Nieuwe
Tilburgse Courant - zaterdag 10 mei 1941
10 Mei
Ge zijt er zoo dikwijls voorbij
gewandeld. Voorbij den 10den Mei! En ge hebt hem nooit
eens star in de oogen gezien. Waarvoor zoudt ge ook? Was
hij niet gelijk aan de vijfhonderd, de duizend, de
vijftienhonderd of misschien wel vijfentwintighonderd
Meidagen, welke in bussels van eenendertig bij elkaar in
het snoer van uw leven hangen zoo ongeveer net als de
groote Onze-Vader-kraal tusschen de tientjes van uw
paternoster? Hij kon zijn een zonneslag, die jubelend
zijn gouden waaier over de wereld opensloeg. Ge vond dat
heel gewoon... Hij kon zijn vol grimmigheid. Dan hebt ge
u schampere critiek op Mei gepermitteerd... Maar dat
behoefde dan toch zeker niet de tiende dag van Mei te
zijn geweest! 't Kon elke andere van deze maand wel
zijn. Tien Mei vertoonde geen apart gezicht. Vandaar,
dat ge al deze dagen, welke uitgingen als opgebrande
kaarsen, niet meer terug kunt vinden in het woud van uw
herinnering.
Zóó was het verleden! Doch toen viel daar
met een plons een 10de Mei als een steen in den stillen
vijver van uw bestaan. Het water is er nog niet
uitgekringd!... 't Was juist zoo'n dag vol zon, die heel
de wereld wijder maakt en waarin de beloften gelijk het
geluk te zingen staan. Vóór ge het besefte, bleek het al
geschied! Toen gij nog sliept den slaap, die voor
rechtvaardigen is, stierf hij reeds voor zijn land als
een held in de eenzame kazemat aan de grens... Niet gij,
niet ik, maar hij! Dat is de 10de Mei, waarmede gij voor
't eerst van aangezicht tot aangezicht hebt moeten
staan... De 10de Mei, die zijn trekken onuitwischbaar in
uw wezen heeft geprent... De 10de Mei, die voortaan
ieder jaar zal uittreden uit het gelid der dagen... De
10de Mei, die zal blijven branden als een vlam tot eer
van hem, door wien hij wijding kreeg en wiens offer wij
vandaag, vooral in ons gebed, gedenken...
CANTECLEER