De vloeivelden op
de Loonse Heide

Een van de grote problemen waarmee een stad in de 19e eeuw mee te maken kreeg was de afwatering. Toenemende industrialisatie, een groeiend aantal inwoners en ook toen, maar vooral pas in de twintigste eeuw, de verdichting van de bodem. Tilburg was zo’n snel groeiende stad. Gestuwd door de zich snel ontwikkelende textielindustrie expandeerde de stad zodanig snel dat de afvalwaterstroom een bijna niet te beheersen probleem werd. De textielindustrieën en de werkplaats van de spoorwegen gebruikten grote hoeveelheden water. De meeste grote steden konden hun afvalwaterstroom op de ene of andere manier wel leiden naar een nabijgelegen rivier of kuststrook. Tilburg niet. Deze stad lag te ver af van de Maas om hier direct op te kunnen lozen en was aangewezen op drie kleine riviertjes: de Leij, de Donge en de Zandleij. Tilburg ligt hoger dan het haar omringende land waardoor die afwatering relatief gemakkelijk gaat. Deze kleine riviertjes voerden echter het ongezuiverde water rechtstreeks naar de kleinere dorpen in de omgeving. Het samenvloeien van de zogenaamde blauwsloten (open afvalstromen van de fabrieken in de stad) en de al dan niet open riolen in deze kleine rivieren veroorzaakte eind 19e en begin 20e eeuw een groot conflict tussen de gemeente Oisterwijk en de gemeente Tilburg. Oisterwijk pikte het niet langer dat de Leij gebruikt werd als vuilwater-afwateringskanaal van Tilburg. De zogenaamde Leij-kwestie bleek een langslepende kwestie te worden tussen beide gemeentes. Pas in 1915 komt de Hoge Raad tot een uitspraak en beval de Gemeente Tilburg tot het betalen van periodieke gelden aan de lasthebbende gemeente Oisterwijk.

Vanaf die tijd begint de gemeente Tilburg druk te experimenteren met verschillende manieren om haar afvalwater te reinigen. Een van die methoden waar men al langer mee werkte was het instellen van zogenaamde vloeiweiden op redelijk korte afstand van de stad. De eerste vloeiweide werd in gebruik gesteld in 1903. Op de toch niet bruikbare woeste gronden op de Witsie, ten westen van de stad, werd het water gezuiverd door bezinking en drainage. Leuke bijkomstigheid was dat de droge heidegronden ontgonnen konden worden voor de tuinbouw.

De omgeving van de Goirkestraat, hier lagen veel textielfabrieken, bleef echter gewoon op de Zandleij lozen. Om gelijksoortige problemen als met de gemeente Oisterwijk niet te krijgen met de gemeente Udenhout werd besloten ook aan de noordelijke rand van Tilburg vloeivelden aan te leggen. In het kader van een werkverschaffingsproject in de crisisjaren, werd tussen 1919 en 1929 met mankracht een gebied van 140 hectaren omgebouwd.  De aangelegde vloei- en drainagevelden zuiverden het vuile water waarna het in gezuiverde vorm via de Zandleij naar de Bergse Maas afgevoerd kon worden. Tot in 1972 hebben deze velden dienst gedaan, waarna de nieuw gebouwde waterzuivering, de Awri-Noord, deze taak overnam.

In dit gebied, waar eens de vloeivelden lagen, is men enkele jaren geleden begonnen met de aanleg van het zogenaamde Noorderbos. Een stuk nieuwe natuur met af en toe een stuk authentieke natuur ertussen. Hier zijn nu nog de restanten terug te vinden van dit grote werkverschaffingsproject uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Je ziet er nog oude sluisjes, waterlopen en bassins. Een stukje vergane glorie uit de vroege twintigste eeuw.

Han van Meegeren

 

Bron: ‘Blauwsloten en riolen, een milieu-historische studie over Tilburg en zijn riolenstelsel’ door Henk van Doremalen, uitgave Stichting tot Behoud Tilburgs Cultuurgoed, 1993 ISBN: 90-74418-02-3