Nieuwe
Tilburgse Courant - vrijdag 25 april 1941
Gure
voorjaarswind
April loopt op zijn laatste beenen. De
Mei voelt zich al zenuwachtig worden voor haar hernieuwd
debuut. Moest ge nu niet de glorie van de Lente zingen?
Een klaroen steken, dat het daverde tot in de vier
hoeken van de wereld? Zeker moest ge dat! Daarom is het
zoo'n zot gezicht u zelve te ontdekken met uw beide
beenen naar een warmen haard, die zuinig aan zijn
laatste portie kolen zuigt. Gelukkig maar, dat hij
slechts zuigt. Ge hebt immers ook kachels, die lijk
spaaiers eten kunnen. En dat komt thans zeker niet van
pas. Niet voor de kachels en ook niet voor de spaaiers,
tenzij op extra bon!...
Eind April en veel te koud!... Zing nu
als gij het kunt! Ge tuurt liever naar buiten door het
raam. Peinst hoe de dingen konden zijn en hoe zij in den
lijve voor u staan. De Noordenwind holt door de straat
met een asem van ijs en een zuur gezicht, dat beslist
van een oude vrijster moet zijn afgekeken. Hij grijpt
met een linkschen zwaai van zijn slungeligen arm een
losgeschoten venster vast, dat kreunend tegen den muur
aanslaat. Hij rakt, gelijk een jonge hond, achter een
buitelend stuk papier en achter den hoed van den
mijnheer, die zich verrassen liet. "Goed gewerkt; dat
zit zoo in uw aard!" zoudt ge zeggen tot den wind
wanneer het najaar was doch nu hooren deze vlegelstreken
hier niet thuis!
Blijf af ook met uw schrale vingers van
de bloemen in mijn tuin! Ziet ge niet hoe de rose tulpen
en de gele narcissen met dolgesolden kop haast wezenloos
te zwiepen staan? Merkt ge niet hoe de onschuldige
viooltjes zich doodsbenauwd, met ingetrokken schouders,
vaster op de aarde dringen als wilden zij er zich
verbergen? Gij zijt brutaal en arrogant nog bovendien!
Gij tart de bloemen met de menschen in het huis, waar
gij niet hoort. Ongevraagd zijt gij er binnengedrongen
om dagen lang het hoogste woord te voeren hoewel niemand
u een antwoord geeft. Ge slaat een dwaas figuur in ons
versch geschilderd huis, dat onder zijn zonnewijzer in
vergulde letters den schoonen naam van "Lente" draagt.
Maar ik geloof, dat gij niet goed genoeg zijt opgevoed
om u daarvoor te kunnen schamen. Wat méér jammer is voor
u dan voor mij!...
Gure wind, die als vrijbuiter door dit
voorjaar jaagt, luister naar mijn raad: rol gauw uw
matten op, sleep al de wolkenklodders, welke als friezen
voor den kobaltblauwen hemel hangen mee en laat het rijk
alleen aan de zon. Die goede, oude zon met de warmte en
verkwikking, waarop de menschen en de bloemen zoo lang
reeds zitten azen...
CANTECLEER