CuBra
INHOUD TILBURGSE WOORDEN
HOME

Print Pagina

Copyright 2008

Klik hier om een bijdrage te leveren over het woord 'dokkelen' als u het kent in een bijzondere betekenis of ervaring of varianten.

TILBURGSE WOORDEN

door Ed Schilders

 Dokkelen (dòkkele)

In de meeste woordenboeken wordt ‘dòkkele’ uitgelegd als ‘pootjebaden’. Zo is dat het geval in de oudste (hand)geschreven woordenlijst van het Tilburgs dialect van Damen (1916), en zo is het gebleven tot in de grote dictionaire Goedgetòld (2004).

 

Handschrift Damen, 1916

 

Wat betekent 'dokkelen' van oorsprong?

De oorsprong van ‘dokkelen’ is volgens etymologen duidelijk. Het is een zogenaamd frequentatief, wat wil zeggen dat de oorspronkelijke handeling steeds weer herhaald wordt. ‘Badderen’ is een frequentatief van ‘baden’. In die zin is ‘dokkelen’ afgeleid van ‘dokken’ of ‘docken’, wat zoveel betekende als ‘duikelen’ of ‘duiken’, in welke betekenis het al bij Kiliaan (1599) voorkomt: ‘docken, dockelen. j. duycken, duyckelen.’ Daarbij moeten we niet denken aan ‘duiken’ in de zin van ‘in het water duiken’, maar aan het maken van onzekere of onverwachte bewegingen, zoals bijvoorbeeld ‘wegduiken’, of zoals een ‘duikelaar’ de bewegingen maakt waarbij hij net niet omvalt. Van Wijk (1912) geeft in het lemma ‘dokken’: ‘Middelnederlands. ducken, tucken […] beteekent : "snel zich bukken, snel duiken".’

 

Daarnaast is er niettemin een theorie die ‘dokkelen’ beschouwt als een klanknabootsing. Pierre van Beek heeft dat gesuggereerd in zijn Tilburgs Taal Plastiek [zie elders op CuBra] waar hij schrijft:

‘Een typisch woord uit onze streken is het werkwoord "dokkelen" voor pootje baden. In Van Dale treffen wij het niet aan. In Tilburg gingen we vroeger "in de Laai dokkelen". Zou er hier een verband bestaan met "dokkeren"? Daarmede werd aangegeven het geluid, dat de wielen van een kar of wagen in de karsporen van een landweg maakten. Ook bij het waden door tot even onder de knieën reikend water, zoals dat ook bij ons "dokkelen" voorkwam, ontstaat door het opgestuwde water een enigszins dof geluid. In beide woorden kan men dan een klanknabootsing ontdekken.’ [Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek]

Waarschijnlijk heeft Van Beek zijn verklaring ontleend aan die van A.P. de Bont, die bij ‘dokkelen’ noteerde: ‘gezegd van geluid door stoten op straatstenen’. Dit is in het Tilburgs echter ‘klòttere’. Van Gestel verklaart in zijn woordenboek van het dialect van Gilze-Rijen hoe die klank dan precies ontstaat: ‘Dokkelen – het geluid dat de boerenkar maakt door de ruimte in de ‘dom’ van het wiel.’ De dom is de naaf van het wiel.

Als ‘dokkelen’ al een klanknabootsing is, dan lijkt me het verschil in klank tussen wielen op een zandweg of straatstenen met benen in ondiep water toch wel zo opmerkelijk groot dat we de klanknabootsing voor het Tilburgs mogen uitsluiten. Dan komt Jan Naaijkens wellicht dichter bij een klankovereenkomst:

 

‘Het woord geeft mooi de klotsende klank weer van het gepoelie in het water.’ [In: Cor Swanenberg (red.), Onder ons gezegd… in Brabant]

[gepoelie; van ‘poeliën’: ‘met water spatten, in water bewegen; ook gezegd van het klotsen van water. bv. in een fles.’ (Cornelis Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal; 1978)

De theorie van de klanknabootsing lijkt me echter als verklaring van de grondbetekenis van het woord niet houdbaar, gezien de betekenissen die Kiliaan al vastlegde, en gezien de voorbeelden (hieronder) waarin ‘dokkelen’ niets te maken heeft met water.

Weijnen heeft in zijn etymologisch woordenboek van de Brabantse dialecten vastgesteld dat ‘dokkelen’ in de betekenissen ‘pootjebaden’ en ‘waden’ algemeen was voor het midden van de provincie. Het onder Weijnens supervisie gestarte Woordenboek van de Brabantse Dialecten bevestigt dat beeld. ‘Dokkelen’ werd daarin in ‘waterachtige’ betekenis ook opgetekend voor Reusel, Udenhout, Gilze, Westerhoven, Eindhoven, Nieuwkuijk, Berkel, en Hulten. (WBD, III.1.2: 160 & 161).

Voor het Tilburgs gebruik van ‘dòkkele’ lijkt me dit woordenboek beslist niet correct waar het schrijft dat ‘dokkele’ niet voorkomt in het taalgebruik van noordoost en zuidwest Tilburg. In het Tilburgs is ‘dòkkele’ bijna idiomatisch verbonden met ‘de Laai’, het riviertje dat nu juist wèl langs het zuiden van Tilburg stroomt. En wat dat ‘noordoost’ betreft, kan ik zelf instaan voor het gebruik van ‘dokkelen’ (circa 1960) in Enschot.

 

Twee bijzondere samenstellingen die met ‘dokkelen’ verband houden, zijn:

  • dokkelplaats - ‘doorwaadbare plaats’ (WBD, III.4.4:185)

  • dokkellèèrs – laarzen om mee te gaan dokkelen, dat is door plassen en sloten en ondergelopen weilanden lopen. [Cor Swanenberg (red.), Onder ons gezegd… in Brabant; p. 165; uit de bijdrage over het dialect van Loon op Zand door Jan van Beers.]

Het laatstgenoemde woord is vooral interessant omdat eruit blijkt dat je om te dokkelen nou juist niet met je blote voeten in het water moest, maar laarzen moest aantrekken. Daarmee zou je ‘dokkellèèrs’ een overgangsvorm kunnen noemen. Van de blote voeten in het water waarin we ons tot nu toe bevonden, naar het vasteland op schoeisel. Het woord werd gebruikt door Jan van Beers in een gedicht:

Groen is "gruun", paars is "pèèrs"

hoog-nessel, rèèg- of dokkellèèrs

Waarbij ‘nessel’ een veter is, in het Tilburgs meestal ‘nissel’ of ‘nissels’ [VERKLARING]. Er zijn bij Jan van Beers dus laarzen met ‘hoge veters’, rijgveters, en dokkellaarzen.

 

De geschreven bronnen

Alvorens we dat vasteland betreden, geef ik een aantal geschreven bronnen waarin ‘dokkelen’ als waterpret een rol speelt.

 

1975 (ca) Hoe aanstaande fraters dokkelden

Dit is een minder bekende illustratie van Cees Robben, afkomstig uit het boekje Fraters (ca. 1975).

 

 

Het bijschrift luidt ‘Dokkelen…’ Een frater begeleidt zijn pupillen tijdens een zomers uitstapje. De tekst van Robben, die zelf op de fraterschool in Goirle zat, is een buitengewoon fraaie illustratie van de zeden en gewoonten circa 1925.

 

‘In bloed-hete zomerdagen mochten we, na bekomen verlof, ons even nedervleien langs de Leij-oever. Het water stroomde verleidelijk fris onder onze voeten. We stikten in onze pronte kledij, en de schuchtere vraag rees of we niet efkes mochten „dokkelen", oftewel pootjebaden. Frater surveillant kwam niet vlot met zijn toestemming over de brug. Hij was in dit geval verantwoordelijk voor de openbare eerbaarheid ... schoenen en kousen moesten uit.. . de broek moest omhoog worden gestroopt tot boven de knie ... Maar de hitte was niet te verdragen; zijn hoofd puilde barstensrood uit zijn knellend wit frater-boordje .. . dan streek de brave man wel eens over zijn celibatair frater-hart... vooruit dan maar... schoenen uit, maar de kousen aanhouden.

De meute plonste dan lawaaierig op een ondiepe plaats het water in. Ge zult ermee lachen lezer of lezeres, toch werden wij in die dagen beschouwd als normale mensen .. . en de man, die na veel wikken en wegen zijn fiat tot deze dokkel-partij had gegeven, was leraar opvoedkunde M.O. Bij een van deze water-balletten dook plotseling een klasgenoot geheel gekleed in een waterwiel en zwom weg ... Het was een Bossenaar… iets geciviliseerder en brutaler dan de meesten van ons, die uit de Kempen of van Tilburg waren. Verbijsterd veerde de surveillant op en commandeerde: d'r uit..! De jongeman gehoorzaamde en kroop grijnzend druipnat de kant op. Zowel voor opvoeder als dokkelaars was het een sensatie geweest. Alles wat verband hield met water was in die dagen voor een Brabander indrukwekkend, en dat een der onzen de verderfelijke zwemsport meester was, was zeer bedenkelijk voor de persoon in kwestie. In een pront braaf Brabants gezin werd niet over zwemmen gesproken, want zwemmen was vies. Met het water tussen de tenen en klamme broek om de smalle billen trok de karavaan weer huiswaarts. Enige weken later verdween de Bossenaar geruisloos van de kweekschool.’

1974 (1870) - Een ‘wonder’ tijdens het dokkelen in de Leij (Tilburg)

‘Ook de tijd dat pastoor Van der Lee van 't Heike aan de Ley zijn "wonder" verrichtte is lang voorbij. Ge kent dat wonder niet? Die pastoor wandelde eens langs de Ley en ontdekte daar een stel kinderen die aan het "dokkelen" waren. Hij vroeg hun of ze zo ver van huis mochten "van hullie moeder". Ja, dat mochten ze, want ze waren "mölk" (karnemelk) wezen halen bij enen boer. Toen vroeg hij of ze dan ook in "de Laai" mochten dokkelen... Nee, dat mochten ze niet van hullie moeder. De pastoor keek eens in de langs de oever staande tuit met karnemelk en riep de kinderen ook eens te komen kijken. Ze schrokken want in plaats van "mölk" zagen ze water. "Ziede nou," zei Van der Lee, "dat komt ervan als ge ongehoorzaam zijt. Nou komde voor straf mee water thuis. Maar als ge goed oppast en nie meer dokkelt, zal ik voor jullie een wonder doen." Hij roerde met een stokje in de kan en jawel, er was weer "mölk" in. Opgelucht gingen de kinderen naar huis...’ [Pierre van Beek - Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 25 oktober 1974 - ook op CuBra]

1992 Dokkelen in De Stroom (Hilvarenbeek)

‘Dokkele kon je, toen het water nog fris en helder was, in "De Stroom", de vennekes en zelfs in het "Modderstrumke" dat tussen Café Den Hemel en Café van Dal onder de Tilburgseweg doorgaat. De bloeiende zwemvereniging De Dokkelaers is naar deze zeer elementaire watersport genoemd. Ze zou eigenlijk Dokkelèèrs moeten heten...’ [Jan Naaijkens - Dè’s Biks – 1992]

1935 (ca) Dokkelen in het Lons Laaike (Loon op Zand)

‘Bekaant tegen Lòòn op Zaand lagen de plakken, ok wel genoemde ut Lons Laaike, ut waren verschillende plaassen, rondom groeide er haai, daor gingen we 's zomers ok wel dokkelen, zwemmen konde er nie, ut was te ondiep.’ [Elie van Schilt - zie elders op CuBra]

1935 (ca) Dokkelen in het Haarensbroek (Oisterwijk/Haaren)

‘Het Haarensbroek was landschappelijk zeer fraai. De beek was rijk aan vis. In de winter bestond er een hoge waterstand en was het beekdal dikwijls overstroomd, terwijl in de zomer er een lage waterstand heerste. In de zomer werd er in de nog aanwezige meanders de z.g. ,,wielen" door de jeugd gezwommen, het water was glashelder, en in de rechte stukken de z.g. ,,rekken" was de waterstand zo’n 30 à 40 centimeter, daar ging de jeugd ,,dokkelen" anders gezegd pootjebaden.’

Wim van de Wouw - Beekdal van de Reusel en de Moddervelden; zie elders op CuBra]

1935 (ca) Van dokkelen naar zwemmen

‘Hoe oud zal ik geweest zijn toen wij, mijn vriendjes en ik, voor de eerste keer gingen zwemmen? Pootje baden of "dokkelen" zoals wij dat noemden, hadden we natuurlijk al veel eerder gedaan. Moeder wist altijd, waaraan weet ik niet, als we weer eens in de schone stroom hadden gedokkeld en we kregen tussen de vermaningen door ook altijd de waarschuwing, nooit in de schone stroom te gaan; alleen als er ook grote mensen aan het baden of zwemmen waren, was dat min of meer geoorloofd.’ [Sjef Paijmans - Zie elders op CuBra]

1935 (ca) Van dokkelen naar zwemmen - kledingvoorschrift

‘Bij warm weer gingen wij pootje baden in de beek, in ons dialect noemden wij dat ,,Dokkelen" , als wij zwemneigingen kregen, kropen wij uit het zicht en deden wij onze onderbroekjes achterstevoren aan, zodat onze piemeltjes niet te voorschijn konden komen, want dat zou onkuisheid zijn, en daar ging je op zijn minst voor naar het vagevuur, om daar als straf een tijdje te branden, en daar hield je rekening mee.’ [Wim van de Wouw - Over rogge, vlier en vissen, en een beetje jeugdsentiment; zie elders op CuBra]

1981 – Herinneringen van Cees Robben – dokkelen in het Langelaar

‘Nu ging het het overwegske over langs Boerke Mutsaerts en de spoorlijn tot aan de Zwartvenseweg. Waar de spoorlijn de Zwartvenseweg kruiste gingen we rechts naar het Langelaar. Het zandwegske was omzoomd door armtierige denne-bomen en kwam uit op het Langelaar, een stuk broekland dat 's winters behoorlijk onder water schoot. (…) Water! Water maakte op ons heikneuterkes een diepe indruk. Onze ouders waren toen nog waterschuw en een enkel verdrinkingsgeval dat we lazen in de krant van Arts maakte in die dagen een afschuwelijke indruk op ons. Wij wisten van het bestaan van het Galgeven... wij hadden gehoord van den Buunder... die waren onnoemelijk diep en daar zaten vissen in die spraken tot onze verbeelding. In het Galgeven zaten ook draaikolken vertelden de mensen. Als ge daarin kwaamt dan was het gebeurd. Het water slokte je op en draaide je regelrecht naar een diepte van wel veertig meter... brrr...

Wij hadden het over zwemmen... maar dat was een groot woord. Wij spartelden en dokkelden met de broekspijpen omhoog stoer door een ondiepe waterplas... zwembroeken waren er niet bij... in het gunstigste geval werd de onderbroek omgekeerd. Toch hebben we zo'n bietje leren zwemmen... maar dat vertelden we thuis niet... ,zwemmen dat deden alleen vieze jongens...' vertelde de frater op school. En toen, op die onzalige dag hebben we ook gezwommen in het Langelaar. We vonden een ondiep poeltje, en omdat het zo warm was hebben we onze kleren op een hoop gelegd en we hielden de onderbroek aan. Het water was koud... wij hikten naar adem maar de verfrissing stroomde weldadig door ons lijf. De brandende zon schroeide onze smalle ruggen rood, maar het deerde ons niet. Nieske Verhagen riep dat hij zwom... zijn kop stak boven water. Wimke van Hest zei dat hij loog, en dat hij met zijn kont op de grond zat. Omdat te bewijzen trok hij hem de benen onderuit... en Nieske ging kopke onder. Sputterend en vies water spugend kwam Nieske uit de zwarte drab omhoog.

Cees Robben – ‘Bôôdschappen doen bij Bronsgeest’; in: Robben en rooms; Tilburg 1981

1992 – Dokkelen in het Rooversvenneke

In zijn woordenboek Dè’s Biks (1992) geeft Jan Naaijkens de tekst van een Hilvarenbeeks volkslied op de in Tilburg bekende wijze van ‘Dan zèède gij ‘ne pronte meens’. Een echte inwoner van Hilvarenbeek is onder andere herkenbaar doordat hij…

in 't Ròòversvènneke

as kènd nog hèt gedokkeld...

1993 – In de Leij onder Goirle

Wim van Boxtel beschreef de voortschrijdende vervuiling:

Volop Zomer

 

Juli, zomermond,

dè stao op de kullènder.

Dokkele dur de laai,

wè is er eigenluk fènder?

Mar 't waoter in ons bikske,

is mar troebel en vuil.

Dokkele en zwemmen,

doede tegesworrig in 'ne kuil.

'Brabantse bonte kermis' door Willy van Rooy (Tontje) en Wim van Boxtel (Vabo). Goirle, mei 1993.

2002 – Herinneringen van Ed Dalderop – dokkelen in de Laai

Of we gingen 'pootje baaien' in de Ley. Het water was nog volkomen helder daar, en je kon dus op de bodem alle waterplanten met de stroom mee op en neer zien wiegen, en hele schooltjes minuscule stekelbaarsjes heen en weer zien schieten boven dat heldergeel van de bodem en het groen van de planten.

De durvers onder ons gingen, als de waterstand laag was, wel eens een eind door de stroom,maar in de bochten werd het altijd weer een stuk dieper, dus dan klom je weer gauw op de kant: we waren in die dagen hoegenaamd geen watermensjes. [zie elders op CuBra]

 

1985 Dokkelen voor volwassenen…

Deze prent van Cees Robben is een voorbeeld waarin het woord ‘dokkelen’ wordt gebruikt voor het pootjebaden door volwassenen.

De tekst luidt:

Ik zèè mee m’n mokkel in

de Laai wiste dokkele….

’n Bietje aachteraaf want we hòn allebaai d’n hits in ons lèèf…

 

Nieuwsblad van het Zuiden van 7 juni 1985

In deze prent is ‘dokkelen’ een metafoor voor ‘afkoelen’, niet alleen het zoeken van verkoeling aan de waterkant, maar ook het afkoelen van ‘d’n hits’ die de man met de pet en de vrouw met haar ‘huudje’ in ‘d’r lèèf’ hebben, de opwinding van de verliefdheid.

De zon schijnt. De kerktoren staat ver weg in de achtergrond. We zijn in de natuur, en het is er warm. In het centrum van de prent staat een stoere jongen. Korte broek. Handen op de heupen. En toch, toch kijkt de dame met het hoedje verliefd naar de kuiten van haar man met de pet. Een minder begaafde tekenaar dan Robben zou de man naar de benen van de vrouw hebben laten kijken. En let op de hond, met zijn gespitste oren. Hij ziet het: hoe zij kijkt naar zijn kuiten. Wat zullen we nou hebben!

 

1961 - …maar niet voor gevorderden

Rooms Leven / Kerknieuws; 30 juni 1961

 

1970 – Kees Koster (Kis-ke)

 

 

Op het vasteland

‘Dokkelen’ heb ik in Tilburgse (dialect)teksten ook aangetroffen in andere betekenissen dan ‘pootjebaden’ of ‘waden’. In de woordenboeken wordt die ‘vasteland-variant’ alleen genoemd door Henk van Rijen als hij na het pootjebaden ook de betekenis geeft: ‘Dur ’t slèèk dòkkele – door de modder lopen’. Dat is een variant op wat Cornelis Verhoeven vijftien jaar eerder al beschreef voor het Udenhouts in Herinneringen aan mijn moedertaal: ‘Dokkelen: wat onhandig en onzeker lopen, gezegd van kinderen en van mensen die zich over een slechte weg, bijvoorbeeld door de modder te voet voortbewegen. Ook: pootjebaden.’

Dat is mooi, dat Verhoeven schrijft dat het ‘ook pootjebaden’ betekent. Want waarschijnlijk heeft hij gelijk. Ook C.J. Verhoeven noemt de modder in zijn woordenboek van het dialect van Haaren, Haorese woorde (2007): ‘Door het water lopen, niet zwemmen dus. Ook door modder lopen en dat is vaak moeizaam.’ Ook in de geschreven Tilburgse dialectbronnen kunnen we deze vorm -- ‘wat onhandig en onzeker lopen’ – vaker optekenen dan we gedacht hadden.

 

1938 Door de sneeuw dokkelen

SNEUW

(…)

De schooljong slibbere naor de stad

en dokkele langs de blaanke baon,

mee wengskes rood en maantels aon

en 't nuske nat.

 

[Piet Heerkens - D’n Örgel – Tilburg, 1938 – zie ook elders op CuBra]

1940 (ca) Door duinzand dokkelen

‘Maar,.. d'r Jalterke zal nie lang kunnen blijven, hij is al geloot en goedgekeurd voor de soldaten, hij moet z'n eigen melden om door het zand te gaan leuren mee zwaar geschut. Jalter z'n moeder ziet da nie graag, d'r eigen vlees en bloed hoeft gin schieten te leren en mee zware kanonnen door het klapzand te dokkelen.’ [Wil van Pelt op CuBra]

Het motief van het dokkelen door al wat oudere mensen die zich alsnog of opnieuw op vrijersvoeten bewegen – hierboven geïllustreerd met een prent en een tekst van Cees Robben – blijkt eveneens uit een vers van de Tilburgse dialectdichter Lechim, met de veelzeggende titel:

 

1975 (ca) - Lechim

Zosse ’n eugske op 'm hebbe?

 

'n Zondag kwaam 'nen aauwe buur

naor 's moeder – di[e]s 'n weuw

Hij ha' himmol van 't Hèringsènd

Gedokkeld dur de sneuw

Met andere woorden: De moeder is een weduwe, en dus is zij weer huwbaar. Een man komt helemaal vanuit een verderaf gelegen stadsdeel (’t Haringseind; een deel van de huidige Korvelseweg) door de sneeuw gedokkeld om haar te bezoeken. Het ‘dokkelen’ geeft aan dat hij veel moeite heeft moeten doen. De titel van het vers is in vertaling: ‘Zou ze een oogje op hem hebben?’

Ook de weduwe in het volgende vers van pater Piet Heerkens dokkelt:

 

1939 - Piet Heerkens

STERKE VROUW

 

Ziede gij daor dè weuwke gaon?

Ze hee d'r witte klumpkes aon.

Ze staawt nog stevig deur de sneuw

al is z'al ruim 'n halve euw.

 

D'r muts is sneuw, d'ren rok is roet,

d'ren maantel, jao, die stao se goed.

Ze dokkelt nog zo dapper deur,

't is nog 'n kraachtig wijfken, heur!

 

Piet Heerkens - De Mus – Tilburg 1939

Samenvattend mogen we uit deze bewijsplaatsen afleiden dat ‘dòkkele’ in de twintigste eeuw niet uitsluitend van toepassing is geweest op het waden in of door water. ‘Pootjebaden’ is weliswaar een bruikbare vertaling onder de meeste omstandigheden – vooral waar het recentere jeugdherinneringen betreft -- maar geeft niet de essentie weer: zich onzeker voortbewegen. Cornelis Verhoeven komt het dichtst bij deze duiding, die echter nog wat uitgebreid kan worden. De onzekerheid of onvastheid wordt immers altijd veroorzaakt door de bijzondere ondergrond waarop men moet lopen: de slechte weg, maar ook het ondiepe water waarvan de bodem slecht of niet te zien is, onvast slijk en gladde sneeuw, rul duinzand. De veronderstelling dat ‘dòkkele’ een klanknabootsing is, lijkt in dit bredere perspectief zeer onwaarschijnlijk. ‘Duikelen’, zoals reeds bij Kiliaan genoemd, lijkt een veel betere kandidaat als grondwoord voor ‘dokkelen’. Dokkelen, maar niet omvallen.

 

Ten slotte

Brabant veraandert

 

Brabant,

Ge zeêd veraanderd,

Niemer in oewe gewone doen.

Wie gaot er nog dokkele

In de Laai?

Of zwemmen, in ’n onderbruukske

Van baol-ketoen?

VaBo (Wim van Boxtel), in Brabantse bonte kermis, Goirle 1993

Wim van Boxtel heeft ook een gedicht gepubliceerd waarin zowel het dokkelen in het water als het dokkelen door heet zand gecombineerd worden:

Ergens op d'n hoge wal,

he'k dur 't zaand

gedokkeld,

berrevoets,

omdèt zaand verschroeid was

dur de wèrme zon.

Daor he'k midden

in de laai gesprongen

en gedokkeld, zomar,

zolang ik mar kon.

In: Goirle; Goirle 1975