen hebt die dagelijks beroepshalve ladingen bomen omzagen, en andere

mensen kunnen zich niet bedwingen om die bomen stuk te malen en daar dan

papier van te maken, en weer anderen kunnen niet anders dan maandenlang de

ene zin na de andere opschrijven, en weer anderen vermenigvuldigen die

onzin dan duizenden malen met een of ander commercieel waanidee (want de

uitgeverswereld is vaker niet dan wel een vetpot), dan is het toch

eigenlijk volslagen idioot dat ze daar meestal ook nog mee wegkomen ook,

omdat weer anderen met inzet van een groot deel van hun persoonlijke

financiële speelruimte hun huis volladen met duizenden in dunne plakjes

gesneden en kriebelig bedrukte houtblokken?

 

Waarom ik niet gewoon alles bij bibliotheken haal is mij in

abstracte zin volkomen onduidelijk. Waarom ik gebruikte boeken koop in

antiquariaten misschien nog wel meer: met nieuwe boeken heb je tenminste

nog het excuus dat ze niet of moeilijk in de bibliotheek te verkrijgen

zijn en dat je ze snel wilt lezen. Oude boeken zijn altijd gewoon aan te

vragen, en je maakt er de mensen in de bibliotheek blij mee als er eens

wat minder voor de hand liggends wordt uitgeleend. En toch worden er

iedere maand weer stapels nieuwe en oude boeken binnengesleept bij ons in

huis.

 

Boeken verzamelen is volgens mij iets voor luie mensen, mensen die niet

goed bijhouden wat ze gelezen hebben of willen lezen en daarom alles maar

gewoon om zich heen ophopen. Ieder moment kan de sociale acceptatie

omklappen, en dit lakse en milieubelastende gedrag gaan bestraffen.

Misschien moet ik mijn boeken maar eens de deur uit doen, voordat ik word

ontmaskerd ...

 

Marnix Gijsen in de trein

 

Emmanuel Naaijkens

 

In het nest waar ik geboren ben, is het vanzelfsprekend dat je een verhaal extra gekruid serveert. Maar wat ik nu ga vertellen is waar gebeurd, en als overtuigend bewijs voer ik aan dat het op onze huwelijksreis naar Parijs was. Die wittebroodsweken, dat is zo’n periode in je leven dat je nog de waarheid spreekt, want voor de ambtenaar der burgerlijke stand heb je elkaar tenslotte eeuwige trouw beloofd.

Het was in de koude februarimaand van 1975, dat wij in Roosendaal op de trein naar Frankrijk stapten. Geen expressetrein, maar zo’n verbinding waarin bij elke tussenstop forenzen in- en uitstappen.

Om de ruim vijf uur durende reis in de boemeltrein te doorstaan, hadden we ons voorzien van wat literatuur. Op het laatste moment had ik Telemachus in het dorp van Marnix Gijsen in de koffer gestopt. In 1972 in een tweedehands winkeltje op de Bredaseweg in Tilburg gekocht.

Op de achterflap van Telemachus in het dorp prijkt een foto van de auteur, gemaakt op jongere leeftijd; hij had toen nog niet dat intellectuele ringbaardje.

In die boemel naar Parijs, zit ik, met mijn lief aan mijn zijde, dat boekje te lezen, als op het station in Antwerpen een heer in een keurig pak, tegenover ons plaatsneemt. Verdiept als we zijn in onze lectuur, slaan we aanvankelijk geen acht op hem. Op een gegeven moment dwalen mijn ogen af naar het diplomatenkoffertje dat onze medereiziger voor zich heeft staan. Met kleine letters staat er bij het handvat dr. J.A. Goris. ‘Goris, Goris’, zoemt het door mijn hoofd. Ik draai mijn boek om, bestudeer de jeugdfoto en richt mijn blik op de overbuurman. Een ironische glimlach is zijn enige reactie op mijn verbaasde gezicht. In Brussel verlaat Marnix Gijsen de coupé, een vriendelijke knik ten afscheid.

 

Drie boeken in 1946 aangeschaft

 

Niek van Niekerk

 

In het schooljaar 1945 – 1946 zat ik in de vijfde klas van de H.B.S. (Hogere Burgerschool) en deed in juli eindexamen B. In september 1946 ging ik wis- en natuurkunde met bijvak sterrenkunde studeren. Mijn fascinatie voor deze vakken is zeker bevorderd door drie boeken die ik in de loop van 1946 van mijn karige zakgeld aanschafte.

 

Op 1 februari 1946 kocht ik:

 

Astronomie door prof. dr. Oswald Thomas, Feiten en problemen,
Amsterdam 1944; 561 pp.

 

Dit werk is een echt handboek waarin achtereenvolgens de hemelbol, de aardbol, het zonnestelsel en de sterrenstelsels behandeld worden. Dat ik dit werk kocht was zeker te danken aan onze meetkundeleraar pater ir. J.J. Teepe, ofm, die ook het uur kosmografie gaf. Ik zie hem nog staan in zijn bruine pij met in zijn hand een zakhorloge, waarmee hij demonstreerde dat ons melkwegstelsel de vorm van een afgeplatte schijf heeft. Naast het horloge van pater Teepe bewegen zich er nog honderdduizenden melkwegstelsels door de ruimte. In de doorgaans levendige klas was het muisstil als Teepe met zachte stem aan het woord was.

 

In de zomervakantie van dat jaar kocht ik de studie:

 

Geheimen van Ruimte en Tijd, De natuurwetenschappelijke evolutie , van dr. H. Groot, Amsterdam, 1941; 248 pp.

 

Op een boeiende manier behandelt de auteur in elf hoofdstukken het natuurkundige denken van Aristoteles tot en met Heisenberg. Ik haal het boek nog dikwijls uit de kast omdat het, ondanks het grote aantal behandelde wetenschappers, ontkomt aan oppervlakkigheid en nog steeds nauwelijks gedateerd is.

 

Net eerste-jaars student in Leiden verwierf ik op 13 december 1946 de rede van Albert Einstein (1879 – 1955), die hij op 27 oktober 1920 uitsprak bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit aldaar:

 

Aether und Relativitaetstheorie, Berlin 1920; 15 pp.

 

Het bijzondere van deze rede is dat Einstein tegen de algemene ontkenning van het bestaan van een aether in, toch een lans breekt voor de aether:

 

"Zusammenfassend können wir sagen: Nach der allgemeinen Relativitätstheorie ist der

Raum mit physikalischen Qualitäten ausgestattet; es existiert also in diesem Sinne

ein Äther. Gemäss der allgemeinen Relativitatstheorie ist ein Raum ohne Ather

undenkbar;…………."

 

Deze rede is het begin van mijn Einstein – collectie.

 

"Astronomie" van Thomas en "Geheimen van Ruimte en Tijd" door Groot kom je nog wel eens tegen in antiquariaten; de rede van Einstein wordt door in de natuurkunde gespecialiseerde Duitse en Engelse antiquariaten soms aangeboden tegen een daarbij behorende, speciale, prijs.

 

Huiswerk ter ere van Boudewijn Büch

 

Cees van Raak

 

De fans van The Rolling Stones herinneren zich zeker het befaamde Hyde Park Concert in Londen (5 juli 1969) ter nagedachtenis aan de twee dagen daarvoor plots overleden Brian Jones. In de strijd om het leiderschap van de groep moest Jones toentertijd het onderspit delven; Jagger won. Opvolger Mick Taylor trad voor het eerst op. Mick Jagger droeg een wit rokje, een soort tutu, over zijn broek, toen hij begon met het voorlezen van een klassiek gedicht van Percy Bysshe Shelley om Brian Jones te herdenken. Shelley (1792-1822) over de dood van zijn vriend John Keats (1795-1821), nee, dat viel niet mee, zo'n volromantisch gedicht voor een dolzinnig publiek. Na de declamatie trok Jagger zijn rokje uit, en de Stones barstten los. Iedereen uit zijn dak.

Jaren later en na vele onbeantwoorde brieven kon Boudewijn Büch eindelijk zijn idool Mick Jagger ontmoeten. En wat deed Büch? Hij vroeg Jagger informatie over details waar hij al zo lang wakker van had gelegen. Mick Jagger hoorde zaken van The Stones die hij zelf niet wist, of zich absoluut niet kon herinneren. Een van die vragen was: uit welke editie las Jagger dat gedicht op het Hyde Park Concert voor? De mond van de frontman vanThe Greatest Rock 'n Roll Band on Earth viel open.

Na veel speurwerk kreeg Büch tenslotte toch een antwoord op deze prangende vraag. Waarom dit verhaal? Ik moest hier aan denken bij het lezen van diverse berichten over zijn dood. Zo schreef Jan Mulder dat Boudewijn Büch gevonden was met een boek van Heinrich Heine in zijn hand. Maar Frits Barend wist zeker dat het een werk van Friedrich Nietzsche betrof. Büch zelf zou niet rusten voordat hier definitief uitsluitsel over verkregen was. Maar hij rust nu, voor eeuwig. Wie gaat dit nu uitzoeken? En hoe luidde de titel? En welke uitgave was het?

 

Perpetuum Mobile

 

Hans Renders

 

Als gastschrijver van de Technische Universiteit Delft hield H.J.A. Hofland een paar colleges die nu gebundeld zijn, aangevuld met de resultaten van een opdracht voor studenten. Met kinderlijk enthousiasme beschrijft hij de schoonheid van technisch mechanismes, door hem ‘de openbare naaktheid’ genoemd die lijkt op de ‘ontklede toestand van de dieren in Artis’. Of het nu over de etshetische kenmerken van de krukas gaat of over het streven naar het perpetuum mobile, Hofland pleit voor de machine als held in het kunstwerk. Dat is een moderne gedachte, want zulks is pas goed op gang gekomen door de futuristen en expressionisten aan het begin vand de twintigste eeuw. De prachtige opengewerkte machines van voor die tijd (klok, stoommachine en zo meer) waren onbedoeld mooi, ze hadden een functie.

Hoflands opdracht voor zijn studenten was om een Sisyphus Machine te ontwerpen, het idee was er al: een mechnanisme in een vijver dat een object op windkracht uit het water raapt en het vervolgens weer laat vallen, weer oppakt, kortom een perpetuum mobile. Het streven

is belangrijker dan het resultaat. Dit streven namelijk houdt de geest wakker en het materiaal draaiende, al gaat dat laatste dan (nog) niet vanzelf. Hofland beschrijft de beweging in de kunst, de kinetische kunst werd al verzinnebeeld door baron Von Munchhausen door zichzelf aan zijn haren met paard en al uit het moeras te trekken. Deze allegorie van een hefmachine kan worden gezien als de voorloper van Talin of Tinguely. Toen Nederland in aanraking kwam met de beweging in de beeldende kunst (door de tentoonstelling Bewogen Beweging in 1961 in het Stedelijk Museum Amsterdam) had Tinguely al zijn zelfontploffende machine tentoongesteld, een jaar eerder in de tuin van het Museum of Modern Art. Hij noemde het Hommage a New York. Naar verluidt zou een dergelijke hommage dezer dagen niet meer getolereerd worden in de meest bewegende stad ter wereld. Hulde aan de beweging!

 

Perk gerepatrieerd

 

Janna de Ruiter

 

Een goede boekverzamelaar heeft overal zijn spionnen. Maar het klonk als te mooi om waar te zijn toen een collega-boekliefhebber me attendeerde op de eerste editie van Perks sonnetten uit 1882 met de befaamde inleiding van Willem Kloos, die op internet werd aangeboden door een Zwitsers antiquariaat voor het luttele bedrag van 20 euro. Hoe dit boekje in Zürich terecht is gekomen laat mooi ruimte voor speculaties over negentiende-eeuwse geemigreerde Nederlandse boekenbezitters, of over hedendaagse verzamelaars van vreemdtalige literatuur met een overvolle boekenkast. Feit was dat het boekje lag te verstoffen in een antiquariaat, waarvan de eigenaar duidelijk niet wist wat hij in handen had. Het toeval wilde dat ik die maand toch een reis naar Zwitserland gepland had, en de puntgave wit linnen band van het werkje even later zelf in mijn handen kon houden. De gouden belettering op de band was nog zeer helder, het binnenwerk als nieuw. Dat zijn momenten waarop je hart sneller gaat kloppen.

 

Mijn hart ging echter evenzeer tekeer toen in de trein op weg naar huis de strenge Zwitserse douane ineens het plan bleek te hebben opgevat koffers te controleren op meegesmokkelde goederen. Mijn hoogbejaarde overburen moesten hun ingekochte waar voor alle nieuwsgierige ogen uitstallen en verantwoorden. Opeens voelde het weer alsof ik iets vreselijk illegaals aan het doen was. Het kon bijna niet anders of ik was in vreselijke overtreding. Ze zouden het boekje herkennen en me aanhouden voor het uitvoeren van openbaar cultuurbezit of voor iets verbodens volgens een Zwisterse wet waarvan ik niet op de hoogte was … Het was de douane echter om ander cultuurbezit te doen: chocolade, horloges en zakmessen. Eenmaal over de grens heb ik het boekje uit mijn koffer gehaald, in mijn handen genomen, enkele gedichten gelezen, en het welkom thuis geheten.

 

De weg naar het noorden

 

Mia Savenije

 

5 april 1998 was een gedenkwaardige zondagmiddag. Op de fiets naar een bovenzaaltje van café Weemoed voor een literaire middag.

Naima El Bezaz vertelde over haar boek De weg naar het Noorden. Naima bleek een knappe Marokkaans - Nederlandse te zijn, die rechten studeerde. Er waren ongeveer tien toehoorders; de helft bestond uit autochtonen (om dat vervelende woord te gebruiken) van middelbare leeftijd en vijf of zes meisjes, begin twintig, Nederlands - Marokkaans.

Tijdens de discussie achteraf beging ik de fout te vragen waarom allochtone meisjes zo weinig met autochtone jongens trouwden. Deze vraag viel nogal verkeerd; waarom heb ik eigenlijk niet goed begrepen.

Het boek De weg naar het Noorden gekocht. Als opdracht schreef Naima: "Veel liefs voor Mia", waar ik natuurlijk zéér vereerd mee was.

LEZEN dit boek, want het is erg goed geschreven en geeft een heel duidelijk beeld van de grote moeilijkheden waar jongeren uit andere culturen vaak mee te maken hebben.

In ieder geval heeft dit boek op mij een zeer diepe indruk gemaakt, evenzo NAIMA!

De weg naar het Noorden, Naima El Bezaz, ISBN 90-254-9901-5.

 

Romantiek

 

Ed Schilders

 

Je kunt van dichteres Hélène Swarth vinden wat je wilt, maar huilen kon ze. Een plaats in Mario Praz' ‘The Romantic Agony’ heeft ze niet verworven, maar toch was zij de koningin van het levenslied der laatnegentiende en begintwintigste eeuw. Ze ontbeert een componist. Er wordt in haar gedichten veel, meestal bitter, geweend. Met "gesluierde" of "smeekende oogen", die altijd "van tranen rood" zijn. Dichtbundels van Hélène Swarth zijn er vele. Vanaf 1887 verschenen ze jaarlijks, met dien verstande dat die regelmaat ruw onderbroken werd in 1894. Het zal geen toeval zijn, dat de dichteres in dat jaar huwde met Frits Lapidoth, en zij zal daardoor tijdelijk de romantiek liever bedreven dan beschreven hebben. Want bij Frits Lapidoth was alles tijdelijk. Haar meest typerende gedicht is ‘De lezende’. Het geeft een geromantiseerd beeld van de lezende vrouw, duidelijk geïnspireerd door de prentkunst van die tijd, en door Nana, Elisa, Emma Bovary, Lidewyde misschien: vrouwen die hun leven lieten veranderen door romans. Een beetje een cliché dus, ook toen al, maar nog steeds verbazingwekkend door een zekere papieren geilheid, die sinds Dante’s beschrijving van de lotgevallen van Paolo en Francesca bon ton is geweest in het boudoir van de lezeres. Swarth: "Het liedrenboek ontglipt haar blanke hand. Daar heft zij't op en drukt, vol wild verlangen, haar roode lippen op den rooden band." Het aardige is dat die lippen precies des dichters naam beroeren, de hoogste romantische erkenning van het talent. In ‘Uitvaart’ lezen we hoe Swarth zich de begrafenis van een dichter voorstelt: wenende maagden, sneeuwvlokken, zwermen vogels die, als de ziel van de dichter, naar verre landen trekken. Zelf stierf ze ‘pas’ lang na de Romantiek: in 1941, tachtig jaar oud. Haar romantisch testament schreef ze echter al in 1884 in ‘Voor twee of drie’: "Ik schenk de wereld wat ik dacht en schreef, Opdat, als ik lang dood zal zijn en 't mos Dekt, op mijn graf, mijn uitgewischten naam,

Nog twee of drie het boek, dat ik nu geef, herlezen, op een eenzaam plekje in ’t bosch, Met dank en liefde: ik droom geen schooner faam.

Tja. De dichteres had een groot vertrouwen in de romantische levensstijl, dacht dat die nooit meer voorbij zou gaan. Het gedicht lezend, vond ik het een beetje gênant als haar laatste dichterlijke wens onvervuld zou moeten blijven. Vandaar het volgende, de lezer over lezen:

 

Voor Hélène

 

Het zal er van de winter wel niet meer van komen:

Mijn vrouw haat de kou, en wil eerst dat de bomen

Weer bloeien, en 't mos op de graven weer groen is

Omdat lezen daar anders zo kil, ‘zo’n gedoe’ is.

 

Maar het lijkt ons wel wat, zo alleen tussen zerken

Een picknick te houden, en dan uit jouw werken

Elkaar voor te lezen met dank en veel kussen

Zodat jij weer weent om de hartstocht te blussen.

 

Dus we zullen, Hélène, de kwestie bezien

Als ’t mos weer grafgroen is, en buiten weer warmer.

Dat leest stukken beter, en dan is het marmer

Ook koeler. Dus tot van de zomer, misschien.

 

Harrie als held

 

Harrie Sormani

 

Een paar uur dromen van een heldenrol, dat is voor mij de zin van lezen. Als jongen nam ik eerst genoegen met een toekomstig bestaan als jockey. De Prisma juniores nummer 61 "Tom wint de race" van Robert Gard maakte van mij een ruiter. In de officiële beschouwingen over jeugdliteratuur ontbreekt dit meesterwerk helaas. De Tom uit dit boek was een ex tuchthuisboef, die op het eind van het verhaal een paardenrace wint en dan onschuldig veroordeeld blijkt te zijn. Dagenlang heb ik cowboyachtig door Moerwijk in Den Haag gelopen op zoek naar een paard en een tuchthuis.

De makkelijkste manier om mij in de held van het verhaal te plaatsen was een held te kiezen met mijn naam. Nu is het dat voor iemand, die Harrie heet, niet eenvoudig. Helden met die naam zijn dun gezaaid, vooral ook omdat ik er erg precies in ben. Het moet een echte Harrie zijn en geen Harry. Die Potterjongen maakt dus geen kans en ook de Harry uit "the third man" valt af. In de Nederlandse kleinkunst zijn een paar voorbeelden te vinden. In Ja Zuster Nee Zuster" figureert een naamgenoot in het lied "Harrie wat heb je met mijn haar gedaan, het zit een beetje raar." Ook Wim Sonneveld voert in de conference "De Jongens" (tekst van Simon Carmiggelt) een Harrie op. " Ze was veertien. Toen komt ze thuis met een knul van achttien. Oh ik zag het zo: een gluiperd van het zuiverste water. Ene Harrie. Ik droom nog wel eens van hem als ik zwaar getafeld heb. ….Hij was er altijd. En hij moest ook altijd mee-eten. En dan was hij zo gedienstig , weet je wel zo glijerig. Hij kon alles zo lekker aangeven. Het zout en de jus en aardappels... Baaah.

Duidelijk geen held om na te volgen, deze Harrie, en binnen een maand moest hij de vriendschap met de dochter van Sonneveld ook opgeven. Wim prees hem naar eigen zeggen "regelrecht het graf in." De held, die mij in het cabaret het meest aanspreekt is de Harrie uit een lied, dat Willem Willink schreef voor Wieteke van Dort; "Harrie kom thuis en ga nou niet biljarten." Vooral de regel: Het mooiste stukje groen dat is het laken van het biljart, het beste stukkie hout dat is mijn keu." had klassiek moeten worden. Maar helaas het staat alleen op plaat en in het verzameld werk van Willem Willink heb ik deze tekst tot nu toe niet kunnen vinden.

In de literatuur kwam ik mijn eerste Harrie tegen rond mijn twintigste in de novelle:Gymnasium en Liefde, van C.C.S. Crone. De treinreiziger kent deze schrijver van de tekst bij de westingang van Utrecht Centraal. "Hoe verder hij ging, des te langer was de terugweg." Deze tekst is op een blinde muur voor de zekerheid ook in braille aangebracht De introductie van Harrie in dit boek gaat als volgt:

"Flip de eerste, die ons na de kerstvakantie lesgaf, vroeg, wie van ons vermomd was. We bleken hem niet verstaan te hebben. De nieuweling stond op. Hij bekende, Fermont, te heten, Harrie Fermont.

Een mooiere introductie van een held is bijna onmogelijk, zeker niet als onze Harrie een paar regels later onthulde: "dat hij katholiek priester wilde worden, maar dat zijn dichterlijke neiging het struikelblok voor heel zijn leven is geworden. Nu werd hij geen priester-dichter, alleen maar ongelukkig." (Blz 10)

Dit ongeluk kwam door de niet optimale relatie met zijn moeder: "Harries moeder had nooit in zijn priesterroeping geloofd. Ze zei dat hij dan thuis dan wel braver geweest zou zijn." Dit wantrouwen kon Harrie niet overwinnen ofwel "Priesterkandidaten moeten zo verschrikkelijk onberispelijk zijn" verzuchtte Harrie. "De omstandigheden waren altijd tegen hem geweest."

Utrecht zou er goed doen nog een paar muren extra met teksten van Crone te beschrijven. Zelf had ik me er al bij neergelegd dat de rest van mijn leven Harrie Fermont mijn favoriete romanfiguur zou zijn. Twee jaar geleden veranderde dat met " Harries hoofdingang" geschreven door Anne Vegter. Eindelijk een boekje met een Harrie in de titel en bovendien ook nog geïllustreerd. Plaatjes in een boek zie ik nog altijd als een pluspunt. In 28 korte verhaaltjes schetst dit boek een wat tragisch maar sympathieke Harrie met teksten als:

"Dat het met een droom begon dat wist Harrie niet.

Zoiets weet Harrie niet.

Zijn wekker liep dringend af en maakte een zegevierende val van het nachtkastje, als om erger te voorkomen.

"nu geen haar krenken" meende Harrie.

Toen kwam de herinnering."

Ik kan hier geen genoeg van gekregen. Op de long- en shortlisten van Libris en AKO ontbrak Harries hoofdingang in 1999 en in de winkel is het niet meer te krijgen. Bij mij evenwel heeft Harries hoofdingang een prominente plek, vooraan op de plank met het selecte rijtje boeken, waarin Harrie een heldenrol vervult.

 

Leesplezier: bekijk het even.

 

Jos Swiers

 

Leesplezier bestaat bij de gratie Gods van goed kunnen lezen. In steeds mindere mate is dat voor ons mensen weggelegd. De oorzaak is het onderwijssysteem. Alle (aanvankelijk) leesmethodes voor jonge kinderen gaan uit van losse letters en letterklanken. Een woord in stukjes knippen en weer bij elkaar zetten (Ahakken en plakken) is op basisscholen een geliefde bezigheid. De volgorde van de afzonderlijke letters is daarmee tot uitgangspunt van leren lezen verworden. Wie dat niet goed kan, krijgt al snel het (medisch) etiket dyslexie opgeplakt. Daarmee ben je dan perfect geëxcuseerd. Soms krijgt het zelfs diplomawaarde. Zo verklaarde een trotse leraar recent dat op zijn school van de 100 leerlingen er inmiddels 14 een dyslexieverklaring hadden. Tel uit je winst!

Er bestaan ook andere opvattingen over het leesproces. Maar die krijgen in het dichtgetimmerde leesonderwijssysteem geen enkele kans (meer). De dwarse vormgever en typograaf Gerrit Noordzij stelt, dat een kind alleen kan leren lezen als het woordbeelden kan waarnemen. Leert een kind niet uit zichzelf, dan leert het op school ook geen lezen. De leraar weet immers niet wat een woordbeeld is. De volgorde van letters, ja, dat weet hij wel. En dus zijn bij de leerlingen verwisselingen van kom en mok, stap en pats aan de orde van de dag. Blijft een leerling die verwisselingen houden, dan is het een zwakke lezer en treedt de dyslexiemolen in werking. Het is Noordzij een gruwel. Hij onderkent het bestaan van woordblindheid, waarbij het brein richting en volgorde niet goed kan vasthouden. Het leesproces moet dan niet uitgaan van de volgorde van letters, maar van leren kijken naar het woordbeeld. Anders gezegd: niet woordblindheid blokkeert het lezen, maar leesonderwijs dat zich op spellen verlaat. Daarom is in China woordblindheid geen ernstig probleem, omdat de karakters zich niet laten spellen. Je moet gewoon goed kijken. De voorbeelden die Noordzij zelf aan de hand van perfecte illustraties laat zien, kunnen niet overtuigender: kom en mok zijn dan met geen mogelijkheid te verwisselen.

Het is allemaal te lezen, of in dit geval eerder te bekijken, in Noordzij=s verzamelbundel De handen van de zeven zusters (2000). Die bundel is aan het Nederlandse onderwijs volledig voorbijgegaan. Iedere referentie eraan, al was het alleen maar als mogelijk alternatief, wordt met hoongelach ontvangen. Intussen staan we toe dat dyslexieverklaringen - fraai vormgegeven weliswaar - potentiële lezers het leesplezier onthouden.

 

Een bizar boek

 

Kees M.L. Verdegaal

 

Men kan zich afvragen over welk bijbelboek de meeste publicaties verschenen zijn en nog verschijnen. Dat valt moeilijk vast te stellen. Zeker is wel dat het boek Job tot de favorieten behoort. In de middeleeuwen werd tijdens de liturgie vaak ook over dit boek gepreekt. Leidraad voor dit soort preken waren de Moralia van paus Gregorius de Grote (ca. 540 - 604). De handschriften van deze Moralia werden veelvuldig gekopieerd en behoorden ook tot de vroege producten van de boekdrukkunst. Zo kwamen er prachtige - met de hand - ‘gerubriceerde’ exemplaren van de drukpersen in Neurenberg op 11 september 1471. De druk ziet er als een handschrift uit en bevat de voor vroege drukken typerende handschriftelijke afkortingen. Het boek begint met het register, en het colofon achter in het boek functioneert als ‘titelpagina’. Menige middeleeuwse preek was op dit boek gebaseerd. Volgens de bibliografie van Neurenbergse drukken van Goff zijn er maar drie exemplaren bewaard gebleven! Hoeveel zijn er verloren gegaan of zijn tot op de dag van vandaag nooit getraceerd?

Van een heel ander genre is een van de meest bizarre boeken in mijn Job-collectie, en wel dat van Samuel O. Trudell, A Wonderful Discovery in The Book of Job: Behemoth and Leviathan Found to Refer to The Stationary and Self-propelling Steam Engines of Our Days. Het werd in 1890 door de Avil Printing Company in de Market Street in Philadelphia uitgegeven. Het is, zoals ik vorig jaar al meldde, een allesbehalve lichtzinnig werk over de monsters in de laatste hoofdstukken van het boek Job. Trudell heeft zijn fundamentaliserende fantasie de vrije loop gelaten.

Ook bij zo’n werk vraag ik me altijd af hoeveel exemplaren ervan gedrukt zijn. Het exemplaar dat ik in bezit heb, behoorde ooit tot de Fitchburg Public Library (Fitchburg ligt in Worcester county in het noorden van Massachusetts) en is volgens de stempels op het fiche in 1904 waarschijnlijk tweemaal uitgeleend geweest en moest in ieder geval vóór 28 maart 1904 en vóór 14 november van hetzelfde jaar geretourneerd worden . Het fiche vertelt nog meer: ‘This book is due on the last date stamped below. If kept overtime a fine of two cents a day will be charged.’ Niets nieuws onder de zon!

 

Met schrijvers op de achterbank

 

Dominique de Vet

 

Mijn vader (Jos de Vet) is al sinds jaar en dag bestuurslid van Stichting Leopold. Dus is hij ook jaren betrokken geweest bij de organisatie van de Nacht van het Boek. En daarbij was altijd veel menskracht nodig – zoveel dat mijn vader er niet voor terugdeinsde om ook van mij en mijn broer Joost onbezoldigde inzet te vragen: wij werden meer dan eens ingezet om schrijvers van naam op te halen in den vreemde. Joost aan het stuur en ik voor het aansturen van het literaire gesprek, de schrijvers op de achterbank. Heel bijzonder "vrijwilligerswerk" was dat … Een paar anekdotische flarden.

 

Een Paasnacht met Reve

De Nacht van het Boek 1994: of we Gerard Reve en Joop Schafthuizen wilden ophalen in Machelen (België). Dat leek me wel wat. De Avonden van Reve stond en staat nog altijd hoog op mijn favorietenlijstje.

Op tijd vertrokken (natuurlijk) betekende (natuurlijk) te vroeg daar. Aangebeld, Joop doet de deur op een kier:

- "De heer Reve is nog niet gereed".

- "Geeft niet, we wachten wel."

- "U kunt wel binnen wachten."

En daar zaten we zomaar ineens met een glaasje Spa op de bank in de huiskamer van een van Neerlands grootste schrijvers. Joop weer af. Een beetje merkwaardig idee: we zitten er echt. Beetje rommelige kamer, veel Afrikaansaandoende beelden en snuisterijen, uitgezakte, bruine leren bank. We keken elkaar aan, durfden niet echt hard te praten.

 

Na een kwartier ofzo, de deur ging open en … daar kwam Gerard Reve binnen. Hij slofte en ik dacht alleen: jeetje, wat is die man oud. Hij hield even in, frummelde wat aan zijn kleren, en verbaasde zich over de kaartjes die eraan zaten.

- "Wat is dat. Er zitten allemaal dingetjes aan mijn broek en mijn jas."

- "Dat zijn kaartjes van de stomerij, Gerard", zei Joop.

En ik dacht: hij is niet alleen oud, maar ook wat seniel aan het worden.

 

Gerard gaf ons een hand en ging in de stoel tegenover ons zitten. Er daar ontrolde zich vervolgens een toneelstuk voor twee heren, Joost en ik als toeschouwers. Joop bemoederde, beparfumde, beschoende Gerard, en deed uitvoerig uit de doeken hoe hij het allemaal gedacht had voor vanavond en wat hij allemaal had klaargelegd en ingepakt:

- "Gerard kijk goed: je leesbril, kopieën van de passages die je gaat voorlezen, en ik heb er ook een pakje papieren zakdoekjes bij gedaan."

Dat was genieten: we waren zomaar getuige van dit huiselijk geluk.

 

In de auto naar Tilburg lazen ze op de achterbank de kranten die we voor ze hadden meegenomen. Eigenlijk verliep dat heel rustig. Des te onstuimiger was de weg terug naar Machelen, later die Paasnacht.

Gerard moest echt in de auto gezet worden: hij wilde eigenlijk niet weg, en kon bovendien ook niet meer zelf in de auto komen. Hij was niet echt dronken (volgens mij) maar wel meer dan spraakzaam. En Joop bemoederde weer.

Waar we het allemaal over gehad hebben? Ik herinner me o.a. de Paasnacht, Maria en De Paus. Gerard wilde in ieder geval op tijd opstaan om de volgende ochtend het Urbi et Orbi te bekijken. En natuurlijk boeken en België. Erg samenhangend was het allemaal niet, maar wel leuk.

 

Onderweg op een parkeerplaats langs de snelweg in België moesten we stoppen.

- " Ik moet eruit, ik moet pissen."

Gerard uit de auto. In het donker, gestommel naast de auto. Wij keken elkaar aan. Even later was hij weer terug en viel weer op de achterbank.

- "Het schuimde behoorlijk."

Onwerkelijk allemaal.

 

Toen we weer in Machelen waren, vroeg Joop (hij bemoederde nu ook ons) of we wellicht wat wilden drinken voordat we weer naar Tilburg zouden vertrekken. Dat wilden wij. En opnieuw zaten we bij Gerard Reve thuis; nu niet in de huiskamer maar aan de keukentafel. Het was een uur of drie in de Paasnacht. Gerard praatte en Joop redderde.

Gerard maakt zich vrolijk over de cadeautjes die hij van een paar fans had gekregen, o.a. een flesje after shave. Dat stonk, vond hij.

- "Wat ze toch allemaal niet weten te verzinnen, die lui. Ze kunnen beter ongebruikte postzegels geven."

 

En hij vroeg of wij "het" weleens samen deden.

- "We zijn broer en zus."

- "Wat maakt dat uit?"

 

Bij vertrek uit Tilburg had mijn vader tegen Gerard gezegd dat hij mij, zijn dochter, een boek had meegegeven. En of Gerard dat wilde signeren.

- "Ik doe met u dochter wat u maar wilt. Ik ben niet homoseksueel, ik wend dat maar voor omdat ik mijn boeken moet verkopen."

Ik vroeg of Gerard het boek wilde signeren. Dat wilde hij. Joop ging een pen halen, en kwam even later terug met een pen en … een hele stapel boeken.

- "Moet dat nou, Joop, al die boeken?"

- "Ja, Gerard, dat moet."

En Gerard begon bovenaan met signeren. Allemaal nieuwe boeken, en in allemaal schreef hij een opdracht. Voor mij, voor Joost, voor Jos ….

Om een uur of half vier vertrokken we met een collectie gesigneerde boeken waar je u tegen zegt. Speciaal voor mij ("echt een boek voor vrouwen") had hij De Stille Vriend gesigneerd.

 

Voor Dominique, in dankbare herinnering. Machelen, 3.4.1994. Gerard Reve.

 

Een van de laatste nachten van Hermans

Een jaar later reden we weer naar België. Deze keer naar Brussel voor W.F. Hermans. We vreesden een beetje voor zijn humeur, en vermoedden dat het wel wat moeizamer en minder leuk zou zijn als het jaar daarvoor.

 

Weer waren we te vroeg. We besloten om "om de hoek" even wat te drinken.

Op het afgesproken tijdstip belde ik aan. Hermans deed open en was meteen klaar om mee te gaan. Hij rochelde.

- "U moet het mij maar vergeven, maar ik zal niet veel praten onderweg. Ik moet mijn stem sparen voor vanavond."

- "Wat u wilt natuurlijk. We hebben wat kranten meegenomen. U heeft alle tijd om die te lezen als u wilt."

 

Aanvankelijk was het dus stil op de achterbank, en wij durfden ook niet veel te zeggen (het was moeilijk te bedenken waar we over konden praten met z’n tweeën, terwijl we een beroemde schrijver op de achterbank hadden zitten). Ik vermoed dat W.F. zich op een gegeven moment wat ongemakkelijk voelde bij de stilte, en dus begon hij toch te praten. En wij praatten terug.

Over wat vanavond precies de bedoeling was. Over wat hij daar zou gaan voorlezen (passages uit het manuscript van Ruisend gruis). En over Gerard Reve en Joop (die op diezelfde achterbank gezeten hadden). En over zijn betrekkingen met Gerard, en over de onenigheid die ze op een gegeven moment gekregen hadden. En over Een heilige van de horlogerie, dat hij zelf zijn beste boek vond.

 

Ik bekende dat ik het niet had gelezen.

- "Waarom heeft u dat niet gezegd toen we in Brussel waren. Dan had ik u een exemplaar kunnen geven?!"

- "Ja, daar komt u nu mee. Waarom heeft u me dat niet aangeboden toen we in Brussel waren?"

W.F. trok zijn agenda.

- "Geef me uw naam en adres en dan stuur ik u een exemplaar op."

Hij noteerde mijn gegevens in zijn agenda/notitieblokje. Wellicht dat ooit nog eens literatuurhistorici die zijn archief bestuderen zich zullen afvragen wie toch die Dominique is die daar op een van laatste bladzijdes wordt vermeld – want het kan bijna niet anders of ik ben een van zijn laatste aantekeningen.

 

Op een gegeven moment belde mijn vader vanuit Tilburg, om te vragen hoe laat we ongeveer zouden arriveren. Hij vroeg ook aan Joost of het allemaal een beetje meeviel met Hermans z’n humeur, en of Hermans een beetje aardig was. Vervolgens hangt Joost op en zegt tegen Hermans:

- "Ze vroegen of u aardig bent … En ik heb ja gezegd."

Tjezus … dat ie dat zei … ik schrok ervan. Maar Hermans verblikte of verbloosde niet en zei:

- "Ja, natuurlijk ben ik aardig tegen u. U komt helemaal van Tilburg naar Brussel om mij op te halen. Waarom zou ik onaardig tegen u zijn?"

En zo was het natuurlijk ook.

 

Hermans bekende dat hij naast typemachines ook touwtjes verzamelde. En hij typte zijn boeken - ik heb het zelf gezien aan het manuscript van Ruisend gruis dat hij in een plastic tasje bij zich had - op de achterkant van afgedankt briefpapier van bedrijven dat hij eigenhandig bij het oud papier had weggehaald.

In de week na de Nacht viel er een pakketje in mijn brievenbus, netjes dichtgeknoopt met een touwtje. Erin zat Een heilige van de horlogerie, gesigneerd:

 

Voor Dominique de Vet en Joost de Vet, ter herinnering aan een rit van Brussel naar Tilburg, met nogmaals de dank van W.F. Hermans. Brussel, 30 maart 1995.

 

Het kan bijna niet anders of het was een van zijn laatste gesigneerde boeken.

 

Een paar weken later was hij dood. Hermans was een aardige man.

 

Waar is de tijd gebleven?

En in het jaar erna zaten ook Claus, Campert en Kouwenaar op de achterbank. En we reden van Aken (zonnig, warm – heet zelfs – de heren op het afgesproken tijdstip niet op de afgesproken plaats, ik door het centrum van Keulen struinen, in het wilde weg op zoek naar drie schrijvers, om ze uiteindelijk ergens in een lunchroom op te pikken) naar Tilburg (met drie bejaarde schrijvers achterin, die we – voordat ze in slaap vielen - lieten "sidderen" toen we ze vertelden dat we het jaar daarvoor Hermans vervoerd hadden en dat die een paar weken daarna was overleden, een gewaarschuwd schrijver telt voor twee!), en ’s nachts door naar Antwerpen (waar we tijden lang rondjes reden omdat Claus de weg naar zijn huis alleen "te voet" kent).

En tussendoor, voorafgaand aan diezelfde Nacht, nog een etentje met de schrijvers in de Stadsschouwburg. Drie P.C. Hooftprijs-winnaars maar liefst: behalve Campert en Kouwenaar ook Herzberg. Nou, dat wordt een interessant gesprek, denk je dan. Wat me vooral is bijgebleven is een klagerige discussie over de vaste boekenprijs. Ja, ook bij ’s lands grootste schrijvers moet de schouw roken.

 

Het waren interessante ritjes. Waar is de tijd gebleven dat er nog een Nacht van het Boek was?

 

 

Begeerte

 

Jos de Vet

 

Oom Johan. Ik herinner me hem alleen van een foto: een ernstig kijkende heer in een donker driedelig kostuum, gezeten op een witte houten bank op het terras van zijn stijlvolle villa met tante Net naast zich. Voor mij een beeld van ingetogen voornaamheid. Die foto zal eind jaren dertig van de vorige eeuw zijn gemaakt.

In zijn jonge jaren was hij metselaar tot hij bij een bouwongeval de vingers van zijn rechterhand kwijtraakte. Hij leerde te schrijven met de linkerhand, ging een opleiding tot onderwijzer volgen en liet zich vanaf toen Johan noemen in plaats van Jan. Kortom, hij begon een nieuw leven.

In de tijd van de foto was hij Hoofd der School in zijn woonplaats U, een heel klein dorp, zo’n anderhalf uur fietsen van G waar wij woonden. Samen met de pastoor vormde hij de plaatselijke intelligentia. Hoewel zijn bovenmeesterschap hem waarschijnlijk meer aanzien dan salaris zal hebben opgeleverd, was hij welgesteld geraakt.

Hij stierf in 1941. Hij was een zeer achtenswaardig man.

 

In de grote vakantie na de vijfde klas, mocht ik met mijn moeder op bezoek bij tante Net. Ik had beloofd goed door te fietsen en onderweg niet te zeuren.

Toen we aankwamen zag ik dat op het terras nog de witte houten bank van de foto stond. Ik nam me voor er even op te gaan zitten als ik de kans kreeg.

Tante ontving ons met grote vriendelijkheid en gulheid. Zij prees mij: "Zo ver gefietst met je kleine beentjes", en zij serveerde thee en limonade in de kamer die eens de studeerkamer van oom Johan was geweest. En daar, in die kamer, zag ik iets waarvan mijn mond openviel. Het was het indrukwekkendste meubelstuk dat ik ooit in mijn leven heb gezien: d e b o e k e n k a s t v a n O o m J o h a n !

Deze kast, meer dan tweemaal zo hoog als ik groot was en zo breed als de kamer lang, was van zacht glanzend hout. Door vijf dubbele deuren van bewerkt glas waren planken met boeken, boeken en nog eens boeken te zien. Meerdere series banden van drie tot wel twintig delen, hele rijen boeken van allerhande grootte, vorm en kleur, ik keek mijn ogen uit. Alles samen een hoogverheven en schitterende schrijn van geheimnisvolle kennis, wijsheid en pracht (al was het gebruik van dat soort woorden mij toen niet eigen)

Na twee snelle slokjes van mijn limonade ging ik de kast van zo dichtbij mogelijk bekijken, mijn neus haast tegen het mooie, smetteloze glas.

Tante glimlachte: "Ja jongen, dat zijn allemaal boeken van de Mister." Als zij over haar overleden man sprak, noemde zij hem altijd met een opmerkelijk respect "de Mister".

"Wacht, ik zal hem eens openmaken". Uit een brandkast die tegen een andere muur stond, pakte zij een sleutel en zij deed de middelste deuren open. "Zo, nu kun je het beter zien". Ik rook een lichte geur van oud leer en papier

Wat een rijkdom onder handbereik. Voorzichtig streek ik met één vinger hier en daar langs boeken en boekjes en keek snel om naar tante. Die knikte vriendelijk. Ik pakte een boek uit de kast, bekeek de voorkant en bladerde er voorzichtig in en omdat ik geen: "Niet met de handjes" hoorde, nog een en nog een. Al gauw zat ik te lezen in een boek dat "De Zeven Wereldwonderen" heette. Het was lang niet het grootste of mooiste uit de kast, maar het was wel het mooiste boek dat ik ooit had vastgehouden.

Terwijl de twee zussen, beide weduwe, praatten over hun zorgen, over de voorbije oorlog, over gezondheid en ziekte in de familiekring en over wat al niet, las ik en las ik en bekeek ik uitgebreid de zeven platen.

Toen sloeg mijn hunkering ineens om in begeerte en zelfs hebzucht: ik wilde dit boek hebben!

Starend naar de plaat van de Hangende Tuinen van Babylon probeerde ik te bedenken hoe dat aan te pakken. Gewoon vragen durfde ik niet: moeder zou mopperen over mijn brutaliteit en tante zou vast nee zeggen. Wat dan? Ik besloot uiteindelijk dat er niets anders opzat dan te laten merken dat het boek heel belangrijk voor mij was: blij kijken als ik zat te lezen en treurig doen als ik het weer zou moeten teruggeven. Als dat duidelijk genoeg was zou ik tante misschien kunnen vermurwen. Zij was toch vriendelijk en ze had nu zóveel boeken.

 

Toen het tijd werd te vertrekken zei mijn moeder: "Kom, sta eens op en geef tante het boek maar weer eens terug want we moeten gaan". Zo traag mogelijk liep ik, nog in het boek kijkend, naar tante.

"Vind je het boek zó mooi?" vroeg ze.

"Ja, héél mooi", zei ik en ik keek haar hoopvol aan.

"Ja, dat heb ik wel gezien. Je moet maar gauw weer eens terugkomen met jullie moeder, dan kun je er verder in lezen", zei zij vriendelijk met de sleutel van de kast al in haar hand.

De klik waarmee ze glazen deuren weer op slot deed was hartverscheurend.

Tijd om op het terras te gaan zitten was er niet meer.

 

Mijn ontmoeting met de boekenkast van oom Johan, voor mij eens het achtste wereldwonder, blijkt mij uiteindelijk amper een impuls te hebben gegeven tot de ontwikkeling van belezenheid en liefde voor het boek: beide zijn bij mij nogal minnetjes.

Wel dank ik aan oom Johan mijn levenslange grote voorliefde voor wit houten tuinmeubilair.

 

 

Mijn boekenkast

 

Norbert de Vries, Maastricht

 

Volgens mij is een kast in oorsprong niets anders dan een kist die je rechtstandig op zijn kant hebt gezet. Het deksel is een deur geworden. Eenvoudig zat.

Eerst was er dus de kist, en later pas een kast. Kist/kast, dat ligt toch heel dicht bijeen?

Niet evenwel volgens het etymologisch woordenboek. Kist gaat heel ver terug in de tijd, terwijl kast uit een laatmiddeleeuwse bron zou zijn opgeweld. Volgens de etymologie zou er tussen kist en kast geen taalkundig verband zijn, and never the twain have met.

Ik geloof er niks van.

 

Maar allee, een kast is, gelijk een kist, een opbergmeubel. Je kunt er bijvoorbeeld je boeken in kwijt. Gebruik je daarvoor een kist, dan kun je -als het zo te pas komt- het deksel laten sluiten, nadat je er -ei, ei, fopperij- zèlf in bent gaan zitten. Hugo de Groot, inderdaad. Er zijn, naar ik meen, vijf van die boekenkisten bewaard gebleven, terwijl mijnheer De Groot slechts éénmaal ontsnapt is.

 

Je kunt je natuurlijk ook in een boekenkast verstoppen, maar dan ervaar je toch dat zulks tamelijk lastig is. De boekenkast heeft zich, in tegenstelling tot de boekenkist, ontwikkeld tot een specifiek meubel: de diepte is afgestemd op de maat van het tegenwoordige boek, het aantal planken is groot (waarbij ook rekening is gehouden met de gemiddelde hoogte van de boeken), en een deur ontbreekt veelal. Zo’n kast biedt dus weinig gelegenheid zich daarin heimelijk weg te steken.

 

Wat een wonderlijk mooi en tegelijk praktisch meubel is de boekenkast! Sinds de late middeleeuwen hebben de knapste koppen zich suf gepiekerd over de vraag: hoe kunnen we dit zeer belangrijk, ja onmisbaar stuk huisraad vervolmaken, hoe kunnen we het tot de hoogste graad perfectioneren? En gaat u nu eens rustig voor uw boekenkast zitten, kijk aandachtig, en stem in met mijn bewonderingvolle verzuchting:

waarlijk, het mensdom heeft in de loop der eeuwen vele wondere werken verricht (ach denkt u alleen maar eens aan de Chinese Muur, de piramide van Cheops, de vuurtoren van Alexandrië, het mausoleum van Halicarnassus, en noem gerust ook de andere vier bouwwerken die in de oudheid eenstemmig werden geprezen als producten van het hoogste menselijke kunnen, en, vooruit, ook in latere tijden was de mensheid niet geheel gespeend van vernuft zoals moge blijken uit de hoge vlucht die de wetenschappen en de techniek hebben genomen, zodat wij heden ten dage met computers werken, per vliegmachine naar alle uithoeken van het aardrijk reizen, en als het moet naar de maan, kortom, wij, mensen, zijn héél wat mans), maar voor het summum van zijn kunnen, het hoogtepunt van zijn vermogens, de absolute top van zijn capaciteiten, hoeven we niet naar China of Egypte, noch naar de concertzaal of het museum, noch naar Oxford of Cambridge, of de Sorbonne, noch naar Silicon Valley te gaan, neen, we kunnen gewoon thuis blijven, meer bepaald in de kamer waarin u thans gezeten bent, en volstaan met een eenvoudig handgebaar. Een wijzend gebaar: zie daar de boekenkast.

 

In zijn eenvoud geniaal, zoals de paperclip. Conceptueel van een volmaakte helderheid, zoals een Mondriaan. En zo onovertroffen nuttig, zoals niks anders.

Het lijkt zo simpel, gemakkelijk, en, zo u wilt, banaal. Rechttoe, rechtaan. Horizontaal en verticaal. Ja, het droevig jubelen en vrolijk snikken der nachtegaal is betoverend mooi, en ja, Bach en Mozart kunnen je geest verrukken, en de liefde, inderdaad, de liefde kan met grote kracht op je geest inwerken, maar dat alles haalt het toch niet bij de aanblik van een mooie boekenkast.

Ik mag er toch van uitgaan, dat u over een dergelijke, fraaie en (doch niet noodzakelijk) goed gevulde boekenkast beschikt?

 

Ik bezit een Lundia-boekenkast. En ik zeg het met trots. Hoor ik daar tandenknarsende jalousie?

 

Toen ik een paar maanden gelden verhuisde naar mijn tegenwoordige woonst, besloot ik om maar eens een daad van beschaving te stellen. Ik zou een nieuwe boekenkast kopen, of liever: een echte boekenkast. Tot dan toe had ik mijn boeken op houten stellingen geplaatst. Ze vormden een stellage, langs al de muren van het enige vertrek in huis dat ik het mijne mocht noemen.

Maar een stellage is nog lang geen boekenkast. Zonder enig hartzeer nam ik afscheid van die houten rekken. Weg er mee! Op het vuur, het hoog oplaaiende vreugdevuur.

 

Bij het verhuizen gaat alles in dozen, en zo geschiedde het dat ik, nadat de verhuizers weer vertrokken waren, mijn nieuwe, eigen kamer (op de tweede verdieping) betrad, en tegen een kartonnen muur aan keek. Boeken in dozen, of kisten, dat werkt niet en dat ziet er niet uit. Ik keerde op mijn schreden, en ging uit op kastruimte.

Ik bemerkte al spoedig dat mijn missie veel lastiger was dan ik verwacht had. Je gaat naar een winkel waar ze meubels verkopen -zo had ik gedacht- en je koopt. Fout!

Meubelzaken verkopen slechts losse kasten. Wat ik nodig had, was een systeem.

 

Ik ging de systeemmarkt verkennen en bemerkte alras, dat je Ikea en Lundia hebt, en dat je daaraan respectievelijk de begrippen ‘inferieur’ en ‘superieur’ mag verbinden. Ik beken het met schroom: ook ik heb bij Ikea voor de Billy’s gestaan en een aankoop overwogen. Maar het vooruitzicht van doorbuigende planken deed mij terugdeinzen. Wat een armoei als je moet kiezen voor planken van hooguit 80 of, beter nog, slechts 60 centimeters. Terwijl de schappen van Lundia breedtes van een meter of meer met een kaarsrechte rug overbruggen. Zonder enige krimp te geven. Gegarandeerd!

 

Welnu, ik liep bij Lundia aan de Kleine Gracht binnen, en kwam snel tot zaken. En nu zit ik opgetogen naar mijn boekenkast te kijken. Blank gelakt vurenhout uit de eeuwig zingende bossen van Scandinavië, via Varsseveld, naar hier. In een halve dag transformeerde een handig mannetje de eindzijstukken, variozijstukken, inschuifpanelen, schappen en plinten tot een liefdevol huis voor mijn boeken. Al die tevreden ruggen, het is een feest voor het oog. Ik loop langs mijn systeem, en streel ze.

 

Ik ben nu aan het sparen voor zo’n trapje. Ook van Lundia. Buizen langs de hoogste schappen, en een houten trapje met twee ijzeren beugels voor over die buis Dan klim je in een oogwenk naar boven en streel je de boeken die anders buiten handbereik zijn.

 

Ach, een mens moet een hobby hebben.

 

Mais bouquiner, n''y plus songer…

 

Peter IJsenbrant

 

In het voorjaar van 2002 doe ik voor de zoveelste keer een paar dagen Parijs. Ik begeef me op een ochtend vroeg naar de Passage Jouffroy. Een prachtige in 1847 gebouwde winkelpassage, ingeklemd tussen Rue de Faubourg Montmartre en Rue de Montmartre. Talloos veel curieuze winkeltjes zijn er gevestigd en, uiteraard, ook een groot aantal antiquariaten. Ik ben niet op zoek naar iets speciaals maar in de ban van de mijn nieuwe liefde Paul Verlaine zal ik proberen een enkele uitgave van deze dichter te bemachtigen.

De meeste winkeltjes zijn nog dicht; zo ook de fameuze Librairie Paul Vulin waar het tussen al die antiquarische pracht zo heerlijk dromen is. En dus ben ik aangewezen op het tweede garnituur en stap ik binnen in het meest onooglijke winkeltje van de passage. Nou ja, binnenstappen is een groot woord. Ik kan er net over de drempel en verder kom ik niet: boeken in grote stapels in, op en voor de kasten, dozen met papier en tijdschriften over de vloer en direct achter de deuropening een man op een klein krukje die met een boek op zijn schoot aan het lezen is. Enigszins gebogen zit hij daar, de knieën bijeen geklemd, de voeten met de punten tegen elkaar, een klein rond brilletje op de neus. Ik vraag hem beleefd of hij misschien werk van Verlaine in zijn winkel heeft. Hij vraagt me op zijn beurt of ik een bijzondere titel in gedachten heb en mijn antwoord is dat ik in veel geïnteresseerd ben. Ik noem een aantal van zijn bekendste titels. De man kijkt me aan, en met een flauwe glimlach op zijn gezicht gaan zijn armen langzaam omhoog en reikt hij me het boek aan dat hij op dat moment op de knieën had. Dit kan niet waar zijn. Het is, zie ik onmiddellijk, een fraai exemplaar van de Romances sans Paroles. Het blijkt een uitgave van "Les maîtres du livre" te zijn: voorzien van met de hand ingekleurde gravures en gedrukt op een heel bijzonder papiersoort. Wat zou ik graag dit boek kopen! Niet in de laatste plaats vanwege het feit dat in deze bundel uit 1874 een prachtig gedicht over pianospel te vinden is (…le piano que baise une maine frêle..), maar zeker ook vanwege het bekende en zo magistrale "Il pleut doucement sur la ville" dat in deze dichtbundel is opgenomen. Als ik informeer naar de prijs meldt de man me met zichtbaar venijn: "trois cent" En ja, het zijn dan al Euro’s. De hoogte van het bedrag staat in een belachelijk contrast met de omgeving en het volstrekte achenebbisj karakter van zijn winkeltje. Het is mijn stellige overtuiging dat de prijs van dit boek de waarde van al het overige papierwerk in zijn nering overtreft. Maar, zo flitst er door mijn hoofd, dit krijg ik thuis niet uitgelegd. En met spijt in het hart geef ik het boek aan hem terug.

Later dat jaar lees ik in een van de minder bekende gedichten van Verlaine de frases waarin hij schrijft over hoe het jagen naar boeken vooral een dromen is waarbij het verlangen van de verzamelaar zo vaak door exorbitante prijzen van de handelaar verwoest wordt: "Mais bouquiner, n’y plus songer… pour les libraires ont exercé leur ravage." Ik vermoed dat mijn mannetje deze regels niet kent maar zijn glimlach bewijst het tijdloze en universele sadistische karakter van zijn soort. En wat ik voor een glimlach hield moet toch zeker meer een grijns zijn geweest.

Als troost pelgrimeer ik later die dag nog even door de Rue Descartes en kijk ik omhoog naar het raam op de vierde etage van nummer 39 waar Verlaine in januari 1896 onder barre omstandigheden zijn laatste adem uitblies. In gedachten neem ik de hoed voor hem af en verafschuw ik met hem het antiquarendom.