CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 7 september 1940

 

 

Zomereinde

 

Aan al de dingen van de wereld komt een end! Voor het schoone is dat jammer maar voor het leelijke is het goed. Ook de laatste dag van mijn vacantie ligt nu gestapeld bij de vele dagen, welke nooit weerommekeeren. Slechts de herinnering blijft, want herinneringen zijn de rozen, die zelfs nog in 's menschen winter bloeien... Langs mijn rulle landwegen, over mijn heiden en door mijn bosschen heb ik, gelijk een zwerver zonder zorg, met de vreugde van te mogen leven aan den arm gewandeld. Maar ik heb er ook de weemoed van een sterven ondergaan, omdat ik, in dit naseizoen, de zomerpracht mee uit moest dragen als laatste vriendenplicht.

Wanneer ge ziet hoe de zon haar goud lijk engelenbedjes te wiegen hangt tusschen de goede boomen van het bosch en hoe ze het licht spuit over de onbewogen spiegels van de peinzende vennen, waarin de boomen naar zichzelf kijken, zoudt ge een loflied moeten zingen. En ge zoudt het zeker doen ook als ge maar nergens dien ouden trek bespeurde, welke van een naderend einde fluistert - indien er maar niet was de bronzen deur vóór de garderobe van den herfst. Nog is zij gesloten maar ge weet met zekerheid, dat daarachter een ontwakend nieuw getij geeuwend de armen strekt... Nóg zit de zon hoog, nóg zingt de zomer zijn blijheid uit en toch wenkt er al het end... Ge ziet dat aan het bosch, waar een schuchtere paddestoel zijn parapluietje beurt, de reuzenvaren haar twee meter heeft gehaald, een vroeg blad naar geel of rood neigt, het vogelgekwetter vandaag weer minder dan gisteren is...

Ge ziet den zomer kwijnen langs de wegen. Zeker, er drijft nog een weelde van bloemen. Het St. Janskruid staat er echter met uitgedroogde bladeren, de herik met gespleten peultjes, de koekoeksbloem met wijdopen zaaddoos, de heerlijke distel met pluimen in den kop. Ge vindt nog slechts een enkele zwarte braambes, die de kinderen niet meer durven plukken omdat St. Bartholomeus er overheen gekropen heeft. Ook treft ge er een grasgroene, de optimiste vol tragiek wijl ze gedoemd is te sterven zonder ooit tot rijpheid te mogen komen. Ze leert u dus, dat ook de natuur dingen van de menschen kent...

Ge ziet den zomer zijn uittocht blazen aan de bloeiende hei. Als een waardige apotheose heeft hij hierin al zijn energie bijeengegoten. Schooner dingen dan zoo'n paarse hei bestaan er in mijn wereld niet! Ge zoudt er in willen rondbuitelen als een kind en op uw handen staan lijk een kwajongen om aan uw vreugde een uitlaat te geven. Ge doet dit niet omdat ge weet, dat ook in dien bloei weer het gezicht van een einde steekt. Zoo'n zelfde gelaat ook staart u aan uit het dorre loof van de aardappelen, welke nu gestoken worden, en uit de kaalgemaaide velden. Die van den rogge liggen alweer opnieuw bewerkt; op die van den haver hurken nog hier en daar de scheeve hokken, vragend om den laatsten zonneplens.

O, 't is alles onuitsprekelijk schoon indien ge het slechts kont zien zonder het perspectief van de toekomst, los van dat immer dreigend eind. Maar helaas, dit lukt u niet. De teekenen zijn te onmiskenbaar als ge uw oogen en uw hart niet moedwillig sluiten wilt. Langs de wegen, in de bosschen, op de heide en in de lucht waart overal het afscheid... het afscheid, dat toch een beetje sterven heet. Daarom draagt de schoonste late zomerdag bij zijn tocht over de wereld altijd nog een tikje weemoed in het hart. En dit drupt hij over in de harten van de menschen, die hartstochtelijk van hem houden...

 

CANTECLEER