Woord vooraf
Boeken!
Voor de vrienden van de Stichting dr. PJ Cools MSC is het een elixer.
Het begeren, het verzamelen, het bezit en uiteraard het lezen en het
herlezen, dit alles houdt ons dag na dag bezig. Ook dit jaar getuigen de
bijdragen in dit vriendenboekje van die oprechte hartstocht voor wat in
een van de bijdragen genoemd wordt: de in dunne plakjes gesneden en
kriebelig bedrukte houtblokken. Velen van ons blijken, zo wijzen de hier
beschreven en bijeengevoegde lotgevallen, niet alleen een betrokkenheid
bij het boek doch in velerlei variëteiten ook een goed oog en geheugen
te hebben voor de geschiedenis van het verwerven. Opvallend is bovendien
dat naast het feit dat dit jaar de boekenkast prominent in de bijdragen
terugkomt, de liefhebber en de lezer nimmer de trein bestijgt zonder
zijn valies met boeken.
De
Stichting dr. P.J. Cools MSC opent met het grootste genoegen wederom het
venster en biedt u een genoeglijk uitzicht op het door u zelf
gecreëerde nieuwe boekenlandschap. Een plezierige leestijd wordt u
toegewenst.
Bestuur
Stichting dr. P.J. Cools MSC
Peter
IJsenbrant, voorzitter
Maria Goretti
Jacques
van der Borght
Mijn
schoonmoeder was erg begaan met de ‘verlaten kindertjes’ die
destijds het Maria Goretti tehuis aan het Wilhelminapark in Tilburg
bewoonden. Zij vroeg, en kreeg, dispensatie om haar dochter Maria
Goretti te mogen noemen. Goretti is immers geen voornaam. Zo komt het
dat mijn vrouw met de doopnamen Maria Goretti Wilhelmina, roepnaam
Mariette, door het leven gaat.
Ruim
tien jaar geleden waren we aan een vrij weekendje toe. De kinderen waren
nog klein en we wilden er weer eens met zijn tweeen op uit. We huurden
een huisje uit de krant en brachten de kids onder bij mijn zus. Lekker
een weekend wandelen in de Ardennen.
Het
huisje lag goed verstopt aan het eind van een weggetje in een bos; het
liefdesnestje van een Belg met geld teveel. Het had een gewoon
huiskamertje met open keuken. De slaapkamer was echter een ander
verhaal, die werd alleen verlicht door rode spots. Het grote bed was
gedekt met rood pluche. De aangrenzende badkamer was luxueus uitgevoerd
met een overdaad aan spiegels. Het leek wel een bordeel.
Volkomen
ongerijmd in die ambiance, lag op het nachtkastje een derde druk uit
1950 van het boekje ‘Maria Goretti’ van P. Xaverius C.P., gedrukt in
Mook en uitgegeven door Uitgeverij Roosenboom in Heerlen. Het werkje is
goedkoop uitgevoerd met een slappe kaft en verluchtigd met zwart-wit
foto’s uit de film ‘Cielo sulla Palude’. Het boekje is een
levensbeschrijving van de in 1947 zalig verklaarde Maria Goretti en
gebaseerd op de officiele akten van het proces van heiligverklaring.
We
beleefden een gepassioneerd weekend, zo zonder kinderen tussen het
pluche. Het boekje over Maria Goretti hebben we meegenomen, dat lag daar
gewoon op ons te wachten. Wij zochten dit boek niet, het zocht ons! We
koesteren het sindsdien.
De gemeenschap
Fons
van Buuren
Hij
was die avond toevallig de eerste die binnenkwam en had dientengevolge
even tijd de boekenkast te monsteren voordat de bijeenkomst begon. Na de
vergadering bleef hij dralen voor dezelfde kast. In feite kenden wij
elkaar niet.
Omdat
er problemen waren binnen de kerkelijke gemeenschap waartoe wij behoren,
had een aantal parochianen bedacht dat het niet onverstandig zou zijn om
met een groep verontrusten een avond te praten teneinde olie op de
golven te gieten. Ons huis was ruim genoeg om met zo'n zestien mensen in
een kring te zitten. De meesten waren voor elkaar niet meer dan een
gezicht of een naam. Enkelen kenden elkaar wat beter. Wat hem en mij
betrof: we wisten alleen dat we allebei, vele jaren na elkaar,
Nederlands hadden gestudeerd.
Terwijl
ik na de bijeenkomst de mede-verontrusten weghielp, maakte hij met mijn
vrouw nog een praatje - bij de boekenkast. Het was hem opgevallen dat
daar niet alleen een reeks in verfomfaaide bibliotheekbanden gestoken
jaargangen van het tijdschrift De Gemeenschap stond, maar ook nog
een aantal losse afleveringen van datzelfde tijdschrift, dat van 1925
tot 1941 als cultureel orgaan van de progressieve jong-katholieken zo'n
vooraanstaande en tegendraadse rol had gespeeld in het maatschappelijk
en kerkelijk leven. Mijn vrouw vertelde hem dat ik in de jaren zestig
met het plan had rondgelopen een dissertatie te schrijven over De
Gemeenschap, maar dat het later op een heel andere kant van het vak
was uitgelopen.
Toen
ik mijn gasten had uitgezwaaid en de woonkamer binnenkwam, maakten wij
nader kennis. Daarbij kwam de aap uit zijn mouw. Hij bleek al jaar en
dag bezig met het verzamelen van alle mogelijke materiaal van en rond
het tijdschrift De Gemeenschap en de gelijknamige Utrechtse
uitgeverij. Omdat ik sedert heel lang niets meer deed met hetgeen ik
indertijd met betrekking tot dit onderwerp al scharrelend bij elkaar had
gebracht, bood ik aan dat hij alles wat ik toevallig wél en hij nog
níet had, zo van mij kon krijgen. Het was voor het eerst in mijn leven
dat ik afstand kon doen van ooit gekochte en gekregen boeken.
De
zondag daarop hebben hij en zijn vrouw met anderhalve doos boeken ons
pand verlaten. Sedert die zondag is er boekenvriendschap, en meer dan
dat: gewoon hechte vriendschap.
Gemeenschapszin.
Zo'n parochie toch.
Met Amor vozen
Ivo
Duis
Draai
het woord lezen eens om... Precies.
Daarin
voelde ik me twee maanden geleden langzamerhand veranderen, toen ik
bezig was met Ovidius´ Metamorphosen (sic!). Niet dat het boek
daar enige aanleiding toe gaf. Van uitgeverij Athenaeum – Polak &
Van Gennep (O, Muzen, beroer toch mijn toetsenbord...) verscheen echter
een jubileumbrochure ter gelegenheid van haar 40-jarig bestaan:
"Eén boek hebben we voor een keer extra luxe laten uitvoeren: Metamorphosen
[slik!] van Ovidius, met schitterende gravures, in twee kleuren gedrukt
op het beste papier, zilver op snee, uitgegeven in een cassette. Niet
goedkoop, maar zijn prijs meer dan waard."
Be-dánkt,
Athenaeum! Nog geen jaar eerder had ik, voor een toch ook niet
misselijke prijs, de gewone gebonden uitgave gekocht. Zonder de
"meer dan honderd gravures" van Crispijn de Passe (1564-1637).
"´n
Klassiek geval van jammer maar helaas. Het zou natuurlijk belachelijk
zijn om die jubileumuitgave óók nog aan te schaffen. Toch?",
balkte ik tegen Basia.
De
brochure liet ik evenwel, als een ware tantaluskwelling, op de
salontafel liggen om ´m in de daaropvolgende dagen af en toe
quasi-achteloos door te bladeren. "Wel mooi eeuwenlang de
mythologische bijbel voor beeldende kunstenaars... Juist zo´n werk
hoort fraai geïllustreerd te zijn... Maar ik laat me niet gek
maken... Mijn huidige exemplaar heb ik verdomme al bijna uit... En bij
een antiquaar krijg ik er amper iets voor terug..."
Mijn
vrouw gaf geen kik.
Anderhalve
week later en een paar uur nadat ik de rap verouderde Metamorphosen
nèt uitgelezen op de boekenplank had teruggezet, neusden we wat rond in
boekhandel Livius. Basia kwam na een kwartiertje met een schalks
glimlachje op me af.
"Heb
je het nou nóg niet gekocht?"
"Wáhat?"
"Liefste...
Je bent een open boek."
Wat
ben ik toch ´n ezel. Ze had me al door vanaf het begin. M´n
polkabrokje.
Ennuh...
Athenaeum, van harte!
Mijn eerste antiquaar
Anton
Eijkens
In
mijn gymnasiumjaren op het Odulphuslyceum (1934-1938) had ik twee
bronnen, waaruit ik mijn literaire dorst kon lessen: de
Roomsch-Katholieke Openbare Leeszaal ‘Sint Dionysius’ aan de Willem
II-straat 23 en Boekhandel en Antiquariaat De Kempen van Janus Pillot
aan de Spoorlaan 11a.
In
de Openbare Leeszaal kon ik dankzij drs. Dré van Spaendonck, leraar
klassieke talen van het St. Odulphuslyceum, toegang krijgen tot aan ‘gerijpte
volwassenen’ voorbehouden lectuur, zoals bijvoorbeeld Céline’s
Voyage au bout de la nuit en Papini’s Un uomo finito. Hij drukte me
wel op het hart om het niemand te vertellen.
Bij
het antiquariaat van Janus Pillot – in mijn herinnering een lange
volgestouwde pijpenla - kocht ik voor een grijpstuiver mijn eerste
boeken. Anno 2003 zal men zich nauwelijks meer kunnen voorstellen, dat
ik in mijn latere gymnasiumjaren één kwartje zakgeld kreeg, waarvan ik
éénmaal per twee weken een pakje pijptabak en enkele malen per jaar
bij Janus Pillot een boek kon kopen.
Mijn
grootste en duurste aankopen (die nog altijd in mijn boekenkasten staan)
waren:- 5 delen van Guido Gezelle’s Dichtwerken, in 1913 uitgegeven
bij L.J. Veen, Amsterdam; prijs 2 gulden. - Heinrich Heine’s
Sämtliche Werke in Zwölf Bänden, een 19e-eeuwse uitgave van J.G.
Cotta’sche Buchhandlung, Stuttgart; prijs 4 gulden. - Schillers Werke
in Zehn Bänden, een uitgave van Deutsches Verlaghaus Bong,
Berlin-Leipzig-Wien-Stuttgart 1907; prijs 3 _ gulden.
Maar
mijn eerste, misschien wel mijn dierbaarste en zeker mijn goedkoopste
aankoop bij Janus Pillot was Pole Poppenspäler van Theodor Storm, een
geannoteerde uitgave in de serie ‘Meine Erste Sammlung – Für Junge
Leser’ van J.M. Meulenhoff, Amsterdam z.j.; prijs 15 cent (nieuwprijs
85 cent). Nooit vergeet ik met hoeveel ontroering ik als 14-jarige
scholier de lotgevallen van Pole en zijn Lisei heb gelezen en herlezen.
Een misverstand
Joep
Eijkens
Lodewijk
van Paddenburgh schonk zich nog eens in en sprak: "Dat doet me
denken aan die keer dat ik dood was verklaard." "Vertel,
vertel!" riepen de anderen. Want iedereen hield wel van dit soort
verhalen. Als om de spanning te verhogen, legde de antiquaar die wel wat
weg had van Hemingway eerst twee nieuwe houtblokken op het vuur en
vervolgde: "Ik denk dat het vijf jaar geleden is of nee, iets
langer, want Piet Velen had net z’n boekenzaakje op het Roggeplein
geopend… Op een dag belt een oude studiegenoot en zegt: ‘Weet je wie
de pijp uit is? Professor die en die’. Een mooie tip, want die man
moest een schitterende bibliotheek hebben. Maar om zo maar bij de weduwe
op de klep te vallen, daar ben ik niet hard genoeg voor. Enfin, na een
week of drie begon het toch te kriebelen, dus ik bel op. Geen probleem,
ik was welkom. Ik daarheen. Mèt een dikke portemonnee. Want ze kunnen
nog zo deftig zijn, als ze geld zien, valt er in de regel snel zaken te
doen. Maar", de boekhandelaar nipte even aan z’n glaasje,
"dat viel dus vies tegen." Hij zweeg en duwde een groot stuk
hout om dat nu fel begon te branden.
"Goed",
vervolgde hij, "ik kwam daar die studeerkamer binnen en geloof het
of niet maar het eerste waar mijn oog op valt was ‘Paris’ van Moï
Ver." "Wat!" riep Peter , de grootste boekenjager van het
gezelschap. "Dat boek uit 1931?" "Dat boek ja",
zuchtte de breed geschouderde antiquaar. Ook Jozef was behoorlijk onder
de indruk en floot zachtjes tussen zijn tanden. "Het was de eerste
keer in mijn leven dat ik het tegenkwam", ging Van Paddenburgh
verder. "En daarna heb ik het ook nooit meer gezien…De rest van
de partij was ook wel aardig, maar niet echt bijzonder, behalve dat ene
boek dan… Maar aan een bod kwam ik niet toe, die vrouw wilde eerste
met de familie overleggen. Dus ik zeg: ‘Bel me maar als u zover bent.’
Tja, en toen begon het wachten… Het duurde maar en duurde maar, dus na
een maand of vier bel ik haar zelf. Nou, dat mens begint door de
telefoon te roepen: ‘Leeft u nog? Ik had uw advertentie in de krant
gelezen!’ Wat wil nou het geval? Een paar weken na mijn bezoek was een
zekere Paddenburg overleden. Een man van ongeveer mijn leeftijd, die
bovendien nota bene nog in dezelfde straat woonde als ik! ‘Dus’,
zegt ze, ‘ik heb die boeken maar aan dat nieuwe zaakje op het
Roggeplein verkocht. Leek me wel een leuke start voor die meneer’."
Allen
zwegen, alleen de klok was te horen. Het leek wel alsof iedereen het
gezicht van Piet Velen voor zich zag. Een onaangename figuur, vonden ze,
niet alleen als handelaar maar ook als mens. Lodewijk van Paddenburgh
zuchtte: "Ik heb Piet nog wel gebeld maar dat ene boek had ie
natuurlijk al lang doorverkocht… En vraag me nou niet voor hoeveel,
want dan krijg ik weer acuut kwaaie zin. Iemand nog ‘n pilsje?"
PS:
Bovenstaand verhaal berust op een ware gebeurtenis. Wie ‘Paris’ van
Moï Ver in de kast heeft staan, vervoege zich bij ondergetekende. Hoge
beloning!
Zich Eigenen
Jac
van Ginderen
Lezers
van deze teksten herkennen het zeker: een nieuw verworven boek eerst
"zich eigenen". Waarschijnlijk bestaat er een officieel woord
voor maar ik ken het niet. Niet direct lezen maar eerst heel lang
vasthouden, ruiken, snuiven, voelen, strelen, door je handen laten gaan,
wenden en keren, ronddraaien en proeven zoals een musicus zijn
instrument, een verwoed golfer zijn nieuwe houten en een prille moeder
haar kind. Ik zag het voor het eerst bij mijn oudste zoon toen hij een
jaar of acht was.
Lang
voordat ik zelf Boekenweekgeschenken verzamelde, hing boven zijn bed al
het Tomado-rekje uit mijn studententijd met kinderboeken. Ook
kinderboekenweekgeschenken met handtekeningen van de auteurs. Hij stond
er soms uren voor in de rij. Ik heb het rekje meerdere malen in de
peperkoek muren opnieuw moeten ophangen want zijn liefde voor het boek
vertaalde zich in stapelen en zijn bibliotheekje iets te hard eigenen.
Gewoontegetrouw fietsten we elke vrijdagmiddag na school eerst naar de
bibliotheek om daarna het weekend te openen met zwemmen. Ma-Rietje
haalde dan de opgelopen achterstand in het poetswerk, de was en strijk
van de hele week in en ik genoot van de verfrissende spelletjes meej de
kènder en hullie èège strêûp Tilburgse vriendjes die ze ondertussen
op deze vaste tijd in het zwembad ontmoetten. Als de oudste moest
wachten tot wij klaar waren met aankleden, zat hij zich de
bibliotheekboeken al te eigenen op het bankje bij de uitgang. Hij las
nog niet maar haalde elk boek een voor een uit de linnen draagtas,
voelde en streelde en hield het met twee handen lang voor zijn borst.
Nu
hou ik "Het verdwenen plakboek", kinderboekenweekgeschenk
1976, aan mijn hart. Hij heeft het zich telkens geëigend, stukgelezen
en gelukkig nog thuis gelaten. Het zit vol aantekenbriefjes,
afgescheurde toegangskaartjes voor de film en het circus, prullen uit
zijn kindertijd: "676061" (ons telefoonnummer), "kaft
goed bewaren", "niet weggooien", het begin van een
verhaal "De gemene dief", een tekening met "kajuit, zeil,
vlag, water", een rekening "18-11-’75, ƒ
0,70+ƒ2,00+ƒ0,15", een Wasco "papa met baard",
houterige figuren met namen van klasgenootjes. Hun kindergezichten
passeren mijn geheugen zoals het beeld van mijn zoon op het bankje met
zijn boeken. Deze herinneringen zijn oud, het zich eigenen blijft.
Gelukkig dat er kinderboekenweek geschenken zijn die je kinderen thuis
hebben gelaten.
The heart of the matter
Ad
Haans
Mijn
favoriete boek? Ach, waar begin ik aan? Als u mij niet heel goed kent,
dan gelooft u het niet en als u mij helemaal niet kent, dan zult u het
zich nauwelijks voor kunnen stellen. U zult het boekje, dat ik nu al
ruim veertig jaar lang, met uitzondering van die vervloekte zeventiger
jaren, wekelijks zo niet dagelijks in handen heb, nooit hebben gezien. U
zult er misschien wel eens over hebben gehoord, maar u zult
waarschijnlijk nooit erg nieuwsgierig zijn geweest naar de inhoud. Klein
is het, en zwart. Op het harde kaftje staat een vreemd pictogram, een
gecompliceerd symboolteken dat op een anker lijkt. Maar door het anker
heen loopt een dwarsbalk waar de letters IHS boven staan.
De
voering van de kaft is prachtig uitgevoerd in talloze gouden ruitjes
waarin op een zwarte ondergrond gouden figuurtjes zijn getekend of in
blauw vreemde symbooltekens staan geschreven. De gouden figuurtjes zijn
een zeilbootje op glinsterend water, een Romeinse fontein met drinkende
vogeltjes, een paardje met geheven voorbeen en een vaantje in de bek,
een ouderwets handluchtertje, een vis met een wonderlijk bouwseltje op
zijn rug, een vogel met een takje in zijn bek. In de blauwe
symbooltekens vallen prachtig gekalligrafeerde letters, kroontjes,
korenaren en druiventrossen te onderscheiden.
Waar
het boekje over gaat? Dat wilt u niet weten, want het is erg ver van uw
hedendaagse bed. Geen journalist die erover schrijft, ofschoon het toch
gaat over de wereld waarin we leven en over de mensen die om ons heen
krioelen. Voor mij bevat dit boekje, om met Graham Greene te spreken,
‘the heart of the matter’ van bereikbaar menselijk geluk, maar ik
ontmoet zelden mensen voor wie dat ook geldt. Het hangt zo van paradoxen
aan elkaar, dat u er misschien toch maar niet aan moet beginnen. Het
gaat over leven door te sterven en zo, (niet straks maar nu!) en het is
niet van Jef maar van Thomas van Kempen.
Verboeking
Kees
Hendrikse
Geleidelijk
wordt heel mijn ik een boek,
Verbladert
het, krijgt een papieren huid.
Stug
is mijn leren rug. Wie in mij zoekt,
Vindt
draaibaar plat en klapt het uit.
Probeer
mijzelf in één deel uit te geven,
Zoek
diep in mij naar wat mij bindt.
En
weet mij in katernen uit te leven,
Maak
uit mijn lezing op wie mij bemint.
Rug
aan rug heb ik mijn plaats gevonden:
Verboekt
en slechts in letters uitgedrukt
Een
nieuw bestaan, duurzaam gebonden.
Een
lezer zoekt naar een oprecht verhaal,
Maar
weet dat als die queeste is mislukt:
Verloren,
hij spreekt uitsluitend boekentaal.
Nineteen Eighty-One
Martin
Hulsenboom
Big
Brother werd nog geassocieerd met Winston en Julia in plaats van Bart en
Sabine. "Oost-Duitse" spelde je nog gewoon als "Oostduitse".
Het IJzeren Gordijn vertoonde weliswaar reeds de eerste sporen van
metaalmoeheid, maar het zou nog enkele jaren duren voordat het op de
schroothoop van de geschiedenis terechtkwam. 1981.
Enigszins
gehypnotiseerd door de monotone cadans van de treinwielen probeerde ik
me te verliezen in het duistere niemandsland vóór de Oost-Duitse
grens. Tevergeefs. Af en toe slechts schoof een troosteloos verlicht
landweggetje als een omgekeerde ruitenwisser door de weerspiegeling van
de treincoupé. Leuk voor een melancholieke poëtische ziel, maar voor
mij onvoldoende om die ene, verontrustende gedachte van me af te zetten:
"Wat als ze tóch dat boek vinden?"
Dat
boek was Nineteen Eighty-Four van George Orwell. Volksvijandige,
reactionaire pulp volgens de hoeders van het proletariaat. Als ze het
uit mijn reistas zouden vissen, werd het gegarandeerd in beslag genomen.
Naar de verdere consequenties kon ik slechts gissen. Als het me
daarentegen zou lukken mét dit Verboden Boek Warschau te bereiken, kon
ik daarmee op een wel heel bijzondere wijze een bevriende studente
Engels verrassen.
Aan
de Poolse grens, die toegang gaf tot "de vrolijkste barak van het
Sovjetkamp", voorzag ik weinig moeilijkheden. Het was de
overijverige, paranoïde grenspolitie van de Deutsche Demokratische
Republik die me de meeste zorgen baarde. En we naderden Marienborn in
een rap tempo.
De
kans dat mijn bagage zou worden doorzocht, was meer dan levensgroot.
Misschien kon ik het boek beter tussen de zitting en de rugleuning
verstoppen. Nee, zinloos. Ook het compartiment zelf werd meestal grondig
gecontroleerd. Lijdzaam afwachten was evenmin een optie. Ik móest iets
verzinnen, maar wat? De tijd drong. Hoe had ik zo overmoedig kunnen
zijn? Terwijl de treinwielen door mijn hoofd denderden, dreigden mijn
zenuwen te ontsporen. Totdat ik geheel onverwacht de verlossende
ingeving kreeg: The stolen letter van Edgar Allan Poe!
In
dat verhaal is men op zoek naar een ontvreemde brief. Het huis van de
verdachte wordt van onder tot boven overhoop gehaald. Men vindt echter
niets. Achteraf blijkt het gewraakte schrijven gewoon uit een
brievenhanger te steken die aan de schoorsteenmantel is bevestigd. Men
had de meest voor de hand liggende plek over het hoofd gezien…
Zonder
te aarzelen stond ik op. Ik diepte Nineteen Eighty-Four op uit
mijn reistas, pakte het boek in mijn linkerhand, sloeg het open en deed
alsof ik las.
De
resterende minuten kropen voorbij. Spanning sloeg om in ongeduld. Waar
bleven ze nou?
Plotseling
werd de coupédeur hardhandig opengeschoven.
"Paßkontrolle!"
Jawel, ook de Ringel-S bestond toen nog.
Met
de rechterhand reikte ik mijn paspoort aan. "Ignorance is strength"
las ik net boven mijn linkerduim. De reispapieren bleken in orde.
"Ihre
Bagage? Aufmachen!" Het leek me beter om maar niet te vragen waar
het beleefde "bitte" in de DDR-Neusprache gebleven was.
Gedwee
haalde ik, weer met de rechterhand, mijn tas uit het bagagerek en trok
de rits open. De tentakels van Big Brother graaiden ongegeneerd door
mijn kleding. Mijn onderbroeken werden evenwel niet staatsgevaarlijk
geacht.
Terwijl
ik mijn reistas weer dicht ritste, bukte de Oost-Duitser zich om onder
de banken te kijken en met zijn handen de ruimte tussen de zitting en de
rugleuning te controleren. Het was niet zijn dag. Met een norse grom,
waarschijnlijk een soort groet, verliet hij de coupé.
Zelfvoldaan
leunde ik achterover. De volgende keer Animal Farm dan maar?
Aphrodite en Eros (Oftewel liefde en
verliefdheid)
Jeannette
Janssen
Voor
mijn studie heb ik een scriptie geschreven over de Griekse goden van de
liefde, Aphrodite en Eros, en hun eigen liefdesverhalen. Ik heb gekozen
voor de verhalen van Aphrodite en Eros, omdat er zoveel liefde en passie
voorkomt in de Griekse mythen. Dit wordt vaak veroorzaakt door Aphrodite
en nog vaker door Eros. Zij worden zelf ook slachtoffer van hun daden en
vallen te prooi aan een allesverzengende liefdespassie. Ik heb een
parallel getrokken tussen de manieren waarop de liefde en haar gevolgen
in de Griekse mythen wordt weergegeven en de manier waarop we in onze
cultuur naar de liefde kijken.
Aphrodite
was de Griekse godin van de liefde (zowel de erotische liefde als de
naastenliefde), schoonheid en vruchtbaarheid. Hiermee wilden de Grieken
verklaren waar de liefde vandaan kwam. Uit de daden van Aphrodite blijkt
hoe willekeurig de liefde soms kan zijn. En dat is niet veranderd in de
loop der tijd. Ook bij ons is de liefde ingegeven door irrationele
zaken. Aphrodite staat ook voor de schoonheid van de mens. De waardes
waar Aphrodite voor staat zijn zo oud als de mensheid en zullen naar
mijn mening altijd blijven bestaan.
Eros
is de god van de liefde en schoonheidsverlangen. Eros was bij de
Romeinen Amor of Cupido. Hij werd vaak afgebeeld als een kleine jongen
met gouden vleugeltjes op zijn rug met een pijl en boog in zijn handen.
Hij had gouden (of zilveren) pijlen met duivenveren. Als hij een zo'n
pijl afschoot op een mens of god dan ging diegene niet dood, nee, die
werd op slag verliefd. Of hij had pijlen van lood met uilenveren. Als
hij deze pijlen afschoot op een mens of god dan werd diegene juist
vervuld met haat, precies het tegenovergestelde dus.
Zoals
je Aphrodite kunt zien als de liefde kun je naar mijn idee Eros zien als
de verliefdheid. Je wordt gewoon verliefd zonder precies te weten
waarom. De Grieken hebben op deze manier het verschil tussen liefde en
verliefdheid proberen te verklaren. Dat verschil kennen we ook nu nog.
Liefde
voel je voor veel mensen, je ouders, je kinderen, je vrienden en familie
en natuurlijk je partner. Verliefdheid voel je voor een selectere groep.
En dan nog eens tijdelijk. Aan liefde en verliefdheid zijn in alle
tijden vele vormen van kunst gewijd. Ook gaat de mens ver in het streven
naar het schoonheidsideaal. En dat dat niet altijd pijnloos eraan
toegaat kun je zien in allerlei cultuuruitingen zoals de ingebonden
voeten in China en de ‘ giraffenekken ‘ in Thailand.
Als
ik de verhalen lees over Aphrodite en Eros en als ik erover nadenk, kom
ik tot de conclusie dat er niets is veranderd. Ik denk dat de krachten
van de liefde en de verliefdheid door de tijd heen altijd hetzelfde zijn
gebleven. Deze gevoelens zijn altijd bijzonder sterk geweest en zullen
dat ook blijven. Hetzelfde geldt voor de gevolgen.
Natuurlijk
kun je dit op een chemische en biologische manier verklaren. Ik heb
genoeg programma's gezien waarin verteld wordt welke hersendelen aan de
slag gaan als je verliefd wordt en welke hormonen er vrij komen. Maar
dat verandert niets aan mijn gevoel. Verliefdheid en liefde zijn
gevoelens die niet veranderen naarmate de wetenschap vordert.
Dat
laatste vind ik denk ik het leukst aan dit thema. Ik denk dat ik er
daarom ook voor heb gekozen. Gevoelsmatig trokken deze verhalen en het
thema me al aan. En nu ik de scriptie geschreven heb weet ik ook waarom.
Patiënten
Jef
van Kempen
Al
meer dan veertig jaar verzamel ik boeken. Vooral veel literatuur,
waarvan heel veel poëzie. Duizenden dichtbundels staan in dubbele rijen
in de kast. Een bundel terugvinden, is vaak een verzoeking.
In
de loop van de jaren zijn er nogal wat verzamelgebieden bij gekomen.
Hoewel ik geen bloed kan zien, heb ik een zwak voor de medische
literatuur. Anatomische atlassen, handboeken voor chirurgen, oogartsen,
tandartsen, vroedvrouwen, studies over blindheid, botbreuken,
hersenziekten, ik heb er een kast vol van. Meestal zijn het grote zware
boeken, met zorg uitgegeven en altijd terug te vinden.
Boeken
over forensische pathologie, van negentiende-eeuwse in zwart-wit tot
hedendaagse in fullcolour uitgegeven boeken met foto’s van dwars en in
de lengte doorgezaagde lijken, behoren tot de mooiste van mijn
verzameling.
Maar
ook de psychiatrie heeft mijn belangstelling. Als ik een boek tegenkom
met een titel als: Studie over een klas van debiele tuchteloozen,
of bijvoorbeeld het Handboek voor direkteurs en bewaarders in
gevangenissen, inzonderheid bij cellulaire opsluiting, kan ik het
onmogelijk laten staan. Dat geldt ook voor de dissertatie van mijnheer
Schuler: Krakende kaken. Psychiatrische beschouwingen over het
syndroom van het pijnlijke, slecht functionerende kaakgewricht. Een
fascinerend boek.
Soms
zijn er raakvlakken met de literatuur zoals in de bundel: Poetry in
the therapeutic experience. Het schrijven van poëzie als onderdeel
van een psychiatrische behandeling.
When
I am feeling
sour
I
will
water
my
plants
with
grapefruit
juice.
Meestal
is de humor ver te zoeken in deze door psychiatrische patiënten
geschreven gedichten. Het lezen van de gedichten geeft een beklemmend
gevoel. Soms zijn ze van een aangrijpende schoonheid.
I’m
scared
Help
me.
Hold
me thigt.
Use
no words,
And
tell me-
It’s
all right
It’s
all right.
A
part of each day
my
face is white
I
cry
and
my eyes burn
I
think that I am
four
or
three
I
am unhappy.
Om
gedichten te kunnen schrijven moet je toch een beetje gek zijn.
Mijn obsessie voor boeken; een
persoonlijke ontboezeming.
Marijn
van Kempen
Mijn
liefde voor boeken heeft waarschijnlijk te maken met mijn
onuitputtelijke dorst naar informatie. Waarom wil ik eigenlijk zoveel
weten. Vanwaar die fascinatie? Waarschijnlijk zit het in de genen. Mijn
hele familie heeft er in meer of mindere mate last van. Als klein
jongetje al was ik naarstig op zoek naar kennis. Het leek me logisch dat
je alleen zinvol kon leven als je de wereld begreep, en daardoor een
beter mens zou worden. Een ambitieuze jongeling met veel idealen. Een
echte zonderling. Daarom werd ieder stukje papier gelijk als zeer
waardevol bestempeld. Zelfs aan reclame-uitingen was ik verslingerd. Ook
tijdens mijn studietijd probeerde ik zoveel mogelijk papier te
verslinden. Ik benijd mensen die een duidelijk doel in hun leven hebben.
Mijn fascinatie heeft geen grenzen. Natuurverschijnselen,
menswetenschappen, tuinarchitectuur, filosofie, oosterse wereld,
belastingen er waren en zijn geen beperkingen.
Om
het eens economisch uit te drukken. Wat is nu eigenlijk het rendement
van die investering? De uren lezen. Je afzonderen van je naasten. Bij
het winkelen met je partner en op vakanties voornamelijk interesse
hebben in boekwinkels. De collega´s op het werk. Die het allemaal niet
kunnen bevatten en met stomheid geslagen zijn als ze je kamer betreden
en daar de bergen chaos tegemoet treden. De duizenden euro´s die je
hebt uitgegeven en die je waarschijnlijk nog zult uitgeven. Laten we
eerlijk zijn. Het is een egoïstische bezigheid. Het heeft ook iets
elitairs in zich. Je weet meer dan die ander. En dat geeft macht over
die ander. En dat streelt dan weer je ego. Het heeft in ieder geval
niets te maken met het beter begrijpen van de wereld. Waarom dan toch
dat krampachtig zoeken naar intellectuele bevrediging?
Het
is iets duisters. Je deelt het met je lotgenoten. Ik denk dat het name
te maken heeft met de wens van de mens om zich te onderscheiden van de
rest. Het trekt een duidelijke lijn. Het geeft je een identiteit. Dat
geeft je weer ruimte. Je bent niet afhankelijk van wat mensen vinden van
je. Je kunt je eigen leven inrichten. In zekere zin een super gevoel van
maatschappelijke vrijheid. En de kennis die je vergaart kun je daarnaast
gebruiken in spelletjes zoals scrabbelen.
Zal
ik mijn levensstijl de komende jaren aanpassen. Ik denk het niet. De
obsessie is daarvoor teveel geworteld in mijn persoonlijkheid. Ik zal
mijn omgeving (partner, familie, vrienden) niet lastig vallen met mijn
kennis; uitsluitend op aanvraag ter beschikking stellen. Zal blijven
worstelen de rest van mijn leven met het doorgronden van moeilijk
begrijpbare auteurs en hun boeken. Misschien heeft het toch zin in het
leven na dit leven; het bereiken van het hoogste in de mens; de totale
bevrijding van het aardse.
Moraal:
(citaat
uit: Machiavelli voor managers)
Hoe
dichter een mens geraakt bij de vervulling van een begeerte, des te
hartstochtelijker begeert hij; en des te feller wordt hij gekweld
naarmate de vervulling uitblijft.
Maatschappelijk draagvlak
Michiel
Leenaars
Boekenverzamelaars
weten onbewust best dat hun passie door nogal wat
anderen
wordt gedeeld. Men verzamelt weliswaar rondom andere thema's en
schrijvers
dan anderen, en ieder heeft zo zijn unieke aankoopstrategieën,
kansen
en kanalen, maar het is en blijft een sociaal breed geaccepteerd
verschijnsel
om boeken met grote ladingen tegelijk op een rijtje in onze
belangrijkste leefruimtes tentoon te stellen. Er zijn zeker mensen die
ook thuis al hun boeken op
alfabetische
volgorde hebben staan. Ik kom vaak niet verder dan een groffe
ordening
per thema, taal en soms lukt het me om wat boeken van een auteur
naast
elkaar te zetten. Vaker nog is mijn kast gewoon op periode van aankoop
geordend.
Een
enkele keer - als iemand is overgeleverd aan een minder begripvolle
huisgenoot
of partner - wordt er wel eens verzucht dat het allemaal wel
wat
druk is met al die boeken. Een verbod op boeken verzamelen is mij
echter
nog nooit ter ore gekomen. Meestal hoeft het alleen maar minder, of
ergens
anders. De opmerkelijkste suggestie die ik ooit in die context
hoorde
kwam uit de mond van de extravagante partner van een bekende
ex-museumdirecteur.
Zijn voorstel was om de boeken in ieder geval gewoon
allemaal
te kaften met een mooi uniform kleurtje, zodat het leesvoer de
ruimte
minder zou verstoren. Voor de boeken is het waarschijnlijk nog beter
ook
om ze te kaften, maar het voelt toch als een grote zonde. Hoe mijn
boeken eruit zien weet ik meestal precies. Als ik een boek zoek doe ik
dat toch voornamelijk op de vormgeving en de tekst van de kaft. Maar
iedereen moet zelf zijn afwegingen maken, ik ben
misschien
wat te functioneel.
Een
vreemde neiging is het verzamelen van boeken onmiskenbaar. Als je
mensen
hebt die dagelijks beroepshalve ladingen bomen omzagen, en andere
mensen
kunnen zich niet bedwingen om die bomen stuk te malen en daar dan
papier
van te maken, en weer anderen kunnen niet anders dan maandenlang de
ene
zin na de andere opschrijven, en weer anderen vermenigvuldigen die
onzin
dan duizenden malen met een of ander commercieel waanidee (want de
uitgeverswereld
is vaker niet dan wel een vetpot), dan is het toch
eigenlijk
volslagen idioot dat ze daar meestal ook nog mee wegkomen ook,
omdat
weer anderen met inzet van een groot deel van hun persoonlijke
financiële
speelruimte hun huis volladen met duizenden in dunne plakjes
gesneden
en kriebelig bedrukte houtblokken?
Waarom
ik niet gewoon alles bij bibliotheken haal is mij in
abstracte
zin volkomen onduidelijk. Waarom ik gebruikte boeken koop in
antiquariaten
misschien nog wel meer: met nieuwe boeken heb je tenminste
nog
het excuus dat ze niet of moeilijk in de bibliotheek te verkrijgen
zijn
en dat je ze snel wilt lezen. Oude boeken zijn altijd gewoon aan te
vragen,
en je maakt er de mensen in de bibliotheek blij mee als er eens
wat
minder voor de hand liggends wordt uitgeleend. En toch worden er
iedere
maand weer stapels nieuwe en oude boeken binnengesleept bij ons in
huis.
Boeken
verzamelen is volgens mij iets voor luie mensen, mensen die niet
goed
bijhouden wat ze gelezen hebben of willen lezen en daarom alles maar
gewoon
om zich heen ophopen. Ieder moment kan de sociale acceptatie
omklappen,
en dit lakse en milieubelastende gedrag gaan bestraffen.
Misschien
moet ik mijn boeken maar eens de deur uit doen, voordat ik word
ontmaskerd
...
Marnix Gijsen in de trein
Emmanuel
Naaijkens
In
het nest waar ik geboren ben, is het vanzelfsprekend dat je een verhaal
extra gekruid serveert. Maar wat ik nu ga vertellen is waar gebeurd, en
als overtuigend bewijs voer ik aan dat het op onze huwelijksreis naar
Parijs was. Die wittebroodsweken, dat is zo’n periode in je leven dat
je nog de waarheid spreekt, want voor de ambtenaar der burgerlijke stand
heb je elkaar tenslotte eeuwige trouw beloofd.
Het
was in de koude februarimaand van 1975, dat wij in Roosendaal op de
trein naar Frankrijk stapten. Geen expressetrein, maar zo’n verbinding
waarin bij elke tussenstop forenzen in- en uitstappen.
Om
de ruim vijf uur durende reis in de boemeltrein te doorstaan, hadden we
ons voorzien van wat literatuur. Op het laatste moment had ik Telemachus
in het dorp van Marnix Gijsen in de koffer gestopt. In 1972 in een
tweedehands winkeltje op de Bredaseweg in Tilburg gekocht.
Op
de achterflap van Telemachus in het dorp prijkt een foto van de auteur,
gemaakt op jongere leeftijd; hij had toen nog niet dat intellectuele
ringbaardje.
In
die boemel naar Parijs, zit ik, met mijn lief aan mijn zijde, dat boekje
te lezen, als op het station in Antwerpen een heer in een keurig pak,
tegenover ons plaatsneemt. Verdiept als we zijn in onze lectuur, slaan
we aanvankelijk geen acht op hem. Op een gegeven moment dwalen mijn ogen
af naar het diplomatenkoffertje dat onze medereiziger voor zich heeft
staan. Met kleine letters staat er bij het handvat dr. J.A. Goris. ‘Goris,
Goris’, zoemt het door mijn hoofd. Ik draai mijn boek om, bestudeer de
jeugdfoto en richt mijn blik op de overbuurman. Een ironische glimlach
is zijn enige reactie op mijn verbaasde gezicht. In Brussel verlaat
Marnix Gijsen de coupé, een vriendelijke knik ten afscheid.
Drie boeken in 1946 aangeschaft
Niek
van Niekerk
In
het schooljaar 1945 – 1946 zat ik in de vijfde klas van de H.B.S.
(Hogere Burgerschool) en deed in juli eindexamen B. In september 1946
ging ik wis- en natuurkunde met bijvak sterrenkunde studeren. Mijn
fascinatie voor deze vakken is zeker bevorderd door drie boeken die ik
in de loop van 1946 van mijn karige zakgeld aanschafte.
Op
1 februari 1946 kocht ik:
Astronomie
door prof. dr. Oswald Thomas, Feiten en problemen,
Amsterdam 1944; 561 pp.
Dit
werk is een echt handboek waarin achtereenvolgens de hemelbol, de
aardbol, het zonnestelsel en de sterrenstelsels behandeld worden. Dat ik
dit werk kocht was zeker te danken aan onze meetkundeleraar pater ir.
J.J. Teepe, ofm, die ook het uur kosmografie gaf. Ik zie hem nog staan
in zijn bruine pij met in zijn hand een zakhorloge, waarmee hij
demonstreerde dat ons melkwegstelsel de vorm van een afgeplatte schijf
heeft. Naast het horloge van pater Teepe bewegen zich er nog
honderdduizenden melkwegstelsels door de ruimte. In de doorgaans
levendige klas was het muisstil als Teepe met zachte stem aan het woord
was.
In
de zomervakantie van dat jaar kocht ik de studie:
Geheimen
van Ruimte en Tijd, De natuurwetenschappelijke evolutie
, van dr. H. Groot, Amsterdam, 1941; 248 pp.
Op
een boeiende manier behandelt de auteur in elf hoofdstukken het
natuurkundige denken van Aristoteles tot en met Heisenberg. Ik haal het
boek nog dikwijls uit de kast omdat het, ondanks het grote aantal
behandelde wetenschappers, ontkomt aan oppervlakkigheid en nog steeds
nauwelijks gedateerd is.
Net
eerste-jaars student in Leiden verwierf ik op 13 december 1946 de rede
van Albert Einstein (1879 – 1955), die hij op 27 oktober 1920 uitsprak
bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar aan de
Rijksuniversiteit aldaar:
Aether
und Relativitaetstheorie, Berlin
1920; 15 pp.
Het
bijzondere van deze rede is dat Einstein tegen de algemene ontkenning
van het bestaan van een aether in, toch een lans breekt voor de aether:
"Zusammenfassend
können wir sagen: Nach der allgemeinen Relativitätstheorie ist der
Raum
mit physikalischen Qualitäten ausgestattet; es existiert also in diesem
Sinne
ein
Äther. Gemäss der allgemeinen Relativitatstheorie ist ein Raum ohne
Ather
undenkbar;…………."
Deze
rede is het begin van mijn Einstein – collectie.
"Astronomie"
van Thomas en "Geheimen van Ruimte en Tijd" door Groot kom je
nog wel eens tegen in antiquariaten; de rede van Einstein wordt door in
de natuurkunde gespecialiseerde Duitse en Engelse antiquariaten soms
aangeboden tegen een daarbij behorende, speciale, prijs.
Huiswerk ter ere van Boudewijn Büch
Cees
van Raak
De
fans van The Rolling Stones herinneren zich zeker het befaamde Hyde Park
Concert in Londen (5 juli 1969) ter nagedachtenis aan de twee dagen
daarvoor plots overleden Brian Jones. In de strijd om het leiderschap
van de groep moest Jones toentertijd het onderspit delven; Jagger won.
Opvolger Mick Taylor trad voor het eerst op. Mick Jagger droeg een wit
rokje, een soort tutu, over zijn broek, toen hij begon met het voorlezen
van een klassiek gedicht van Percy Bysshe Shelley om Brian Jones te
herdenken. Shelley (1792-1822) over de dood van zijn vriend John Keats
(1795-1821), nee, dat viel niet mee, zo'n volromantisch gedicht voor een
dolzinnig publiek. Na de declamatie trok Jagger zijn rokje uit, en de
Stones barstten los. Iedereen uit zijn dak.
Jaren
later en na vele onbeantwoorde brieven kon Boudewijn Büch eindelijk
zijn idool Mick Jagger ontmoeten. En wat deed Büch? Hij vroeg Jagger
informatie over details waar hij al zo lang wakker van had gelegen. Mick
Jagger hoorde zaken van The Stones die hij zelf niet wist, of zich
absoluut niet kon herinneren. Een van die vragen was: uit welke editie
las Jagger dat gedicht op het Hyde Park Concert voor? De mond van de
frontman vanThe Greatest Rock 'n Roll Band on Earth viel open.
Na
veel speurwerk kreeg Büch tenslotte toch een antwoord op deze prangende
vraag. Waarom dit verhaal? Ik moest hier aan denken bij het lezen van
diverse berichten over zijn dood. Zo schreef Jan Mulder dat Boudewijn
Büch gevonden was met een boek van Heinrich Heine in zijn hand. Maar
Frits Barend wist zeker dat het een werk van Friedrich Nietzsche betrof.
Büch zelf zou niet rusten voordat hier definitief uitsluitsel over
verkregen was. Maar hij rust nu, voor eeuwig. Wie gaat dit nu uitzoeken?
En hoe luidde de titel? En welke uitgave was het?
Perpetuum Mobile
Hans
Renders
Als
gastschrijver van de Technische Universiteit Delft hield H.J.A. Hofland
een paar colleges die nu gebundeld zijn, aangevuld met de resultaten van
een opdracht voor studenten. Met kinderlijk enthousiasme beschrijft hij
de schoonheid van technisch mechanismes, door hem ‘de openbare
naaktheid’ genoemd die lijkt op de ‘ontklede toestand van de dieren
in Artis’. Of het nu over de etshetische kenmerken van de krukas gaat
of over het streven naar het perpetuum mobile, Hofland pleit voor de
machine als held in het kunstwerk. Dat is een moderne gedachte, want
zulks is pas goed op gang gekomen door de futuristen en expressionisten
aan het begin vand de twintigste eeuw. De prachtige opengewerkte
machines van voor die tijd (klok, stoommachine en zo meer) waren
onbedoeld mooi, ze hadden een functie.
Hoflands
opdracht voor zijn studenten was om een Sisyphus Machine te ontwerpen,
het idee was er al: een mechnanisme in een vijver dat een object op
windkracht uit het water raapt en het vervolgens weer laat vallen, weer
oppakt, kortom een perpetuum mobile. Het streven
is
belangrijker dan het resultaat. Dit streven namelijk houdt de geest
wakker en het materiaal draaiende, al gaat dat laatste dan (nog) niet
vanzelf. Hofland beschrijft de beweging in de kunst, de kinetische kunst
werd al verzinnebeeld door baron Von Munchhausen door zichzelf aan zijn
haren met paard en al uit het moeras te trekken. Deze allegorie van een
hefmachine kan worden gezien als de voorloper van Talin of Tinguely.
Toen Nederland in aanraking kwam met de beweging in de beeldende kunst
(door de tentoonstelling Bewogen Beweging in 1961 in het Stedelijk
Museum Amsterdam) had Tinguely al zijn zelfontploffende machine
tentoongesteld, een jaar eerder in de tuin van het Museum of Modern Art.
Hij noemde het Hommage a New York. Naar verluidt zou een dergelijke
hommage dezer dagen niet meer getolereerd worden in de meest bewegende
stad ter wereld. Hulde aan de beweging!
Perk gerepatrieerd
Janna
de Ruiter
Een
goede boekverzamelaar heeft overal zijn spionnen. Maar het klonk als te
mooi om waar te zijn toen een collega-boekliefhebber me attendeerde op
de eerste editie van Perks sonnetten uit 1882 met de befaamde inleiding
van Willem Kloos, die op internet werd aangeboden door een Zwitsers
antiquariaat voor het luttele bedrag van 20 euro. Hoe dit boekje in
Zürich terecht is gekomen laat mooi ruimte voor speculaties over
negentiende-eeuwse geemigreerde Nederlandse boekenbezitters, of over
hedendaagse verzamelaars van vreemdtalige literatuur met een overvolle
boekenkast. Feit was dat het boekje lag te verstoffen in een
antiquariaat, waarvan de eigenaar duidelijk niet wist wat hij in handen
had. Het toeval wilde dat ik die maand toch een reis naar Zwitserland
gepland had, en de puntgave wit linnen band van het werkje even later
zelf in mijn handen kon houden. De gouden belettering op de band was nog
zeer helder, het binnenwerk als nieuw. Dat zijn momenten waarop je hart
sneller gaat kloppen.
Mijn
hart ging echter evenzeer tekeer toen in de trein op weg naar huis de
strenge Zwitserse douane ineens het plan bleek te hebben opgevat koffers
te controleren op meegesmokkelde goederen. Mijn hoogbejaarde overburen
moesten hun ingekochte waar voor alle nieuwsgierige ogen uitstallen en
verantwoorden. Opeens voelde het weer alsof ik iets vreselijk illegaals
aan het doen was. Het kon bijna niet anders of ik was in vreselijke
overtreding. Ze zouden het boekje herkennen en me aanhouden voor het
uitvoeren van openbaar cultuurbezit of voor iets verbodens volgens een
Zwisterse wet waarvan ik niet op de hoogte was … Het was de douane
echter om ander cultuurbezit te doen: chocolade, horloges en zakmessen.
Eenmaal over de grens heb ik het boekje uit mijn koffer gehaald, in mijn
handen genomen, enkele gedichten gelezen, en het welkom thuis geheten.
De weg naar het noorden
Mia
Savenije
5
april 1998 was een gedenkwaardige zondagmiddag. Op de fiets naar een
bovenzaaltje van café Weemoed voor een literaire middag.
Naima
El Bezaz vertelde over haar boek De weg naar het Noorden. Naima
bleek een knappe Marokkaans - Nederlandse te zijn, die rechten
studeerde. Er waren ongeveer tien toehoorders; de helft bestond uit
autochtonen (om dat vervelende woord te gebruiken) van middelbare
leeftijd en vijf of zes meisjes, begin twintig, Nederlands - Marokkaans.
Tijdens
de discussie achteraf beging ik de fout te vragen waarom allochtone
meisjes zo weinig met autochtone jongens trouwden. Deze vraag viel nogal
verkeerd; waarom heb ik eigenlijk niet goed begrepen.
Het
boek De weg naar het Noorden gekocht. Als opdracht schreef Naima:
"Veel liefs voor Mia", waar ik natuurlijk zéér vereerd mee
was.
LEZEN
dit boek, want het is erg goed geschreven en geeft een heel duidelijk
beeld van de grote moeilijkheden waar jongeren uit andere culturen vaak
mee te maken hebben.
In
ieder geval heeft dit boek op mij een zeer diepe indruk gemaakt, evenzo
NAIMA!
De
weg naar het Noorden, Naima El
Bezaz, ISBN 90-254-9901-5.
Romantiek
Ed
Schilders
Je
kunt van dichteres Hélène Swarth vinden wat je wilt, maar huilen kon
ze. Een plaats in Mario Praz' ‘The Romantic Agony’ heeft ze niet
verworven, maar toch was zij de koningin van het levenslied der
laatnegentiende en begintwintigste eeuw. Ze ontbeert een componist. Er
wordt in haar gedichten veel, meestal bitter, geweend. Met
"gesluierde" of "smeekende oogen", die altijd
"van tranen rood" zijn. Dichtbundels van Hélène Swarth zijn
er vele. Vanaf 1887 verschenen ze jaarlijks, met dien verstande dat die
regelmaat ruw onderbroken werd in 1894. Het zal geen toeval zijn, dat de
dichteres in dat jaar huwde met Frits Lapidoth, en zij zal daardoor
tijdelijk de romantiek liever bedreven dan beschreven hebben. Want bij
Frits Lapidoth was alles tijdelijk. Haar meest typerende gedicht is ‘De
lezende’. Het geeft een geromantiseerd beeld van de lezende vrouw,
duidelijk geïnspireerd door de prentkunst van die tijd, en door Nana,
Elisa, Emma Bovary, Lidewyde misschien: vrouwen die hun leven lieten
veranderen door romans. Een beetje een cliché dus, ook toen al, maar
nog steeds verbazingwekkend door een zekere papieren geilheid, die sinds
Dante’s beschrijving van de lotgevallen van Paolo en Francesca bon ton
is geweest in het boudoir van de lezeres. Swarth: "Het liedrenboek
ontglipt haar blanke hand. Daar heft zij't op en drukt, vol wild
verlangen, haar roode lippen op den rooden band." Het aardige is
dat die lippen precies des dichters naam beroeren, de hoogste
romantische erkenning van het talent. In ‘Uitvaart’ lezen we hoe
Swarth zich de begrafenis van een dichter voorstelt: wenende maagden,
sneeuwvlokken, zwermen vogels die, als de ziel van de dichter, naar
verre landen trekken. Zelf stierf ze ‘pas’ lang na de Romantiek: in
1941, tachtig jaar oud. Haar romantisch testament schreef ze echter al
in 1884 in ‘Voor twee of drie’: "Ik schenk de wereld wat ik
dacht en schreef, Opdat, als ik lang dood zal zijn en 't mos Dekt, op
mijn graf, mijn uitgewischten naam,
Nog
twee of drie het boek, dat ik nu geef, herlezen, op een eenzaam plekje
in ’t bosch, Met dank en liefde: ik droom geen schooner faam.
Tja.
De dichteres had een groot vertrouwen in de romantische levensstijl,
dacht dat die nooit meer voorbij zou gaan. Het gedicht lezend, vond ik
het een beetje gênant als haar laatste dichterlijke wens onvervuld zou
moeten blijven. Vandaar het volgende, de lezer over lezen:
Voor
Hélène
Het
zal er van de winter wel niet meer van komen:
Mijn
vrouw haat de kou, en wil eerst dat de bomen
Weer
bloeien, en 't mos op de graven weer groen is
Omdat
lezen daar anders zo kil, ‘zo’n gedoe’ is.
Maar
het lijkt ons wel wat, zo alleen tussen zerken
Een
picknick te houden, en dan uit jouw werken
Elkaar
voor te lezen met dank en veel kussen
Zodat
jij weer weent om de hartstocht te blussen.
Dus
we zullen, Hélène, de kwestie bezien
Als
’t mos weer grafgroen is, en buiten weer warmer.
Dat
leest stukken beter, en dan is het marmer
Ook
koeler. Dus tot van de zomer, misschien.
Harrie als held
Harrie
Sormani
Een
paar uur dromen van een heldenrol, dat is voor mij de zin van lezen. Als
jongen nam ik eerst genoegen met een toekomstig bestaan als jockey. De
Prisma juniores nummer 61 "Tom wint de race" van Robert Gard
maakte van mij een ruiter. In de officiële beschouwingen over
jeugdliteratuur ontbreekt dit meesterwerk helaas. De Tom uit dit boek
was een ex tuchthuisboef, die op het eind van het verhaal een
paardenrace wint en dan onschuldig veroordeeld blijkt te zijn. Dagenlang
heb ik cowboyachtig door Moerwijk in Den Haag gelopen op zoek naar een
paard en een tuchthuis.
De
makkelijkste manier om mij in de held van het verhaal te plaatsen was
een held te kiezen met mijn naam. Nu is het dat voor iemand, die Harrie
heet, niet eenvoudig. Helden met die naam zijn dun gezaaid, vooral ook
omdat ik er erg precies in ben. Het moet een echte Harrie zijn en geen
Harry. Die Potterjongen maakt dus geen kans en ook de Harry uit
"the third man" valt af. In de Nederlandse kleinkunst zijn een
paar voorbeelden te vinden. In Ja Zuster Nee Zuster" figureert een
naamgenoot in het lied "Harrie wat heb je met mijn haar gedaan, het
zit een beetje raar." Ook Wim Sonneveld voert in de conference
"De Jongens" (tekst van Simon Carmiggelt) een Harrie op.
" Ze was veertien. Toen komt ze thuis met een knul van achttien. Oh
ik zag het zo: een gluiperd van het zuiverste water. Ene Harrie. Ik
droom nog wel eens van hem als ik zwaar getafeld heb. ….Hij was er
altijd. En hij moest ook altijd mee-eten. En dan was hij zo gedienstig ,
weet je wel zo glijerig. Hij kon alles zo lekker aangeven. Het zout en
de jus en aardappels... Baaah.
Duidelijk
geen held om na te volgen, deze Harrie, en binnen een maand moest hij de
vriendschap met de dochter van Sonneveld ook opgeven. Wim prees hem naar
eigen zeggen "regelrecht het graf in." De held, die mij in het
cabaret het meest aanspreekt is de Harrie uit een lied, dat Willem
Willink schreef voor Wieteke van Dort; "Harrie kom thuis en ga nou
niet biljarten." Vooral de regel: Het mooiste stukje groen dat is
het laken van het biljart, het beste stukkie hout dat is mijn keu."
had klassiek moeten worden. Maar helaas het staat alleen op plaat en in
het verzameld werk van Willem Willink heb ik deze tekst tot nu toe niet
kunnen vinden.
In
de literatuur kwam ik mijn eerste Harrie tegen rond mijn twintigste in
de novelle:Gymnasium en Liefde, van C.C.S. Crone. De treinreiziger kent
deze schrijver van de tekst bij de westingang van Utrecht Centraal.
"Hoe verder hij ging, des te langer was de terugweg." Deze
tekst is op een blinde muur voor de zekerheid ook in braille aangebracht
De introductie van Harrie in dit boek gaat als volgt:
"Flip
de eerste, die ons na de kerstvakantie lesgaf, vroeg, wie van ons
vermomd was. We bleken hem niet verstaan te hebben. De nieuweling stond
op. Hij bekende, Fermont, te heten, Harrie Fermont.
Een
mooiere introductie van een held is bijna onmogelijk, zeker niet als
onze Harrie een paar regels later onthulde: "dat hij katholiek
priester wilde worden, maar dat zijn dichterlijke neiging het
struikelblok voor heel zijn leven is geworden. Nu werd hij geen
priester-dichter, alleen maar ongelukkig." (Blz 10)
Dit
ongeluk kwam door de niet optimale relatie met zijn moeder: "Harries
moeder had nooit in zijn priesterroeping geloofd. Ze zei dat hij dan
thuis dan wel braver geweest zou zijn." Dit wantrouwen kon Harrie
niet overwinnen ofwel "Priesterkandidaten moeten zo verschrikkelijk
onberispelijk zijn" verzuchtte Harrie. "De omstandigheden
waren altijd tegen hem geweest."
Utrecht
zou er goed doen nog een paar muren extra met teksten van Crone te
beschrijven. Zelf had ik me er al bij neergelegd dat de rest van mijn
leven Harrie Fermont mijn favoriete romanfiguur zou zijn. Twee jaar
geleden veranderde dat met " Harries hoofdingang" geschreven
door Anne Vegter. Eindelijk een boekje met een Harrie in de titel en
bovendien ook nog geïllustreerd. Plaatjes in een boek zie ik nog altijd
als een pluspunt. In 28 korte verhaaltjes schetst dit boek een wat
tragisch maar sympathieke Harrie met teksten als:
"Dat
het met een droom begon dat wist Harrie niet.
Zoiets
weet Harrie niet.
Zijn
wekker liep dringend af en maakte een zegevierende val van het
nachtkastje, als om erger te voorkomen.
"nu
geen haar krenken" meende Harrie.
Toen
kwam de herinnering."
Ik
kan hier geen genoeg van gekregen. Op de long- en shortlisten van Libris
en AKO ontbrak Harries hoofdingang in 1999 en in de winkel is het niet
meer te krijgen. Bij mij evenwel heeft Harries hoofdingang een
prominente plek, vooraan op de plank met het selecte rijtje boeken,
waarin Harrie een heldenrol vervult.
Leesplezier: bekijk het even.
Jos
Swiers
Leesplezier
bestaat bij de gratie Gods van goed kunnen lezen. In steeds mindere mate
is dat voor ons mensen weggelegd. De oorzaak is het onderwijssysteem.
Alle (aanvankelijk) leesmethodes voor jonge kinderen gaan uit van losse
letters en letterklanken. Een woord in stukjes knippen en weer bij
elkaar zetten (Ahakken en plakken) is op basisscholen een geliefde
bezigheid. De volgorde van de afzonderlijke letters is daarmee tot
uitgangspunt van leren lezen verworden. Wie dat niet goed kan, krijgt al
snel het (medisch) etiket dyslexie opgeplakt. Daarmee ben je dan
perfect geëxcuseerd. Soms krijgt het zelfs diplomawaarde. Zo verklaarde
een trotse leraar recent dat op zijn school van de 100 leerlingen er
inmiddels 14 een dyslexieverklaring hadden. Tel uit je winst!
Er
bestaan ook andere opvattingen over het leesproces. Maar die krijgen in
het dichtgetimmerde leesonderwijssysteem geen enkele kans (meer). De
dwarse vormgever en typograaf Gerrit Noordzij stelt, dat een kind alleen
kan leren lezen als het woordbeelden kan waarnemen. Leert een kind niet
uit zichzelf, dan leert het op school ook geen lezen. De leraar weet
immers niet wat een woordbeeld is. De volgorde van letters, ja, dat weet
hij wel. En dus zijn bij de leerlingen verwisselingen van kom en mok,
stap en pats aan de orde van de dag. Blijft een leerling
die verwisselingen houden, dan is het een zwakke lezer en treedt de
dyslexiemolen in werking. Het is Noordzij een gruwel. Hij onderkent het
bestaan van woordblindheid, waarbij het brein richting en volgorde niet
goed kan vasthouden. Het leesproces moet dan niet uitgaan van de
volgorde van letters, maar van leren kijken naar het woordbeeld. Anders
gezegd: niet woordblindheid blokkeert het lezen, maar leesonderwijs dat
zich op spellen verlaat. Daarom is in China woordblindheid geen ernstig
probleem, omdat de karakters zich niet laten spellen. Je moet gewoon
goed kijken. De voorbeelden die Noordzij zelf aan de hand van perfecte
illustraties laat zien, kunnen niet overtuigender: kom en mok
zijn dan met geen mogelijkheid te verwisselen.
Het
is allemaal te lezen, of in dit geval eerder te bekijken, in Noordzij=s
verzamelbundel De handen van de zeven zusters (2000). Die
bundel is aan het Nederlandse onderwijs volledig voorbijgegaan. Iedere
referentie eraan, al was het alleen maar als mogelijk alternatief, wordt
met hoongelach ontvangen. Intussen staan we toe dat dyslexieverklaringen
- fraai vormgegeven weliswaar - potentiële lezers het leesplezier
onthouden.
Een bizar boek
Kees
M.L. Verdegaal
Men
kan zich afvragen over welk bijbelboek de meeste publicaties verschenen
zijn en nog verschijnen. Dat valt moeilijk vast te stellen. Zeker is wel
dat het boek Job tot de favorieten behoort. In de middeleeuwen werd
tijdens de liturgie vaak ook over dit boek gepreekt. Leidraad voor dit
soort preken waren de Moralia van paus Gregorius de Grote (ca.
540 - 604). De handschriften van deze Moralia werden veelvuldig
gekopieerd en behoorden ook tot de vroege producten van de
boekdrukkunst. Zo kwamen er prachtige - met de hand - ‘gerubriceerde’
exemplaren van de drukpersen in Neurenberg op 11 september 1471. De druk
ziet er als een handschrift uit en bevat de voor vroege drukken
typerende handschriftelijke afkortingen. Het boek begint met het
register, en het colofon achter in het boek functioneert als ‘titelpagina’.
Menige middeleeuwse preek was op dit boek gebaseerd. Volgens de
bibliografie van Neurenbergse drukken van Goff zijn er maar drie
exemplaren bewaard gebleven! Hoeveel zijn er verloren gegaan of zijn tot
op de dag van vandaag nooit getraceerd?
Van
een heel ander genre is een van de meest bizarre boeken in mijn
Job-collectie, en wel dat van Samuel O. Trudell, A Wonderful
Discovery in The Book of Job: Behemoth and Leviathan Found to Refer to
The Stationary and Self-propelling Steam Engines of Our Days. Het
werd in 1890 door de Avil Printing Company in de Market Street in
Philadelphia uitgegeven. Het is, zoals ik vorig jaar al meldde, een
allesbehalve lichtzinnig werk over de monsters in de laatste
hoofdstukken van het boek Job. Trudell heeft zijn fundamentaliserende
fantasie de vrije loop gelaten.
Ook
bij zo’n werk vraag ik me altijd af hoeveel exemplaren ervan gedrukt
zijn. Het exemplaar dat ik in bezit heb, behoorde ooit tot de Fitchburg
Public Library (Fitchburg ligt in Worcester county in het noorden van
Massachusetts) en is volgens de stempels op het fiche in 1904
waarschijnlijk tweemaal uitgeleend geweest en moest in ieder geval
vóór 28 maart 1904 en vóór 14 november van hetzelfde jaar
geretourneerd worden . Het fiche vertelt nog meer: ‘This book is due
on the last date stamped below. If kept overtime a fine of two cents a
day will be charged.’ Niets nieuws onder de zon!
Met schrijvers op de achterbank
Dominique
de Vet
Mijn
vader (Jos de Vet) is al sinds jaar en dag bestuurslid van Stichting
Leopold. Dus is hij ook jaren betrokken geweest bij de organisatie van
de Nacht van het Boek. En daarbij was altijd veel menskracht nodig –
zoveel dat mijn vader er niet voor terugdeinsde om ook van mij en mijn
broer Joost onbezoldigde inzet te vragen: wij werden meer dan eens
ingezet om schrijvers van naam op te halen in den vreemde. Joost aan het
stuur en ik voor het aansturen van het literaire gesprek, de schrijvers
op de achterbank. Heel bijzonder "vrijwilligerswerk" was dat
… Een paar anekdotische flarden.
Een
Paasnacht met Reve
De
Nacht van het Boek 1994: of we Gerard Reve en Joop Schafthuizen wilden
ophalen in Machelen (België). Dat leek me wel wat. De Avonden
van Reve stond en staat nog altijd hoog op mijn favorietenlijstje.
Op
tijd vertrokken (natuurlijk) betekende (natuurlijk) te vroeg daar.
Aangebeld, Joop doet de deur op een kier:
-
"De heer Reve is nog niet gereed".
-
"Geeft niet, we wachten wel."
-
"U kunt wel binnen wachten."
En
daar zaten we zomaar ineens met een glaasje Spa op de bank in de
huiskamer van een van Neerlands grootste schrijvers. Joop weer af. Een
beetje merkwaardig idee: we zitten er echt. Beetje rommelige kamer, veel
Afrikaansaandoende beelden en snuisterijen, uitgezakte, bruine leren
bank. We keken elkaar aan, durfden niet echt hard te praten.
Na
een kwartier ofzo, de deur ging open en … daar kwam Gerard Reve
binnen. Hij slofte en ik dacht alleen: jeetje, wat is die man oud. Hij
hield even in, frummelde wat aan zijn kleren, en verbaasde zich over de
kaartjes die eraan zaten.
-
"Wat is dat. Er zitten allemaal dingetjes aan mijn broek en mijn
jas."
-
"Dat zijn kaartjes van de stomerij, Gerard", zei Joop.
En
ik dacht: hij is niet alleen oud, maar ook wat seniel aan het worden.
Gerard
gaf ons een hand en ging in de stoel tegenover ons zitten. Er daar
ontrolde zich vervolgens een toneelstuk voor twee heren, Joost en ik als
toeschouwers. Joop bemoederde, beparfumde, beschoende Gerard, en deed
uitvoerig uit de doeken hoe hij het allemaal gedacht had voor vanavond
en wat hij allemaal had klaargelegd en ingepakt:
-
"Gerard kijk goed: je leesbril, kopieën van de passages die je
gaat voorlezen, en ik heb er ook een pakje papieren zakdoekjes bij
gedaan."
Dat
was genieten: we waren zomaar getuige van dit huiselijk geluk.
In
de auto naar Tilburg lazen ze op de achterbank de kranten die we voor ze
hadden meegenomen. Eigenlijk verliep dat heel rustig. Des te onstuimiger
was de weg terug naar Machelen, later die Paasnacht.
Gerard
moest echt in de auto gezet worden: hij wilde eigenlijk niet weg, en kon
bovendien ook niet meer zelf in de auto komen. Hij was niet echt dronken
(volgens mij) maar wel meer dan spraakzaam. En Joop bemoederde weer.
Waar
we het allemaal over gehad hebben? Ik herinner me o.a. de Paasnacht,
Maria en De Paus. Gerard wilde in ieder geval op tijd opstaan om de
volgende ochtend het Urbi et Orbi te bekijken. En natuurlijk boeken en
België. Erg samenhangend was het allemaal niet, maar wel leuk.
Onderweg
op een parkeerplaats langs de snelweg in België moesten we stoppen.
-
" Ik moet eruit, ik moet pissen."
Gerard
uit de auto. In het donker, gestommel naast de auto. Wij keken elkaar
aan. Even later was hij weer terug en viel weer op de achterbank.
-
"Het schuimde behoorlijk."
Onwerkelijk
allemaal.
Toen
we weer in Machelen waren, vroeg Joop (hij bemoederde nu ook ons) of we
wellicht wat wilden drinken voordat we weer naar Tilburg zouden
vertrekken. Dat wilden wij. En opnieuw zaten we bij Gerard Reve thuis;
nu niet in de huiskamer maar aan de keukentafel. Het was een uur of drie
in de Paasnacht. Gerard praatte en Joop redderde.
Gerard
maakt zich vrolijk over de cadeautjes die hij van een paar fans had
gekregen, o.a. een flesje after shave. Dat stonk, vond hij.
-
"Wat ze toch allemaal niet weten te verzinnen, die lui. Ze kunnen
beter ongebruikte postzegels geven."
En
hij vroeg of wij "het" weleens samen deden.
-
"We zijn broer en zus."
-
"Wat maakt dat uit?"
Bij
vertrek uit Tilburg had mijn vader tegen Gerard gezegd dat hij mij, zijn
dochter, een boek had meegegeven. En of Gerard dat wilde signeren.
-
"Ik doe met u dochter wat u maar wilt. Ik ben niet homoseksueel, ik
wend dat maar voor omdat ik mijn boeken moet verkopen."
Ik
vroeg of Gerard het boek wilde signeren. Dat wilde hij. Joop ging een
pen halen, en kwam even later terug met een pen en … een hele stapel
boeken.
-
"Moet dat nou, Joop, al die boeken?"
-
"Ja, Gerard, dat moet."
En
Gerard begon bovenaan met signeren. Allemaal nieuwe boeken, en in
allemaal schreef hij een opdracht. Voor mij, voor Joost, voor Jos ….
Om
een uur of half vier vertrokken we met een collectie gesigneerde boeken
waar je u tegen zegt. Speciaal voor mij ("echt een boek voor
vrouwen") had hij De Stille Vriend gesigneerd.
Voor
Dominique, in dankbare herinnering. Machelen, 3.4.1994. Gerard Reve.
Een
van de laatste nachten van Hermans
Een
jaar later reden we weer naar België. Deze keer naar Brussel voor W.F.
Hermans. We vreesden een beetje voor zijn humeur, en vermoedden dat het
wel wat moeizamer en minder leuk zou zijn als het jaar daarvoor.
Weer
waren we te vroeg. We besloten om "om de hoek" even wat te
drinken.
Op
het afgesproken tijdstip belde ik aan. Hermans deed open en was meteen
klaar om mee te gaan. Hij rochelde.
-
"U moet het mij maar vergeven, maar ik zal niet veel praten
onderweg. Ik moet mijn stem sparen voor vanavond."
-
"Wat u wilt natuurlijk. We hebben wat kranten meegenomen. U heeft
alle tijd om die te lezen als u wilt."
Aanvankelijk
was het dus stil op de achterbank, en wij durfden ook niet veel te
zeggen (het was moeilijk te bedenken waar we over konden praten met z’n
tweeën, terwijl we een beroemde schrijver op de achterbank hadden
zitten). Ik vermoed dat W.F. zich op een gegeven moment wat
ongemakkelijk voelde bij de stilte, en dus begon hij toch te praten. En
wij praatten terug.
Over
wat vanavond precies de bedoeling was. Over wat hij daar zou gaan
voorlezen (passages uit het manuscript van Ruisend gruis). En
over Gerard Reve en Joop (die op diezelfde achterbank gezeten hadden).
En over zijn betrekkingen met Gerard, en over de onenigheid die ze op
een gegeven moment gekregen hadden. En over Een heilige van de
horlogerie, dat hij zelf zijn beste boek vond.
Ik
bekende dat ik het niet had gelezen.
-
"Waarom heeft u dat niet gezegd toen we in Brussel waren. Dan had
ik u een exemplaar kunnen geven?!"
-
"Ja, daar komt u nu mee. Waarom heeft u me dat niet aangeboden toen
we in Brussel waren?"
W.F.
trok zijn agenda.
-
"Geef me uw naam en adres en dan stuur ik u een exemplaar op."
Hij
noteerde mijn gegevens in zijn agenda/notitieblokje. Wellicht dat ooit
nog eens literatuurhistorici die zijn archief bestuderen zich zullen
afvragen wie toch die Dominique is die daar op een van laatste
bladzijdes wordt vermeld – want het kan bijna niet anders of ik ben
een van zijn laatste aantekeningen.
Op
een gegeven moment belde mijn vader vanuit Tilburg, om te vragen hoe
laat we ongeveer zouden arriveren. Hij vroeg ook aan Joost of het
allemaal een beetje meeviel met Hermans z’n humeur, en of Hermans een
beetje aardig was. Vervolgens hangt Joost op en zegt tegen Hermans:
-
"Ze vroegen of u aardig bent … En ik heb ja gezegd."
Tjezus
… dat ie dat zei … ik schrok ervan. Maar Hermans verblikte of
verbloosde niet en zei:
-
"Ja, natuurlijk ben ik aardig tegen u. U komt helemaal van Tilburg
naar Brussel om mij op te halen. Waarom zou ik onaardig tegen u
zijn?"
En
zo was het natuurlijk ook.
Hermans
bekende dat hij naast typemachines ook touwtjes verzamelde. En hij typte
zijn boeken - ik heb het zelf gezien aan het manuscript van Ruisend
gruis dat hij in een plastic tasje bij zich had - op de achterkant
van afgedankt briefpapier van bedrijven dat hij eigenhandig bij het oud
papier had weggehaald.
In
de week na de Nacht viel er een pakketje in mijn brievenbus, netjes
dichtgeknoopt met een touwtje. Erin zat Een heilige van de horlogerie,
gesigneerd:
Voor
Dominique de Vet en Joost de Vet, ter herinnering aan een rit van
Brussel naar Tilburg, met nogmaals de dank van W.F. Hermans. Brussel, 30
maart 1995.
Het
kan bijna niet anders of het was een van zijn laatste gesigneerde
boeken.
Een
paar weken later was hij dood. Hermans was een aardige man.
Waar
is de tijd gebleven?
En
in het jaar erna zaten ook Claus, Campert en Kouwenaar op de achterbank.
En we reden van Aken (zonnig, warm – heet zelfs – de heren op het
afgesproken tijdstip niet op de afgesproken plaats, ik door het centrum
van Keulen struinen, in het wilde weg op zoek naar drie schrijvers, om
ze uiteindelijk ergens in een lunchroom op te pikken) naar Tilburg (met
drie bejaarde schrijvers achterin, die we – voordat ze in slaap vielen
- lieten "sidderen" toen we ze vertelden dat we het jaar
daarvoor Hermans vervoerd hadden en dat die een paar weken daarna was
overleden, een gewaarschuwd schrijver telt voor twee!), en ’s nachts
door naar Antwerpen (waar we tijden lang rondjes reden omdat Claus de
weg naar zijn huis alleen "te voet" kent).
En
tussendoor, voorafgaand aan diezelfde Nacht, nog een etentje met de
schrijvers in de Stadsschouwburg. Drie P.C. Hooftprijs-winnaars maar
liefst: behalve Campert en Kouwenaar ook Herzberg. Nou, dat wordt een
interessant gesprek, denk je dan. Wat me vooral is bijgebleven is een
klagerige discussie over de vaste boekenprijs. Ja, ook bij ’s lands
grootste schrijvers moet de schouw roken.
Het
waren interessante ritjes. Waar is de tijd gebleven dat er nog een Nacht
van het Boek was?
Begeerte
Jos
de Vet
Oom
Johan. Ik herinner me hem alleen van een foto: een ernstig kijkende heer
in een donker driedelig kostuum, gezeten op een witte houten bank op het
terras van zijn stijlvolle villa met tante Net naast zich. Voor mij een
beeld van ingetogen voornaamheid. Die foto zal eind jaren dertig van de
vorige eeuw zijn gemaakt.
In
zijn jonge jaren was hij metselaar tot hij bij een bouwongeval de
vingers van zijn rechterhand kwijtraakte. Hij leerde te schrijven met de
linkerhand, ging een opleiding tot onderwijzer volgen en liet zich vanaf
toen Johan noemen in plaats van Jan. Kortom, hij begon een nieuw leven.
In
de tijd van de foto was hij Hoofd der School in zijn woonplaats U, een
heel klein dorp, zo’n anderhalf uur fietsen van G waar wij woonden.
Samen met de pastoor vormde hij de plaatselijke intelligentia. Hoewel
zijn bovenmeesterschap hem waarschijnlijk meer aanzien dan salaris zal
hebben opgeleverd, was hij welgesteld geraakt.
Hij
stierf in 1941. Hij was een zeer achtenswaardig man.
In
de grote vakantie na de vijfde klas, mocht ik met mijn moeder op bezoek
bij tante Net. Ik had beloofd goed door te fietsen en onderweg niet te
zeuren.
Toen
we aankwamen zag ik dat op het terras nog de witte houten bank van de
foto stond. Ik nam me voor er even op te gaan zitten als ik de kans
kreeg.
Tante
ontving ons met grote vriendelijkheid en gulheid. Zij prees mij:
"Zo ver gefietst met je kleine beentjes", en zij serveerde
thee en limonade in de kamer die eens de studeerkamer van oom Johan was
geweest. En daar, in die kamer, zag ik iets waarvan mijn mond openviel.
Het was het indrukwekkendste meubelstuk dat ik ooit in mijn leven heb
gezien: d e b o e k e n k a s t v a n O o m J o h a n !
Deze
kast, meer dan tweemaal zo hoog als ik groot was en zo breed als de
kamer lang, was van zacht glanzend hout. Door vijf dubbele deuren van
bewerkt glas waren planken met boeken, boeken en nog eens boeken te
zien. Meerdere series banden van drie tot wel twintig delen, hele rijen
boeken van allerhande grootte, vorm en kleur, ik keek mijn ogen uit.
Alles samen een hoogverheven en schitterende schrijn van geheimnisvolle
kennis, wijsheid en pracht (al was het gebruik van dat soort woorden mij
toen niet eigen)
Na
twee snelle slokjes van mijn limonade ging ik de kast van zo dichtbij
mogelijk bekijken, mijn neus haast tegen het mooie, smetteloze glas.
Tante
glimlachte: "Ja jongen, dat zijn allemaal boeken van de Mister."
Als zij over haar overleden man sprak, noemde zij hem altijd met een
opmerkelijk respect "de Mister".
"Wacht,
ik zal hem eens openmaken". Uit een brandkast die tegen een andere
muur stond, pakte zij een sleutel en zij deed de middelste deuren open.
"Zo, nu kun je het beter zien". Ik rook een lichte geur van
oud leer en papier
Wat
een rijkdom onder handbereik. Voorzichtig streek ik met één vinger
hier en daar langs boeken en boekjes en keek snel om naar tante. Die
knikte vriendelijk. Ik pakte een boek uit de kast, bekeek de voorkant en
bladerde er voorzichtig in en omdat ik geen: "Niet met de
handjes" hoorde, nog een en nog een. Al gauw zat ik te lezen in een
boek dat "De Zeven Wereldwonderen" heette. Het was lang niet
het grootste of mooiste uit de kast, maar het was wel het mooiste boek
dat ik ooit had vastgehouden.
Terwijl
de twee zussen, beide weduwe, praatten over hun zorgen, over de voorbije
oorlog, over gezondheid en ziekte in de familiekring en over wat al
niet, las ik en las ik en bekeek ik uitgebreid de zeven platen.
Toen
sloeg mijn hunkering ineens om in begeerte en zelfs hebzucht: ik wilde
dit boek hebben!
Starend
naar de plaat van de Hangende Tuinen van Babylon probeerde ik te
bedenken hoe dat aan te pakken. Gewoon vragen durfde ik niet: moeder zou
mopperen over mijn brutaliteit en tante zou vast nee zeggen. Wat dan? Ik
besloot uiteindelijk dat er niets anders opzat dan te laten merken dat
het boek heel belangrijk voor mij was: blij kijken als ik zat te lezen
en treurig doen als ik het weer zou moeten teruggeven. Als dat duidelijk
genoeg was zou ik tante misschien kunnen vermurwen. Zij was toch
vriendelijk en ze had nu zóveel boeken.
Toen
het tijd werd te vertrekken zei mijn moeder: "Kom, sta eens op en
geef tante het boek maar weer eens terug want we moeten gaan". Zo
traag mogelijk liep ik, nog in het boek kijkend, naar tante.
"Vind
je het boek zó mooi?" vroeg ze.
"Ja,
héél mooi", zei ik en ik keek haar hoopvol aan.
"Ja,
dat heb ik wel gezien. Je moet maar gauw weer eens terugkomen met jullie
moeder, dan kun je er verder in lezen", zei zij vriendelijk met de
sleutel van de kast al in haar hand.
De
klik waarmee ze glazen deuren weer op slot deed was hartverscheurend.
Tijd
om op het terras te gaan zitten was er niet meer.
Mijn
ontmoeting met de boekenkast van oom Johan, voor mij eens het achtste
wereldwonder, blijkt mij uiteindelijk amper een impuls te hebben gegeven
tot de ontwikkeling van belezenheid en liefde voor het boek: beide zijn
bij mij nogal minnetjes.
Wel
dank ik aan oom Johan mijn levenslange grote voorliefde voor wit houten
tuinmeubilair.
Mijn boekenkast
Norbert
de Vries, Maastricht
Volgens
mij is een kast in oorsprong niets anders dan een kist die je
rechtstandig op zijn kant hebt gezet. Het deksel is een deur geworden.
Eenvoudig zat.
Eerst
was er dus de kist, en later pas een kast. Kist/kast, dat ligt toch heel
dicht bijeen?
Niet
evenwel volgens het etymologisch woordenboek. Kist gaat heel ver terug
in de tijd, terwijl kast uit een laatmiddeleeuwse bron zou zijn
opgeweld. Volgens de etymologie zou er tussen kist en kast geen
taalkundig verband zijn, and never the twain have met.
Ik
geloof er niks van.
Maar
allee, een kast is, gelijk een kist, een opbergmeubel. Je kunt er
bijvoorbeeld je boeken in kwijt. Gebruik je daarvoor een kist, dan kun
je -als het zo te pas komt- het deksel laten sluiten, nadat je er -ei,
ei, fopperij- zèlf in bent gaan zitten. Hugo de Groot, inderdaad. Er
zijn, naar ik meen, vijf van die boekenkisten bewaard gebleven, terwijl
mijnheer De Groot slechts éénmaal ontsnapt is.
Je
kunt je natuurlijk ook in een boekenkast verstoppen, maar dan ervaar je
toch dat zulks tamelijk lastig is. De boekenkast heeft zich, in
tegenstelling tot de boekenkist, ontwikkeld tot een specifiek meubel: de
diepte is afgestemd op de maat van het tegenwoordige boek, het aantal
planken is groot (waarbij ook rekening is gehouden met de gemiddelde
hoogte van de boeken), en een deur ontbreekt veelal. Zo’n kast biedt
dus weinig gelegenheid zich daarin heimelijk weg te steken.
Wat
een wonderlijk mooi en tegelijk praktisch meubel is de boekenkast! Sinds
de late middeleeuwen hebben de knapste koppen zich suf gepiekerd over de
vraag: hoe kunnen we dit zeer belangrijk, ja onmisbaar stuk huisraad
vervolmaken, hoe kunnen we het tot de hoogste graad perfectioneren? En
gaat u nu eens rustig voor uw boekenkast zitten, kijk aandachtig, en
stem in met mijn bewonderingvolle verzuchting:
waarlijk,
het mensdom heeft in de loop der eeuwen vele wondere werken verricht
(ach denkt u alleen maar eens aan de Chinese Muur, de piramide van
Cheops, de vuurtoren van Alexandrië, het mausoleum van Halicarnassus,
en noem gerust ook de andere vier bouwwerken die in de oudheid
eenstemmig werden geprezen als producten van het hoogste menselijke
kunnen, en, vooruit, ook in latere tijden was de mensheid niet geheel
gespeend van vernuft zoals moge blijken uit de hoge vlucht die de
wetenschappen en de techniek hebben genomen, zodat wij heden ten dage
met computers werken, per vliegmachine naar alle uithoeken van het
aardrijk reizen, en als het moet naar de maan, kortom, wij, mensen, zijn
héél wat mans), maar voor het summum van zijn kunnen, het hoogtepunt
van zijn vermogens, de absolute top van zijn capaciteiten, hoeven we
niet naar China of Egypte, noch naar de concertzaal of het museum, noch
naar Oxford of Cambridge, of de Sorbonne, noch naar Silicon Valley te
gaan, neen, we kunnen gewoon thuis blijven, meer bepaald in de kamer
waarin u thans gezeten bent, en volstaan met een eenvoudig handgebaar.
Een wijzend gebaar: zie daar de boekenkast.
In
zijn eenvoud geniaal, zoals de paperclip. Conceptueel van een volmaakte
helderheid, zoals een Mondriaan. En zo onovertroffen nuttig, zoals niks
anders.
Het
lijkt zo simpel, gemakkelijk, en, zo u wilt, banaal. Rechttoe, rechtaan.
Horizontaal en verticaal. Ja, het droevig jubelen en vrolijk snikken der
nachtegaal is betoverend mooi, en ja, Bach en Mozart kunnen je geest
verrukken, en de liefde, inderdaad, de liefde kan met grote kracht op je
geest inwerken, maar dat alles haalt het toch niet bij de aanblik van
een mooie boekenkast.
Ik
mag er toch van uitgaan, dat u over een dergelijke, fraaie en (doch niet
noodzakelijk) goed gevulde boekenkast beschikt?
Ik
bezit een Lundia-boekenkast. En ik zeg het met trots. Hoor ik daar
tandenknarsende jalousie?
Toen
ik een paar maanden gelden verhuisde naar mijn tegenwoordige woonst,
besloot ik om maar eens een daad van beschaving te stellen. Ik zou een
nieuwe boekenkast kopen, of liever: een echte boekenkast. Tot dan toe
had ik mijn boeken op houten stellingen geplaatst. Ze vormden een
stellage, langs al de muren van het enige vertrek in huis dat ik het
mijne mocht noemen.
Maar
een stellage is nog lang geen boekenkast. Zonder enig hartzeer nam ik
afscheid van die houten rekken. Weg er mee! Op het vuur, het hoog
oplaaiende vreugdevuur.
Bij
het verhuizen gaat alles in dozen, en zo geschiedde het dat ik, nadat de
verhuizers weer vertrokken waren, mijn nieuwe, eigen kamer (op de tweede
verdieping) betrad, en tegen een kartonnen muur aan keek. Boeken in
dozen, of kisten, dat werkt niet en dat ziet er niet uit. Ik keerde op
mijn schreden, en ging uit op kastruimte.
Ik
bemerkte al spoedig dat mijn missie veel lastiger was dan ik verwacht
had. Je gaat naar een winkel waar ze meubels verkopen -zo had ik
gedacht- en je koopt. Fout!
Meubelzaken
verkopen slechts losse kasten. Wat ik nodig had, was een systeem.
Ik
ging de systeemmarkt verkennen en bemerkte alras, dat je Ikea en Lundia
hebt, en dat je daaraan respectievelijk de begrippen ‘inferieur’ en
‘superieur’ mag verbinden. Ik beken het met schroom: ook ik heb bij
Ikea voor de Billy’s gestaan en een aankoop overwogen. Maar het
vooruitzicht van doorbuigende planken deed mij terugdeinzen. Wat een
armoei als je moet kiezen voor planken van hooguit 80 of, beter nog,
slechts 60 centimeters. Terwijl de schappen van Lundia breedtes van een
meter of meer met een kaarsrechte rug overbruggen. Zonder enige krimp te
geven. Gegarandeerd!
Welnu,
ik liep bij Lundia aan de Kleine Gracht binnen, en kwam snel tot zaken.
En nu zit ik opgetogen naar mijn boekenkast te kijken. Blank gelakt
vurenhout uit de eeuwig zingende bossen van Scandinavië, via Varsseveld,
naar hier. In een halve dag transformeerde een handig mannetje de
eindzijstukken, variozijstukken, inschuifpanelen, schappen en plinten
tot een liefdevol huis voor mijn boeken. Al die tevreden ruggen, het is
een feest voor het oog. Ik loop langs mijn systeem, en streel ze.
Ik
ben nu aan het sparen voor zo’n trapje. Ook van Lundia. Buizen langs
de hoogste schappen, en een houten trapje met twee ijzeren beugels voor
over die buis Dan klim je in een oogwenk naar boven en streel je de
boeken die anders buiten handbereik zijn.
Ach,
een mens moet een hobby hebben.
Mais bouquiner, n''y plus songer…
Peter
IJsenbrant
In
het voorjaar van 2002 doe ik voor de zoveelste keer een paar dagen
Parijs. Ik begeef me op een ochtend vroeg naar de Passage Jouffroy. Een
prachtige in 1847 gebouwde winkelpassage, ingeklemd tussen Rue de
Faubourg Montmartre en Rue de Montmartre. Talloos veel curieuze
winkeltjes zijn er gevestigd en, uiteraard, ook een groot aantal
antiquariaten. Ik ben niet op zoek naar iets speciaals maar in de ban
van de mijn nieuwe liefde Paul Verlaine zal ik proberen een enkele
uitgave van deze dichter te bemachtigen.
De
meeste winkeltjes zijn nog dicht; zo ook de fameuze Librairie Paul Vulin
waar het tussen al die antiquarische pracht zo heerlijk dromen is. En
dus ben ik aangewezen op het tweede garnituur en stap ik binnen in het
meest onooglijke winkeltje van de passage. Nou ja, binnenstappen is een
groot woord. Ik kan er net over de drempel en verder kom ik niet: boeken
in grote stapels in, op en voor de kasten, dozen met papier en
tijdschriften over de vloer en direct achter de deuropening een man op
een klein krukje die met een boek op zijn schoot aan het lezen is.
Enigszins gebogen zit hij daar, de knieën bijeen geklemd, de voeten met
de punten tegen elkaar, een klein rond brilletje op de neus. Ik vraag
hem beleefd of hij misschien werk van Verlaine in zijn winkel heeft. Hij
vraagt me op zijn beurt of ik een bijzondere titel in gedachten heb en
mijn antwoord is dat ik in veel geïnteresseerd ben. Ik noem een aantal
van zijn bekendste titels. De man kijkt me aan, en met een flauwe
glimlach op zijn gezicht gaan zijn armen langzaam omhoog en reikt hij me
het boek aan dat hij op dat moment op de knieën had. Dit kan niet waar
zijn. Het is, zie ik onmiddellijk, een fraai exemplaar van de Romances
sans Paroles. Het blijkt een uitgave van "Les maîtres du livre"
te zijn: voorzien van met de hand ingekleurde gravures en gedrukt op een
heel bijzonder papiersoort. Wat zou ik graag dit boek kopen! Niet in de
laatste plaats vanwege het feit dat in deze bundel uit 1874 een prachtig
gedicht over pianospel te vinden is (…le piano que baise une maine
frêle..), maar zeker ook vanwege het bekende en zo magistrale "Il
pleut doucement sur la ville" dat in deze dichtbundel is opgenomen.
Als ik informeer naar de prijs meldt de man me met zichtbaar venijn:
"trois cent" En ja, het zijn dan al Euro’s. De hoogte van
het bedrag staat in een belachelijk contrast met de omgeving en het
volstrekte achenebbisj karakter van zijn winkeltje. Het is mijn stellige
overtuiging dat de prijs van dit boek de waarde van al het overige
papierwerk in zijn nering overtreft. Maar, zo flitst er door mijn hoofd,
dit krijg ik thuis niet uitgelegd. En met spijt in het hart geef ik het
boek aan hem terug.
Later
dat jaar lees ik in een van de minder bekende gedichten van Verlaine de
frases waarin hij schrijft over hoe het jagen naar boeken vooral een
dromen is waarbij het verlangen van de verzamelaar zo vaak door
exorbitante prijzen van de handelaar verwoest wordt: "Mais
bouquiner, n’y plus songer… pour les libraires ont exercé leur
ravage." Ik vermoed dat mijn mannetje deze regels niet kent maar
zijn glimlach bewijst het tijdloze en universele sadistische karakter
van zijn soort. En wat ik voor een glimlach hield moet toch zeker meer
een grijns zijn geweest.
Als
troost pelgrimeer ik later die dag nog even door de Rue Descartes en
kijk ik omhoog naar het raam op de vierde etage van nummer 39 waar
Verlaine in januari 1896 onder barre omstandigheden zijn laatste adem
uitblies. In gedachten neem ik de hoed voor hem af en verafschuw ik met
hem het antiquarendom.