CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
Meer over De heilige non op CuBra

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 Redactie: Ben van de Pol

 

Karmelitessenklooster Oirschot  - archief Pierre van Beek


De Heilige non van Oirschot 

Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 7 april 1977

 

Terwijl in het Generaliteitsland Brabant en met name in de Meijerij door de Staten van Holland de mannenkloosters werden gesloten en de vrouwenkloosters tot uitsterven gedoemd waren, verrijst daar in Oirschot in 1644 een nieuw klooster van de Carmelitessen van de H. Theresia. Volledig in strijd met de plakkaten! Ra, ra, hoe zit dat?

Nog groter raadsel en beroering ontstond er rondom de eerste priorin Maria Margareta der Engelen, die twaalf jaar later in de geur van heiligheid stierf, en uit wier lichaam na haar dood een soort olie vloeide, waaraan geneeskundige kracht werd toegekend. Van heinde en verre stroomden de gelovigen naar het graf van deze priorin, die als "De heilige Non van Oirschot" de geschiedenis in zou gaan. Dat was uiteraard niet naar de zin van de Staten van Holland en er ontstond dan ook heel wat trammelant om het Oirschotse geval. Verschillende auteurs hebben zich met deze affaire beziggehouden. Alles boeiende lectuur. Dit geldt speciaal voor het breedvoerige verhaal, dat J. de Busco in een "brief" vertelt aan een zekere Pauwels Forestier en dat we aantroffen in de Volksalmanak van 1864-1865 van Alberdink Thijm, de culturele emancipator van katholiek Nederland. Het zou ons niet verbazen als achter de twee hierboven vermelde namen de literator Thijm zelf schuilging.

 

't Is allemaal wel lang geleden. Een aardige factor vormt echter voor ons (en u) het feit, dat in de Nieuwstraat te Oirschot nog altijd dat veel besproken klooster bestaat en sinds 1931 opnieuw ongeschoeide Carmelitessen herbergt. Voor een toerist wel de moeite waard eens voor dat historische geveltje stil te staan. Daar is het verleden nog rechtstreeks verbonden met het heden. Aan u de kunst dat te ervaren aan de hand van, hopelijk, dit artikel.

 

Frederik Hendrik

Dat het klooster te Oirschot kon worden opgericht, was behalve aan de initiatiefnemer dokter Silvester Lintermans uit Oirschot - een rijk en bereisd man met machtige relaties onder wie de Franse koningin Maria de Medicis - vooral ook te danken aan de veroveraar van Den Bosch (1629), de stadhouder prins Frederik Hendrik. Deze prins was katholieken lang niet ongenegen. Hetzelfde gold voor zijn vrouw Amalia van Solms, die - op verzoek van de bisschop Ophovius - de kloosterzusters van Den Bosch onder bescherming had genomen. Vooral voor de hoge geestelijkheid hadden beiden respect. De prins was het dan ook helemaal niet eens met de acties van de Staten, maar hij moest de Haagse politiekelingen naar de ogen zien. Het klooster kwam er uiteindelijk en zo zag Silvester Lintermans, na 26 jaar zwoegen en hopen, zijn hartewens vervuld. Lintermans, die ook altijd verlangd had, dat zijn dochter Carmelites of Theresiane zou worden, stelde zijn huis als klooster beschikbaar. Met een vrijgeleide van de Oranjeprins en legeroverste betrokken op 21 mei 1644 twee nonnen uit het Antwerpse klooster het pand aan de Nieuwstraat. Spoedig voegde zich bij haar een derde zuster uit Keulen.

De priorin van deze kleine gemeenschap, eigenlijk een tak van het voormalige Bossche klooster, was in méér dan één opzicht een bijzondere figuur. Zij stamde namelijk uit het beroemde Zeeuwse geslacht Van Valckenisse, dat zich in de 16de eeuw in Antwerpen had gevestigd. Maria Margareta was te Antwerpen geboren op 26 mei 1605. Zij bleek al jong een erg gevoelig kind - té gevoelig zou men kunnen zeggen. Zo dacht er haar moeder Jonkvrouwe Catharina van den Dijcke klaarblijkelijk ook over, want zij berispte haar dochter herhaaldelijk voor dat sentiment. Wanneer ge deze en andere jeugddetails leest, verwondert ge u er over hoe deze vrouw, die op 39-jarige leeftijd in een zo moeilijke tijd aan het hoofd van het kloostertje te Oirschot kwam te staan, haar taak aan kon. Ook lichamelijk was zij zwak, zodat ze vanaf haar ziekbed de gemeenschap moest besturen. Geen sinecure, want zij wist zich voortdurend omgeven en bewaakt door vijandige ambtenaren, die zich op de plakkaten beriepen en het haar lastig maakten. Nu eens gold het de boomgaard, dan de grenzen van een wei, het uiterlijk van het huis, het torentje op het dak of het gelui van de klok. Nog het moeilijkst zat zij te kijken met haar rector. Die viel rechtstreeks onder de Plakkaten van Retorsie en kon ieder ogenblik door elke ambtenaar of soldaat die door Oirschot trok, zo maar zonder meer worden opgepakt en weggevoerd. Dat kreeg Maria Margareta, die bij haar noviciaat de toevoeging "ab Angelis" of "ter Engelen" ontvangen had, allemaal te beredderen en daarvoor was heel wat diplomatie nodig.

 

Moeilijkheden

Ze genoot wel bescherming van de Prins, kon ook altijd rekenen op de tot ver buiten de grenzen beroemde Oirschotse dokter Arnoldus Fey, maar na de Munsterse vrede (1648) wilde de priorin toch wel wat méér zekerheid zwart op wit. Het gerucht ging dat haar dit gelukt was, doch dat het werd stilgehouden. In ieder geval viel het op, dat de ambtenaren haar méér met rust lieten en dat het klooster voortaan verschoond bleef van inkwartiering.

De grootste moeilijkheden ontstonden bij de komst van een nieuwe Hoogschout, het benoemen van een Vicaris en vooral door een bekering. In september 1656 werd de nog zieke priorin namens de Bossche Hoogschout gedagvaard voor een bekering van een protestantse schoolmeestersdochter. Maar de van hellebaardiers vergezelde dagvaarder droop spoedig af toen de ijlings toegeschoten dokter Fey hem een verklaring in de hand stopte, dat Maria Margareta ziek in bed lag. Wat trouwens de waarheid was. Enige weken later meldde zich echter in levende lijve de Hoogschout Hendrik de Bergaigne zelf aan het klooster in gezelschap van twee schepenen, Cornelius Cuchlinius en Pieter Luns, om de priorin een verhoor af te nemen. Deze confrontatie had een merkwaardig verloop.

De voornaamste aanklacht tegen de priorin luidde, dat het bekeerde meisje bij het klooster gezien was terwijl het naar het zingen van de getijden luisterde. Maria Margareta zei het meisje nooit gezien of gesproken te hebben. Cuchlinius vond dat de priorin indirect medeplichtig was en dat het hoog tijd werd hier eens orde op zaken te stellen. Het grote bezwaar van Luns bleek, dat op de kloostergevel een kruis stond. Dat kon niet door de beugel. De beide mannen traden bij hun verhoor nogal fors op terwijl de Hoogschout "welsprekend" zweeg, totdat hij zich geroepen voelde de priorin verontschuldigingen aan te bieden. Nou, dat was tegen het verkeerde been van de schepenen en Cuchlinius ging verwoed verder met het stellen van vragen. Toen de Hoogschout zich daar tussen mengde, liet hij de voor hem klinkende naam Van Valckenisse vallen bij het aanspreken van de priorin. Deze repliceerde: "Die naam heb ik afgelegd", waarop de Hoogschout in hoffelijke welwillendheid reageerde: "Dat belet niet, dat ik in u een afstammelinge van een uitstekend geslacht ontmoet." En hiermee leverde die Hoogschout het bewijs over méér beschaving en ontwikkeling te beschikken dan de twee schepenen. De priorin zei daarna, dat zij een machtiging en vrijgeleide van prins Frederik Hendrik voor hun kloooster gekregen hadden. Dat maakte op de ondervragers niet zo veel indruk. Vooral Cuchlinius bleef de overste aan de tand voelen. Hij zei, dat zo'n vergunning niets betekende als de Staten van Holland die niet bekrachtigd hadden.

 

Bewijsstuk

Toen haalde de Carmelites van onder haar hoofdkussen een perkament te voorschijn. Dat bleek een brief van de zoon van Frederik Hendrik, Prins Willem II, de dato 21 april 1648. Daarin verklaarde Zijne Hoogheid, dat de Carmel van Oirschot en haar geestelijke bestuurder niet alleen onder zijn bescherming maar ook onder die van de Staten stonden. Dat betrof het huis, de hof met boomgaarden en vruchten, granen en verder alle onroerende goederen. Tenslotte werd hierbij aan alle krijgslieden, onder zware straf, verboden in het klooster in te kwartieren, te plunderen en moeilijkheden te maken. De twee schepenen stonden lelijk te kijken. De hoffelijke Bergaigne lichtte daarop zijn hoed met de woorden: "Mevrouw, veroorlooft u mij dat wij afscheid nemen." Cuchlinius bruut: "En tóch is dat stuk niet gecontrasigneerd op last van de Staten." Bergaigne: "Ik begrijp niet, dat u voor een zó uitstekende vrouw niet méér eerbied voelt..." Nu moet ge weten, dat Bergaigne heus niet pro-Rooms was, maar dat zij die fel waren vaak het meest onder de indruk geraakten van de bijzondere non. Enige dagen later werd aan het klooster een pakje met een ongetekend briefje bezorgd. In dat pakje zat een gouden kruis, bezet met kleine briljanten. In het hart daarvan scheen ooit een reliek te hebben gezeten. Op het briefje stond, dat het kruis kwam van een oude, Roomse bloedverwante en dat Maria Margareta het beter kon dragen dan de eigenares...

In 1658 beschikte Oranje niet meer over de voormalige waardigheden en macht, daar men toen in het eerste stadhouderloze tijdperk verkeerde. Maria Margareta zag haar einde naderen. De auteur van "L'Année Mystique" zegt er van: "Op het einde van haar dagen werd haar aanschijn zó blinkend, zó schoon en jeugdig, dat zij niet ouder dan 18 jaar scheen te wezen." De priorin stierf in de nacht van 5 februari 1658. Zij was 53 jaar oud en in het 34ste jaar van haar professie. Al tijdens haar leven vertoonde zij tekenen van stigmata aan haar voeten.

 

Het klooster

In "Campina" lezen we hoe het Carmelitessenklooster er in 1658 uitzag. Het had een laag afhangend strooien dak, maar de langs de straatkant aansluitende kapel was met leien bekleed. De schuur rechts van het klooster was voorheen een paardenstal geweest. Ingebouwd in de kapel bevond zich een niet tot die kapel behorend kamertje. Lintermans bouwde deze kapel in een tijd, dat alle kapellen van staatswege gesloten werden. Om die reden vertoonde het klooster aan de straatkant geen deuren en ramen. Door een poortje links van de kapel kwam men langs een dubbele kornoeljehaag achter haar. Die haag was hoog om iedere inkijk op de kapelramen onmogelijk te maken. Boven, bij de zijgevel, had Moeder Maria Margareta haar cel. Het geheel lag verscholen tussen hoge bomen. Na 1663 kreeg ook het klooster een leien dak.

Het lichaam van de priorin werd in de kloosterkapel begraven. Maar nu begon het in Oirschot, waar ook dokter Fey al vele mensen trok, pas voorgoed. Uit het lichaam van de non vloeide voortdurend olie. Onze Tilburgse primus Van Gils vond een halve eeuw later in België een kist vol lijnwaad, dat door deze olie doortrokken was. Zusters van Willebroek bleken nog 44 flesjes van deze olie te bezitten. Het curieuze bij dit hele verhaal is, dat Maria Margareta op haar sterfbed, evenals eerder, de wens had uitgesproken "dat haar lichaam tot olie mocht vergaan om voor het tabernakel te branden"... Voor de gelovigen was dit alles méér dan genoeg in groten getale naar Oirschot te stromen, omdat daar bij het graf van de non en door de olie wonderbare genezingen zouden plaatsvinden. Sommigen schreven de grote faam van dokter Fey als geneesheer ook toe aan het gebruik van deze olie.

 

Karmelitessenklooster - archief Pierre van Beek

 

Gewapende overval

Volgens de Hoogmogendheden viel dat "paapse bijgeloof" niet te dulden. Tóch hadden de Oirschotse bedevaarten al vijf jaar geduurd alvorens er werd ingegrepen. Om drie uur in de ochtend van 10 juli 1663 omsingelde zekere hertog Moerkerken het klooster met 100 ruiters en 60 man voetvolk. De soldaten beukten op de deur en op de vensters, vernielden - toen er niet werd opengedaan - het dak en kropen daar naar binnen. Maria Lintermans, de opvolgster van Maria Margareta, werd gedwongen het "Slot" open te stellen, nadat men het graf van de Heilige Non had leeggevonden. Tenslotte troffen de soldaten het lijk aan onder een bed, "derwijze verstompeld" zegt Van Heurn, "dat de ontdekking moeilijk viel". In een meegebrachte kist werd het stoffelijk overschot naar Den Bosch vervoerd en op het stadhuis aan de Schepenen afgeleverd.

Een uit veertien leden bestaande commissie, waaronder vijf katholieken, rapporteerde in hetzelfde jaar over een door haar ingesteld onderzoek. Het lichaam was toen vijf jaar oud. Het rapport hield onder meer in, dat het lijk geheel was uitgeteerd en dat de huid slechts beenderen bedekte. Het was "door kunst gedeeltelijk voor verrotting bewaard". Een geheimzinnig flesje daarbij gaf een reuk af van "verschillende uit het lichaam gesijpelde vochten". De Staten waren niet bijster in hun sas over dit rapport. Het uitsijpelen van het vocht was officieel vastgesteld en daarbij ook de vraag opgeworpen hoe het naar de natuur mogelijk was, "dat uit een gebalsemd en verdord lichaam nog vochtigheden sijpelen". De Staten lieten nog een verder onderzoek instellen en gaven tenslotte het bevel het lichaam in de St. Jan te begraven. In de nacht van 4 op 5 augustus 1663 was daarvoor op de Markt een massa volk bijeen. Men zat er tot in de dakgoten en alle ramen waren bezet. Nog geen vier dagen later werd het klooster te Oirschot uiteengejaagd. Moeder Maria Lintermans vluchtte met haar zusters naar Moll. Pas in de Franse tijd (1795) kreeg de familie de beschikking over het lijk van de Heilige Non, die daarop te Leefdael bij Leuven opnieuw begraven werd.

De lijdende mensheid was echter ook na de overval op het klooster naar Oirschot blijven stromen. Van Oudenhoven constateert met genoegen, dat Oirschot floreert door de komst van patiënten "uit alle gewesten van Europa". Hij schrijft dit toe aan de "genezingscure van de seer experten ende wijtberoemden mr. Arnoldus Fey".

 

Anno 1977

Sinds 1931 herbergt Oirschot nu weer een carmelitessengemeenschap. In hetzelfde, vermoedelijk 17de-eeuwse huisje, onder de historische naam "Blijendael", waar zoveel bewogen geschiedenis in roerige tijden geschreven werd. Ge vindt het op Nieuwstraat 28, waar het - tegenover de witte pastorie - direct de aandacht trekt met zijn met vlechtingen gesierde topgevel, zijn kleurige stenen en de kleine roeden ramen, waarvan de niet-doorzichtige ruitjes het binnenkijken beletten. In de met de rest volkomen in harmonie zijnde voordeur bevindt zich het traditionele tralieluikje, maar als ge aan de koperen trekbel trekt, waarbij ge het helle rinkelen hoort, schijnt dit - althans naar onze ervaring - méér resultaat op te leveren dan een druk op het zich daaronder bevindende, moderne knopje. Dan verschijnt er, niet enkel achter een schuchter geopend luikje, een nonnengezicht, maar de hele deur zwaait voor u open zo breed als ze is.

Een deel van het interieur roept nog de herinnering op aan het 17de-eeuwse "Blijendael". Deze naam dient als vanouds op het antieke bovenlicht te staan, maar is daar - na een opknapbeurt - verdwenen. Men verzekerde ons, dat hij echter weer terug zal komen. Het grootste deel van "Blijendael" anno 1977 bevindt zich achter en naast het oude pandje, zodat het thans een weliswaar nog steeds sober maar toch modern klooster is. Ook de kapel links, toegankelijk voor het publiek, is totaal nieuw. Als ge er op een plaats voor de leken zit, bevindt ge u - zonder het te weten - daar waar eens de sterfkamer van de priorin Maria Margareta lag. "En mijn cel is die van Moeder Maria. Van daaruit kijk ik recht op de godslamp in de kapel", zegt glunderend een nogal jeugdig uitziend nonnetje-in-kloosterkledij.

 

Nog altijd mysterie! O vriend Horatio, daar is méér in de hemel en op aarde dan waarvan jouw wijsheid droomt! Ook in Oirschot!...

 

PIERRE VAN BEEK