Nieuwe
Tilburgse Courant - woensdag 25 september 1940
Wind
Hoort, hoort, daar rijdt de wind!... Als
een dolle kozak komt hij aangedraafd over de velden aan
den achterkant van mijn huis. Die velden zijn lang en
breed en ruim gelijk een koopmansgeweten. Naar zulke
velden draagt ge graag uw liefde uit - niet vanwege dat
geweten, maar omdat daarover de gedachten zoo lenig en
gezwind naar de roepende einders varen, welke altijd vol
mysterie zijn... En ook de wind, die over zoo'n vlakte
van zoo'n einder komt, is uw vriend want in zijn adem
waait de geur der vreemde landen en van de groene zeeën,
waarin de continenten drijven als de plompen van het
heelal.
Nooit zijn de kuren van dien wind voor
mij te dol!... Ziet hem nu in toomelooze vaart den
slanken populier bespringen, die als een groote
orgelpijp rijst op het erf van gindsche boerderij. Hij
blaast er fel doorheen en al de kleine blaadjes, welke
anders te vibreeren staan, klapperen nu in de maat lijk
vleugeltjes van honderdduizend engeltjes, die voor het
eerst uit vliegen gaan. Uit eerbied maakt de boom een
revérence maar weg is alweer de wind. Met één sprong zit
hij nu over de schutting van uw tuin, beukt met zijn
hoofd tegen de muren van uw huis, die weigeren te wijken
en dan grijpt hij, als een jonge hond in overmoed van
jeugd, met zijn tanden het waschgoed op den draad. Hij
slaat uw late asters neer met een forschen zwaai van
zijn vuist, waarin gespannen leven bruist en zweept 'n
reeds gevallen blad in een wilden carrousel. Dit blad
draagt hij mee op zijn tocht over de wereld tot het
ergens liggen blijft in de dakgoot van 'n huis in een
vreemde stad. Een poëet zonder naam, die juist het
wrakke venster van zijn mansarde sluit, ziet hoe het
valt en de inspiratie is geboren...
Nou groeien het blad van uw tuin en de
wind van de vlakte achter uw huis in eeuwige
verbondenheid tot een gedicht te zamen. De tijdschriften
zullen het wel weigeren, een nieuwe kans op roem zal wel
voorbijgaan, maar misschien toch heeft de dichter, toen
hij zijn pen doopte in den gloed van zijn hart, voor
korten tijd den tocht van het zolderkamertje vergeten
zooals ook menschen, die van felle winden houden, den
kant der schaduw te vergeten schijnen. Wellicht toch was
het goed daaraan wat méér te denken...
CANTECLEER