Nieuwe
Tilburgse Courant - zaterdag 13 september 1941
Kerktorens
Waarom klimmen toch niet alle menschen in
hun vrijen tijd een heuvel op? Om te zien naar de
torens, die in een klein land, lijk dat van u en mij,
als eeuwigheidsgedachten rondom tegen den horizont
gesneden staan! 't Is zoo'n schoon bedrijf vanaf de
spitse punten, over de blauwe bosschen en de groene
velden de witte gedachten tot u te laten komen. Omdat ze
u uitheffen boven de kleurlooze dingen van alledag om u
te schommelen in den paarlemoeren droom, die als een
hangmat voor den geest tusschen de ranke spitsen hangt.
Overschouwt van hier de wereld om u heen en de diepste
dofheid krijgt een glans. Zóó bouwt ge u een toren van
louter levensvreugd, waar anderen niet tot een huis van
één verdieping raken.
Maar kom, laat ik terugkeeren tot de
steenen torens van de kerken want mijn vriend, de
filosoof, raakt licht geïrriteerd als ik op klompen over
zijnen akker loop! Al de torens rondom steken hun vinger
kaarsrecht naar den hemel toe. Dit is torenmanier bij
het afleggen van een eed. Ze zweren iederen dag opnieuw
trouw de dragers te zijn van den tijd ten behoeve van de
menschen. Dat wij die dienstbaarheid zoodanig hebben
misverstaan, dat we het "tijd-is-geld" tot
levenswijsheid promoveerden, kunnen de torens niet
gebeteren. Zij hadden van materie nooit verstand. Daarom
is tijd voor hen uitsluitend kostbaarheid. Wie, die het
hen betwisten durft?
De torens spreken tot elkander in geheime
taal. Ze werd nooit in boeken neergeschreven. Noch
hebben de geleerden ooit daarop gepeinsd. Toch zegt mij
iets, dat er die taal bestaat. Want hoe zouden anders al
de torens weten wanneer ze moeten slaan. En als het
mechanisch ging, waarom slaan zij nooit precies gelijk?
Voor mij leeft er ergens één, die steeds 't eerste
teeken geeft. Niet verstaan noch gezien door u of mij.
Zijn naaste buurman draagt het voort naar den derde in
den ring en zoo gaat de boodschap naar al de torens rond
mijn horizont. Door de lichte uren van den dag, door de
donkere van den nacht. Eeuwen achtereen zonder dat ooit
ruzie of oneenigheid de harmonie verbrak. Als dit even
mysterie is?
Ge hebt jonge torens, die het misschien
nog wat beter mogen leeren, oudere torens met reeds een
vleugje van bezonkenheid en torens, door het tijdslaan
grijs geworden, van wie iedere slag een daad van gulden
wijsheid is. Maar slaan doen ze allemaal! De torens der
kathedralen, de torens der steedsche parochiekerken en
de torens van de dorpen in de hei. En met hun vinger
omhoog zullen ze blijven slaan zoolang er menschen aan
hun voeten leven omdat dezen immer moeten herinnerd
worden aan de kostbaarheid van den tijd met betrekking
tot hun eeuwigheid. Als we nu ook eens voor de torens
onzen hoed af gingen nemen? 't Zou nog zoo gek niet
zijn!
CANTECLEER