Nieuwe
Tilburgse Courant - vrijdag 2 augustus 1940
Mijn
musch
Daar zit ze weer! Zonder dat gij er op
bedacht zijt, komt ze van ge-weet-niet-waar gevallen op
den rand van de schutting, wipt op het kiezel van het
tuinpad en dan... tjoep!... het open schuurtje in, naar
den hoorn des overvloeds van mijn vuilnisbak. Zóó zie ik
iederen dag een musch in haar strijd om het bestaan. Zoo
was het verleden jaar, het jaar daarvoor en zoo is het
nu. Zelfs de hoogconjunctuur, die met het eerherstel aan
het paard haar intrede deed in de musschenmaatschappij,
heeft geen wijziging gebracht in het arbeidsplan van
dien durvenden rakker. Ik verbeeld mij graag, dat het
altijd dezelfde musch is, die bij mij haar voedsel
haalt. Haar verschijnen krijgt dan een manteltje van
vertrouwelijkheid en zij wordt een stukje van mijn eigen
leven.
Ik ben haar nu gaan zien als een
berichtgever-in-vasten-dienst van de groote en vreemde
dingen, die gebeuren in de wereld daarbuiten, alleen
door musschenoogen waargenomen. En musschen weten veel
al zeggen ze het niet tegen u! Ze hebben familie op alle
continenten terwijl hun aartsvaderlijke wieg toch maar
in Centraal-Azië heeft gestaan, wat men niet van
iedereen zeggen kan. Ge behoeft dus over hun geslacht
niet zoo gering te denken! Telkens bij haar komst gaan
mijn gedachten naar de verten uit en zoo stoffeert dit
onnoozele beestje den muur van mijn verbeelding weer met
nieuwe schilderijen van exotisch coloriet.
Mijn musch draagt een pakje, dat grauw is
als het zand der zongedroogde akkers, een zwarte vlek op
de keel als een te groot uitgevallen kokarde,
dwarsstreepen over de vleugels... Maar is dit dan niet
de musch uit uw tuin? En zijn niet alle musschen zoo?...
Ge moet dat mij niet vragen. Ik weet haast niets van
mijn eigen musch, laat staan van de uwe! Waar zat het
nest verscholen, waar mijn musch haar eerste vlucht
begon? Wie vertelde haar van mijn rijken vuilnisbak en
wie wees haar den weg? Is zij de dochter van een vader,
die hier eerder kwam of was en is zij het altijd zelf?
Op geen van deze vragen vind ik antwoord. Maar dat
behoeft ook niet. Bij vele dingen immers ligt de
aantrekkelijkheid in de raadselen, welke ze omgeven.
Zulke dingen moet ge nooit zoo dicht naderen, dat ge ze
geheel met uw zinnen betasten kunt want dan worden ze
gelijk weleer de kleurige vlinder, dien gij eens met uw
onvoorzichtige kinderhand hebt vastgegrepen...
Nóg is mijn musch een schoon bezit! Gij
moogt haar doopceel niet lichten, haar relaties tot de
mesthoopen niet aan de openbaarheid prijsgeven. Laat mij
haar toch alleen kennen als de stoute zwerver, die met
het stof der straten in zijn kleeren en een
onverwoestbaar optimisme in het hart een stukske van de
wereld buiten de enge begrenzing van mijn tuin bij mijn
venster brengt.
CANTECLEER