Nieuwe
Tilburgse Courant - zaterdag 5 juli 1941
Vroeg op
Al negen en negentig keer hebt ge tot
uzelf gezegd: "Morgen sta ik eens vroeg op!" Dat waren
negen en negentig plavuizen voor den weg naar de hel,
die vol met goede voornemens ligt. Doch den honderdsten
keer is uw wensch vervuld. De wil heeft uw weerbarstig
vleesch overeind gecommandeerd en zoo bevindt ge u in
den kersverschen dag, welke openstaat naar het licht als
een pas ontloken bloem. Matineuzer nog dan gij was
echter de zon. Zij is al een wijl op stap maar nog niet
lang genoeg om u niet meer te doen zien hoe de dauw
haar, zooals steeds, te rap af is geweest.
De menschen van de stad slapen nog. Die
slapen altijd als de wonderen gebeuren! En is niet
iedere dag een wonder, alleen reeds als de mensch van
gisteren daarin telkens zich zelve vindt om er opnieuw
doorheen te mogen gaan?... De haan van de boerderij met
de moederlijke linde op het erf toont voor zulke dingen
méér begrip. Drie keer kraait hij er zijn vreugde over
uit. De eerste maal een beetje schor omdat zijn keel nog
niet is bijgestemd, dan fier en zelfbewust, waarna zijn
derde haal voor den geslaagden climax zorgt. Een boer
met twee blanke kannen op zijn fiets rijdt over den
veldweg in de richting van de zon. Hij ziet het rijpend
koren staan, waarin de belooning van zijn arbeid wiegt
en peinst wanneer hij al die weelde maaien zal. De
koeien in de wei loopen met zware uiers naar het hek als
zij hem zien. Ze willen graag gemolken zijn door de
vertrouwde hand. Een leeuwerik klimt biddend naar den
hemel toe... Over de hooge brug glijdt het libellenlijf
van een trein, kaarsrecht op het hart van het Westen in.
De eerste trein van den dag of de laatste van den
nacht... Ergens ver weg bast een hond...
Zoo begint iedere schoone zomerdag. Van
het land wandelt hij dan pretentieloos de steden in om
te hooren hoe gij en ik daar onzen slechten dagslaap
liggen uit te snurken. We moesten hem dat niet langer
aandoen!...
CANTECLEER