CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 4 november 1941

 

 

Allerzielen

 

De kerkhoven zijn uit hun gewonen doen geraakt. Ze hebben zich geschoren en gekamd alsof er niet veel ijdelheid begraven lag in hun doorwoelden grond. Een heel jaar hebben zij in eigen ziel geschouwd. Twaalf maanden volgepeinsd over de vergankelijkheid der aardsche dingen. De populieren, de nooit rusten kunnen, vertellen daarvan ruischende verhalen. Tenminste op de goede kerkhoven! Of er dan ook slechte zijn? Zeker wel! 'k Zie ze in de starre doodenakkers, waar de winden, uit vier hoeken van de wereld, hardvochtig overhenen rijden, ongetoomd en ongeremd omdat niet één treurwilg of cypres hun aandacht voor de dooden vraagt. Hoe kunnen winden, die van verre landen komen, dan ook weten, dat hier onze dooden zijn? Daarom dunkt mij, dat we méér boomen moesten planten op onze kerkhoven. Terwille van de winden, terwille van u, van mij en van de poëzie, die overal kan wonen, ja, zelfs op een kerkhof graag haar tenten bouwt. Doch dan moet het ook werkelijk een hof en geen onbeschutte akker zijn! Wanneer het zoover nog eens komt, lijkt sterven mij niet half zoo onplezierig meer!

Maar met Allerzielen zijn toch alle kerkhoven goed. Want dan bloeien er bloemen op haast ieder graf. De schoonste bloemen, die het najaar, zonder complimenten, biedt: de witte winterasters. Zij maken ieder graf gelijk, kennen geen onderscheid tusschen den bekapten zerk en het goedkoope kruis van hout. Overal schenken zij met een zelfde dienstvaardigheid haar liefde en haar weelde weg. Zoo zijn bloemen altijd! Witte asters bovenal! Daarom hebben zij iedereen tot vriend.

Maar wat praat ik van de bloemen! Zie ik dan niet over de gladgestoken paden zwijgende gestalten gaan? Van groote menschen en kleine menschen! Er is een vrouw, die zichtbaar onzichtbare lasten draagt. Zij kent den weg naar een verloren hoek. Daar buigt ze twee stramme knieën tot gebed. Ik zie een jongen vader met twee halve weezen aan de hand. Eerst planten zij de asters op een graf, dat nog zijn kruis niet heeft. Dan bidden zij gedrieën. Hier bidden vele menschen. En niemand, die er zich voor schaamt want Allerzielen is, met of zonder al die bloemen, een dag van geloof en gebed. Het gebed dat als een kostbare balsem uit de harten van de vrome menschen drupt op de geloovige zielen in het vagevuur, die op hun verlossing wachten. We moesten met dien balsem niet zoo karig zijn op de driehonderd vier en zestig andere dagen van het jaar, dat het geen Allerzielen is!...

 

CANTECLEER