CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 20 augustus 1940

 

 

Oud poortje

 

Als een oud vrouwke met een falie om, gelijk ze nog op de dorpen dragen, dommelt ver weg van mijn huis een boogpoortje in een grijzen muur, waarop een verweerde rij roode pannen schrijlings te rijden zit. En achter dien muur leunt moe een scheefgezakt grauw huis, dat zijn te luchtig dak met doorgezakten nok bevend naar den kruin van een hoogen olm geheven houdt, die als een parapluie er over buigt. Dit simpel poortje van het oude huis draagt een curieus gezicht. Ik zou er u van willen spreken, doch als ik zoo achter mijn vlinderende gedachten vang, merk ik pas, dat ik er zelf haast niets van weet. Maar praten dan niet alle menschen graag over de dingen, die zij niet weten? En ben ik beter soms dan zij! Welaan dan!...

Mogelijk wel honderd jaar leeft dit poortje hier op zijn ijzeren krammen, boven een drempel, welke een boog kreeg van de vele voeten, die er over schreden. Om dien tijd waaien de nevelen, waarvan ge den neerslag misschien in de geschiedboeken vinden kunt. Ik zeg: misschien, want er is veel, dat nooit een mensch heeft opgeschreven. In ieder geval gaan sinds lang geen voeten meer over den drempel, de dikke deur knarst niet meer in het roest van hare hengsels, de gedraaide ijzeren ring, welke klopper en klink te zamen was, wordt slechts bewogen als stormen de muurnis beuken...

't Is niet uw schuld, noch de mijne, dat telkens, wanneer ik er passeer, mijn gedachten stilstaan met een ruk zooals ook de tijd en het leven hier halt gehouden hebben. Dan welt in mij de vraag wat zoo'n poortje, welks familie alleen maar op de begijnhoven woont, toch droomen kan in het gezicht van een moderne stad. Staat het gebogen in weemoedigen peins over schoone tijden, welke nooit wederkeeren?... Treurt het om vergane jeugd?... Om een miskende liefde?... Om verloren vreugden van een ander geslacht?... Heeft het, in kwade afzondering, den ziel naar binnengekeerd omdat het niet meer vechten kon tegen de dingen, die het niet begreep en sluit het zich nu hooghartig op in den ivoren toren van zijn ijdelheid?... Vragen, alsmaar vragen...

Ik beweer dus niet, dat het zóó is. Het kan ook nog wel anders zijn. Misschien is mijn poortje níét zoo dood, níét zoo stil, níét zoo dom als gij, na mijn gevraag, wel denken zoudt. Evenmin als menschen immers worden poortjes honderd jaar zonder het rijpen van den geest. Soms lijkt het mij dan ook of er een meewarige glimlach speelt over het vermolmde poortjes-aangezicht. Op zulke momenten verbeeld ik me zoo graag, dat het zijn van levenswijsheid volle hoofd beleerend schudt om al de domme haast van de menschen, die jagen naar de dingen van de wereld. Als dát zoo is, dan kan het poortje rustig lachen want wie honderd jaar vervluchtigen zag, weet waarom hij met recht lachen mag. Gij en ik en alle menschen zullen dat ook weten als we honderd jaren hebben afgeschreven. Maar is het niet jammer, dat ge eerst honderd jaren worden moet om tot zulke wijsheid te geraken?...

 

CANTECLEER