TILBURGSE WOORDEN

door Ed Schilders

 Snert (snèrt) - erwtensoep (èrtsoep)

 

Erwtensoeperfgoed (6-9-2012 - Brabants Dagblad/Tilburg Plus)

 

Ik denk dat we weinig kans maken tegen Sinterklaas, maar ik ga toch voor erwtensoep. Helemaal kansloos zijn we niet, want in een interview zei Ineke Strouken eergisteren dat er veel belangstelling is voor snert, veel meer dan voor draadjesvlees. Strouken is directeur van het Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed (NCV), en dat coördineert de voordracht van twee Nederlandse tradities voor de Unesco-lijst van immaterieel erfgoed. Op die zeer uitgebreide lijst staan bijvoorbeeld al de fado uit Portugal, Koreaans koorddansen, het carnaval van Aalst in België, en het Franse familiediner.

Op de inventaris die het NCV gemaakt heeft met honderd Nederlandse kandidaten, staat zeer veel traditioneel voedsel dat mij lief is. Oliebollen, haringhappen, pannenkoeken, en dus ook erwtensoep. Uiteraard moeten we die lekkernijen bezien in samenhang met hun traditie, maar als ik dan toch moet kiezen, dan is erwtensoep gewoon het lekkerst, ook al was de ‘zomererwtensoep’ die ik laatst bij de slager kocht snert. Wie doet er nou kerrie in zijn erwtensoep?

Wat pleit er voor erwtensoep op de Unesco-lijst? In de eerste plaats: erwtensoep is eigenlijk een bedreigde soepsoort ‘waarvan het behoud urgent is’, zoals ze dat bij Unesco noemen. Zie de kerrie hierboven. Een gesnipperde rookworst van Unox mag smakelijk zijn, maar haalt het niet bij echt gerookt spek. Het varken moet terug in de snert. Te beginnen met de hiel, en geen gezeur als er nog wat stoppels op staan.

Erwtensoep is een pièce de résistance uit de armemensenkeuken. Ik las in een kookboek uit de negentiende eeuw een zuinigheidstip: de erwten weken in regenwater. Het zou op een moderne menukaart goed zijn voor een Michelin-ster: ‘geweekt in een badje van regenwater’.

Snert is gezond. Als Usain Bolt in een filmpje uitlegt dat zijn lievelingsgerecht de Jamaicaanse kippenlaarzensoep is (soep van complete kippenpoten, de nagels niet afknippen) dan denk ik dat onze olympiërs op weg naar 2016 baat hebben bij een streng dieet van erwtensoep met varkenslaars.

Erwtensoep is een bindende factor in een samenleving. Ik heb dat voor Tilburg in kaart gebracht (zie hieronder). Alle Tilburgse dichters hebben de lof van den snert gezongen: Piet Heerkens, Kis-ke, Lechim, Wim van Boxtel. Piet van Beers heeft het zelfs over ‘de èrtesoepdaoge’. Lechim schreef toepasselijk voor begin september: De R die is wir in de maond/ De zomer is vergeete/ Naa kunne we wir dikke snert/ Of mossele gaon eete.

En het laatste argument: Peerke Donders beschrijft in een brief dat hij erwtensoep at op het schip naar Suriname. Van snert kun je dus ook nog eens zalig worden. Dat verwonderde me niks. Op een prent van Cees Robben uit 1954 zien we Sinterklaas op de klottermarkt op de Heuvel staan. Hij heeft zojuist voor 25 cent... een bakje snert gekocht. Met beschermheiligen als Peerke en Sint gaat het beslist lukken.


 

Toen de Goirlese volksdichter Piet Brock het varken poëtisch wilde definiëren, deed hij dat aan de hand van de lekkernijen die we aan het varken te danken hebben. Hij noemde onder andere zure zult, maar ook

Knappende kaojen

ùit reuzel gebraojen.

Maar Brock begon zijn gedicht met het allerlekkerste: ‘Snert meej hiel.’ [Vuurstintjes ketse; Goirle 1990]

De ‘hiel’ dat is de varkenspoot, en ‘snert’ is uiteraard de soep waarvan de spliterwten het basisbestanddeel zijn. Relatief goedkoop, voedzaam, en vooral in de winter een geliefd gerecht voor de broodnodige weerstand.

‘Snert’ is geen dialectwoord, het komt overal in Nederland voor. ‘Snert’ is wel veel ouder dan ‘erwtensoep’. We hebben hier te maken met een taalsociologische ontwikkeling die vergelijkbaar is met die van ‘zult’ naar ‘hoofdkaas’. Zowel snert als zult zijn gerechten uit de volkskeuken die hun weg 

hebben gevonden naar de tafel van de betere standen, en daarbij hoort vaak ook een ‘beter’ woord. Ook ‘hiel’ valt onder die verdenking; de ‘gewone man’ heeft meestal een ‘poot’ in zijn soep, in het Tilburgs: ‘pôot’, meervoud ‘pôote’, verkleinwoord ‘potje’; of ‘vèèrkespôote, vèèrkespotjes’. Wat de soep betreft, die heet in het oudere Tilburgs, naast ‘snèrt’, dan meestal niet ‘èrtesoep’ maar ‘èrtsoep’. ‘Ert’ is dus in het Tilburgs zowel enkel- als meervoud.

De belangrijkste vraag is natuurlijk waarom snert eigenlijk ‘snert’ heet. Ik heb daarop geen pasklaar antwoord gevonden, maar wil wel een suggestie doen. Maar laten we eerst het gebruik van ‘snert’ in de geschreven (dialect)teksten van Tilburg en omgeving bezien, waardoor het gebruik van het woord ook gedateerd wordt.

Prentbriefkaart met de Erwtenman (ca. 1930)

Schaarste

1941 – Piet Heerkens

In de oorlogsjaren waren zelfs de ingrediënten voor erwtensoep schaars. de Tilburgse pater Piet Heerkens schreef daarover het gedicht ‘Aon den Erteman’, waarin hij verwijst naar een van de sculpturen waarmee de Sint-Jan in ’s-Hertogenbosch gesierd is. Deze ‘Erwtenman’ schopt een pot met erwten van zich af: ‘Is dè naaw eten veur 'ne man/ die zoveul geld verdiene kan?’ Nu het oorlogstijd is, mag hij dat betreuren. Maar er is hoop:

't Is orlog, - en den Erteman

slikt alles wet ie mar krijge kan:

wè waotersoep, wè-d-orlogsbrood,

mar zwaore snert die krijgtie noot!

 

Toch is ie et werd

en et komend jaor

dan krijgt ie weer snert,

goed stijf en gaor!  [De Knorrie; Tilburg 1949]

Seizoensgebonden gerecht

1970- Kis-ke

 

Erwtensoep is nog steeds een gerecht dat bij voorkeur gegeten wordt in de herfst en de winter. Dat koude en donkere deel van het jaar begon vroeger op de kalender van de eenvoudige burger op 1 oktober, de feestdag van Sint-Bavo. Vanaf die dag kon de weersgesteldheid ‘baomis’ (= afgeleid van 'Baaf(s)mis', de mis op de heiligendag van Bavo) worden. Vandaar dat de volksdichter Kis-ke in zijn vers ‘Baomis’ schreef:

Ge kruipt weer achter de plattebuis

Mee kaorte in oe haande

En snert of peestaamp meej hasjee

Doen oe wir waotertaande.

[Rooms leven; 1970]

1981 - Wim van Boxtel gebruikt de wisseling van eetgewoonte als beeld voor de wisseling van het seizoen, en hij beziet het met weemoed als een teken dat de zomer ook dit jaar weer voorbij is gegaan:

De snert,

die geurt van verse prei.

Die heurt,

wir bij dees jorgetij.

Wè gong,

de zomer rap vurbij.

[Brabants Bont 3, Goirle 1981]

Circa 1970 - Lechim beschrijft erwtensoep voor maanden met een ‘R’ erin:

De R die is wir in de maond

De zomer is vergeete

Naa kunne we wir wèrme snert

Of mossele gaon eete.

[De Tilburgse Koerier; ongedateerd; circa 1970]

1954 - Cees Robben

 

In december 1954 organiseerden Tilburgse beeldend kunstenaars op de Heuvel een 'Kunstklottermarkt' om het aankopen van kunstwerken als cadeau te bevorderen. Cees Robben maakte er in 'Rooms Leven' deze prent van de week van:

 

De desbetreffende snert moet van goede kwaliteit zijn geweest, want ze werd volgens de krant aangeleverd vanuit de keuken van Hotel Riche.

 

1990 (ca) Piet van Beers

 

Deze Tilburgse volksdichter heeft voor de overgang van warme naar koude dagen zelfs een eigen woord bedacht, de 'Ertesoepdagen'. En wel in zijn gedicht:

 

Snert (weer)

 

Ast rèègent of miezert, of 't waait er es flink.

Dan zègge ze: ‘Wè ist toch wir snèrtweer.’

Ik haaw nie van rèègen èn òk nie van wènd.

Mar...van èrtesoep hèb ik gin afkeer.

 

Ze meuge van Novèmber tot 't ènde van Mèrt

me iedere week daormee wèl plaoge.

Èn 't hoeft dan vur mèn,

gin ‘snèrtweer’ te zèèn.

Dan zèn 't mar ‘Èrtesoepdaoge’.

 

Ons Kee, mòkt ze klaor,

mee praaj èn mee juin,

mee peeje èn den hiel van 't vèèrke.

Meej knolsèlder, reukworst

èn ik weet nie wè nog.

Op zo'n pötje, daor kunde gòn wèèrke.

Hoe dat afloopt? Zie hieronder...

Vastenavond

1992 – Jan Naaijkens

 

Op de laatste avond van carnaval, de dinsdagavond, werd vroeger nog eenmaal flink doorgegeten. De volgende ochtend was het immers Aswoensdag, het begin van de veertigdaagse vastentijd. Ook snert stond op die dinsdagavond vaak op het menu, ook in een nostalgische liedtekst van Jan Naaijkens:

Waor is d'n Vaastenaovond

meej worstebròòd en struif?

Pap, òlliebolle, wafels,

en snert meej hiel en klùif?

[Dè’s Biks; Hilvarenbeek 1992]

Waarom snert ‘snert’ heet?

In de etymologische (woordverklarende) woordenboeken van het Nederlands is altijd sprake van twee betekenissen van ‘snert’. De soep, zoals hier besproken, en ook het eveneens zeer bekende woord voor alles wat waardeloos is: ‘snars’. Het is opmerkelijk dat beide betekenissen dan teruggevoerd worden op dezelfde oudere woordvormen. Bijvoorbeeld:

Snirt – Oostfries – dunne soep & iets van weinig belang [Van Wijk 1912]

Sners – Nederlands – pruttelen, zacht braden & iets gerings [Franck 1892]

Maar er is nog iets.

Franck schrijft dat ‘snirten’ ook de betekenis had van ‘een fijn, scherp geluid maken, pruttelen, zacht braden enz.’

Het woordenboek van De Vries (editie 1987) zegt dat ‘snerten’ in de Zaanstreek voorkomt, en dat het daar gelijk is aan ‘snirten’:

door gaar koken zacht worden van erwten (vandaar snert), maar Zuid-Nederlands ‘schrijnen, een scherp geluid geven’.

Wat was dat ‘scherp geluid’? Wat was dat gepruttel?

Dat was de snirt, de sners, of de snars. Franck:

[Snars] ook: ‘iets gerings, een vleug, een veest’

Van Wijk:

[Snert] stamt ook, evenals snart, snurt, en dialectisch Nederlands [uit] snars, veest, wind.

In de uitgave van het etymologisch woordenboek van De Vries in 1987 wordt de taalkundige stamboom van ‘snert’ en ‘snars’ bevestigd en samengevat:

Snert - Fries snert 'erwtensoep', Oostfries snirt ‘erwtensoep’, dunne soep, ‘iets van weinig belang’; maar [ook] snirt, snart, snurt, dialectisch snars ‘veest’. Afleiding van ‘snerten’.

De veest, het gepruttel, en soms een scherp geluid. Erwtensoep staat er blijkbaar al eeuwenlang om bekend. Zoals op deze prent van Cees Robben, waarin het werkwoord 'vozen' zijn afkomst van 'veesten' verraadt:

 

 

De Tilburgse volksdichter Piet van Beers, afstammeling van Cees Robben en Lechim, heeft meer dan eens aandacht besteed aan dit effect.

Bijvoorbeeld in:

 

JONGES LÖSTER ES

 

‘Zèg jonges, löster es nòr mèn.’

Zeej de vrouw van Sjef Verbunt.

‘Ge krèègt vandaog iets òp oe bòrd

waor ge van stinke kunt.

 

Van aovent gòn we meej zen ammol

fiste op't Kedènt.

Want… Hènk Verbunt verjaort vandaog

dieje vrijgezèlle vènt.

 

Hij valt hier aaltij òp de klèp

assie bier is wiste drinke.

Hij zit dan aanderhalf uur

te rôoke èn te stinke.

 

Èn… dörrom eete wij naa snèrt

èn flink wè schòrseneere.

Dan kunnen wij 'm ok ene keer

op 'n blaoskonzert trakteere.

 

Ge hoeft, wè mèèn betrèft,allêen

oewen ötlaot te gebrèùke.

Dan zulle we Hènke ok une keer

'n POEPIE laote rèùke.’

En ook in:

 

IK LUS 't GELÈÈK

 

Dè tèèd van Slaoj, die is vurbij

asset stillekes Wènter wort.

Ik hèb meej die kaaw, 't liefst van al

iets steevigs op men bòrd.

 

We eete êens per virtien daog

dan stamp van Boeretòppe.

Daor moete wèl, (vòlges Ons Keej )

gerukte wòrst in stòppe.

 

De week daornao, dan eete we

wir Peestamp meej Hasjee.

As ge er te veul van it, schètte

de plaanke van de pleej....

 

Èn....wè, gedòcht, van Bôonesoep

èn lèkkere malse Snèrt.

Ge blaost er èn ge stinkt er van

mar .....dè ist mèn wèl wèrd.

 

Èn.....itte wèl es Paaprika's....

meej Kalfsgehakt gevuld.

Èn Balkenbrei òf Bloedwòrst,

òf....èchten Boerezult.

 

Èn zèg naa nie.....dè lus ik nie.

Wès dè naa vur gezèèk........

Schèpt mèn bord vòl, tòt boove toe...

‘Ik lus 't gelèèk.’

Ten slotte: de afloop van het gedicht van Piet van Beers, zoals hierboven aangekondigd:

 

Ge schèt èn ge blaost èn ge stinkt er wèl van

mar... dè maag 'm de prèt toch nie drukke.

Ge zèt dan 't raom of de deur op 'n spleet.

As ge ötkèkt, dan zal dè wèl lukke.


SNERT & TILBURGERS (& GOIRLESE)

Peerke Donders

Uit een verslag van de brieven die de zalige Petrus Donders naar Tilburg stuurde toen hij in 1839 de overtocht maakte van Nederland naar Suriname:

In de eerste weken [aan boord van het schip] kwamen vers vlees en verse groenten op tafel, maar dat was na hoogstens twee weken voorbij. Dan bestond de scheepskost uit grauwe erwten met pekelvlees, witte bonen met spek, zuurkool met aardappelen en worst, erwtensoep en stokvis.

[J.LF. Dankelman CssR, Peerke Donders - Schering en inslag van zijn leven; Hilversum 1982]

Anton Roothaert

Erwtensoep is altijd, en misschien nog wel, een gerecht geweest dat ook bij militairen ‘te velde’ geliefd was. Een citaat uit de roman De vlam in de pan van de in Tilburg geboren schrijver Anton Roothaert:

 

Er is snert (…) Moord-snert met gala-kluiven en spek en pudding na.

[Utrecht 1942]

Bij die gala-kluiven stel ik me bijzonder vette varkenspootjes voor.

 

De Siemer

Frans Siemer (1887-1966) was frater en leraar aan het Sint Odulphuslyceum en docent aan de Katholieke Leergangen. Maar ook een veelzijdig schrijver en kunstenaar, die zijn studenten graag ontving in zijn huis, de Oliemeulen. Anton van Duinkerken, een van Siemers studenten, beschrijft hem in Brabantse herinneringen. Over de avonden, en nachten, die de Siemer in de Oliemeulen met zijn studenten doorbracht, is een mooi lied geschreven. Waaruit dit fragment over de Siemer:

hij wist ons in de goeie tijd

door ’t Brabants land te voeren

op het toneel kon hij de beste

regisseur wel vloeren

en als ge over fuiven praat

zie ’k hem de snert nog roeren

 

Rolf Jansen; We hebben gezongen en niks gehad

Willy van Rooy en VaBo & een hond

Als ’n schilderij van Van Gogh zaat hil de familie on de snert. ‘Vatte soms ook 'n bordje mee?’ vroeg de boerin die meepassaant mee d’n aachterkaant van d’r haand ’nen druppel van d’r neus veegde. Ze holde enkele borden van de schaauw, die daor eigenlijk veur de pronk stonde en ik kreeg ’ne rooi eerdewerkschotel.

Het smokte redelijk, mar ’ne geweldige doghond zaat me mee bloed-deurlopen oogen on te kijken en bij iederen hap die ik dee begon ie te gromme en liet z’n lange taande zien.

‘Is ie soms gevaorlijk’, vroeg ik.

‘Nee’, zee d'n boer, ‘hij kan alleen nie goed velen dè gij uit z’ne bak vret’.

 

'Brabantse bonte kermis' door Willy van Rooy (Tontje) en Wim van Boxtel (Vabo).

Goirle, mei 1993

Willy van Rooy

Afijn... Dientje gaaf aon hullie moeder 'n snelkookpan en toen Lodewijk alwir kwaam schranse stond de snert al te grommen op 't fornuis. De taofel wier gedekt mee ’t goei taofellaoke... servette mee ringen erom en zelfs messeleggers... ’'n geschenk nog van de zilveren bruiloft. Die wieren nou veur d’n irste keer gebruikt.

‘Heerlijk!’ riep Lodewijk, ‘k ruik ’t al... ruikt echt niet gek.’

‘Dè kan nie,’ zee Dientje, ‘want dè is nou net ‘t bizondere van zo'n pan... die wossemt nie uit.’

‘En toch ruik ik ze,’ zee Lodewijk.

Moeder wier ongerust en liep naor de keuken. Daor klonk ineens ’ne wanhoopskreet...

Het was verschrikkelijk.

Uit ’t pepke (boven op de pan) waor eigenlijk d’n overdruk van de stoom mot ontsnappe, spoot ’nen fontein ertesoep omhoog. De gruunen derrie spoot tegen 't wit plafon en kletterde terug op 't fornuis en de vloer.

Uit: Schoon en lilluk - door: Willy van Rooy (1983)

Lechim

Gewoon mar eete...

 

‘Wè zumme mèèrege wir is eete?’

Dès de vraog van iederen dag

Vur peestamp, snert of bruine boone

Gao’k metêen al overstag.

 

Wir ’n aander fist

 

’t Is wir gewoon, gin trubbel mir

Mee al die Hèllige-daogen

Ons Sjaan hee’get niemir zó druk

Ge heurt ze niemir klaoge.

 

We eete wir fèn zuurkóólstaamp

Of snert mee unnen hiel

De vrouwe staon wir aon de waas

’t Maansvolk aon d’re stiel.

 

De kiendjes die zèn wir naor school

’t Is ammol wir bij ’t aauwe

’t Is vurlóópig wir gedaon

Mee ’t vekaansie haauwe.

 

Mar jè, oover ’n week of vèèf

Bruis’ed wir ooveral

Dan zèmme wir drie daoge vrij

Want dan is ’t Karneval