Nieuwe
Tilburgse Courant - vrijdag 18 oktober 1940
Winterasters
"Ik heb ze maar afgesneden", zegt uw
vrouw... Wat doet ge daar tegen als het ongeluk toch
gekomen is! Zult gij er over lamenteeren gaan, dat het
de laatste bloemen waren van uw tuin?... Dat gij ze hadt
willen koesteren als kleinoodiën omdat alleen nog zij uw
hart gebonden hielden aan wat gij zoo met smart
verdwijnen ziet?... 't Zijn klachten zonder baat. Uw
vrouw en mijn vrouw kennen bloemen alleen als de dingen,
waaruit ze haar boeketjes maken. Ge moet daarmee geen
sentimentaliteiten bedrijven... Daar staan ze nu, mijn
witte winterasters, in ons sierlijkst vaasje voor het
raam, dat zijn gezicht steekt naar de straat. De
menschen, die voorbijgaan, zeggen tot elkaar: "Ziet toch
die schoone bloemen eens", maar ze weten niet, dat het
de laatste zijn van mijnen hof. En dat is goed! Ge hebt
in 't leven méér van die dingen, waar ge niet te veel
van weten moet om er de volle charme van te ondergaan...
In alle tuinen bloeien nu de
winterasters. In de rijkvoorziene hoven treft ge
natuurlijk nog wel andere bloemen aan doch in mijn tuin
bleven de asters het laatst alleen. Mijn tuin is ook
maar een simpele tuin, dien ik enkel voor de kleine
vreugden houd. Ge weet die zitten in het meten van den
gang van de seizoenen. Als de crocusjes hun kelkjes
beuren, ziet ge daarin de lente komen aangetreden met de
fijne voetjes van een ballerina. Als het duizendschoon
zijn warme kleuren strooit, jubelt de zomer er zijn
weelde uit en zoodra de late asters neerslaan onder de
vlagen van wind en regen zoodat gij ze stutten moet,
speurt ge daarin reeds den tragen stap van den winter,
die nu nog zoekend zwerft door al de lanen van den
herfst.
Van de bloemen, welke thans bloeien in de
tuinen der menschen, zijn mijn asters mij het
allerliefst. In elk van haar leeft, onder het
smettelooze kleed van witter nog dan het witste wit, een
koningin, die hoort bij ieder bruiloftsfeest. Daarom
moesten de bloemisten alle boeketten van alle
herfstbruiden slechts van zulke asters maken. Maar wat
bescheiden is, vindt op deze wereld geen voorname
plaats. En bescheidenheid heet een deugd, die méér de
asters dan haar meesters siert. Immers: door heel den
zomer heen, wanneer het blauw, het geel, het rood en het
paars van al de andere bloemen om den voorrang dringen,
kijken zij rustig toe, zonder één drupke jalousie. Ze
beiden kalm haar tijd. En zoodra die dan gekomen is -
als bijna al wat zoo luidruchtig schreeuwde, ligt te
vergaan - eerst dan pas spreiden zij haar kroon van
niets dan wit om veel in schoonheid te verslaan. Zoo
leeren ze u en mij hoe in eenvoud altijd nog het kenmerk
van het ware woont, dat zich immer onderscheidt al duurt
het soms wat lang...
CANTECLEER