Nieuwe
Tilburgse Courant - woensdag 9 oktober 1940
De dagen
korten
Ge ziet de dagen krimpen. Ze gaan met een
telkens meer verhaasten stap, gelijk de jaren, welke u
reeds scheiden van uw jeugd. Nou komt de tijd, dat het
gauw gedaan zal zijn met al de dingen, waarin gij uw
kinderlijke vreugden vond. Geen dansende zon meer op het
blauwe dak van de boerderij, ver tegen den horizon, geen
bloemen in uw tuin en langs de wegen, geen vogelengezang
meer in het struikgewas en geen rijpe vruchten in den
boomgaard.
Wanneer ge des morgens uw hoofd boven de
dekens steekt, staan niet reeds in het Oosten de dagen
open als een vergulden pauwenstaart en des avonds halen
ze niet in het Westen één voor één de schoon gekleurde
friezen in van het tooneel, dat zij bespeelden. Dra
komen ze nu op in een grauw gewaad en met een witten
baard, die haken blijft aan de heesters en de heggen. Ge
merkt dat wanneer ge de huisdeur achter u laat - zoo
tegen negen uur - en dan zegt ge tot u zelf: "Kijk, het
heeft vannacht gevroren!"... Ge steekt uw beide handen
dieper in de zakken van uw jas en stapt wat haastiger
dan eigenlijk uw bedoeling was door dezen nieuwen dag,
die wel weet, dat hij maar weinig vrienden heeft waarom
hij zoo schuchter om u henen sluipt gelijk een hond,
welke de toorn van zijn meester vreest.
Terwijl gij werkt op het kantoor slentert
de korte dag, om zichzelf verveeld, door de straten van
de stad. Hij gaat eens loeren in de keukens van de
buurvrouwen, die haar halfelfje drinken om van andere
buurvrouwen te kunnen kletsen, hij gaat eens luisteren
naar het lichten van de doopceelen bij de trouwpartij
aan het stadhuis en des middags reeds smeedt hij zijn
complot met den avond, welke u, op zijn bevel, dan
overvalt nog vóórdat gij er erg in hebt... Zoo spelen de
korte dagen hun rol. Ge vindt er niets verheffends in.
Daarom wonnen zij nooit de gunst van u en mij...
CANTECLEER