CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol


Landschapstekening van J.A. Knip (detail).


J.A. Knip: nóg een schilder uit Tilburg

Het Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 15 januari 1971

 

Aan de Hasseltstraat in Tilburg, tussen de kerk en de Van Hogendorpstraat staat een rij van vier gelijkvormige arbeiderswoninkjes onder een breed, schuin dak van rode pannen met ook wel een hoekje blauwe er tussen. Niemand kijkt er naar. Mochten ze misschien tóch de aandacht van een voorbijganger gaande maken, dan is dat alleen omdat ze hem op hun bescheiden wijze plotseling even met het oude Tilburg en een oude Hasselt confronteren. Zeker echter nooit vanwege het in de brede lagen van Tilburg niet bekende feit, dat in het hoekhuisje met zijn veelkleurige zijgevel aan de kant van de Van Hogendorpstraat, de Tilburgse kunstschilder Josephus Augustus Knip geboren werd.

Niets op de Hasselt verraadt dat, maar in de schildersbuurt van Tilburg, achter de kazerne van de Bredaseweg, is er toch ergens een straatnaam, die de herinnering aan de man levendig houdt. Daarmee is het wel bekeken! Weten we veel in Tilburg, wie die jongen van de Hasselt was en wat er allemaal is uitgekomen! 't Is trouwens al bijna tweehonderd jaar geleden en J.A. Knip heeft in Nederland nooit goed zijn draai kunnen vinden. Hij leefde nogal teruggetrokken en zijn kunst ontwikkelde zich buiten de vaderlandse scholen om. In Parijs en Rome kende men hem des te beter. In het vaderland daarentegen deelde hij, met nog wel enkelen, het lot der vergetenen. Tóch had hij zich in de loop der jaren tot een veelzijdig kunstenaar ontwikkeld. Vooral in het tekenen van dieren bereikte hij een grote hoogte. Daarnaast bedreef hij een classicistische landschapskunst in een volkomen on-Hollands coloriet. De in zijn tijd opkomende romantiek veroordeelde echter alles wat met het classicisme samenhing als een overwonnen standpunt. [Noot van de redactie: Sinds Van Beek deze woorden schreef, is het met de nagedachtenis aan Knip in Tilburg beter gesteld; KLIK HIER]

Een tragisch einde kreeg zijn schilderscarrière toen de schilder, die reeds vroeger zijn vader blind had zien worden, zelf op 55-jarige leeftijd eveneens geheel blind werd en het penseel definitief moest neerleggen. Pas vijftien jaar later op 1 oktober 1847 overleed hij te Berlicum op 70-jarige leeftijd. Het lijkt ons niet ondienstig hier eens wat over onze Knip te vertellen. Een dankbaar gebruik maken we daarbij van J. Knoefs "Tussen rococo en romantiek".

 

De vader van onze J.A. Knip, Nicolaas Frederik Knip, een Nijmegenaar van geboorte, kwam in 1772 met zijn vrouw op de Hasselt in Tilburg terecht. Hij had een baan als behangselschilder op het kasteel van Van Hogendorp, al zal hij daar vermoedelijk ook nog wel andere zaken hebben opgeknapt. De hierboven reeds gereleveerde huisjes, die derhalve bijna tweehonderd jaar oud zijn, behoorden bij het kasteel en dienden tot huisvesting van de jagers. Een zeer bekende jager was de laatste, die er gewoond heeft, Cornelis de Groot. Deze lag zó goed op het kasteel in de kast, dat - toen de drie freules het kasteel reeds verkocht en hun domicilie naar Den Haag verplaatst hadden - Kees de Groot ze daar nog wel eens bezocht.

Het gezin Knip kreeg drie kinderen, twee jongens en een meisje, die alle drie in Tilburg ter wereld kwamen. Josephus Augustus was daarvan de oudste. Zijn geboorte viel op 3 augustus 1777 en wellicht heeft hij aan deze maand ook zijn tweede doopnaam te danken. Papa Knip van wiens werk niets meer bekend is, al zit er mogelijk hier of daar nog iets van zijn hand, leidde zijn zoon op in het vak. Zo schijnt deze tot aan zijn 23ste jaar ook behangsel geschilderd te hebben. Voorbeelden daarvan ontbreken tot nu toe.

 

Goede relatie

De aspiraties van de jonge Knip gingen evenwel verder. Misschien werd er ook wel veel over "de grote kunst" en over Parijs gepraat. We leefden immers niet alleen in de tijd van de Tilburgse bloemenschilders Gerard en Cornelis van Spaendonck, maar de vader van deze twee kunstbroeders, Jan Anthonie van Spaendonck, was de rentmeester van Van Hogendorp. Cornelis van Spaendonck zorgde er voor dat Knip jr. in 1801 naar Parijs kon vertrekken, waar hij door Gerard "op zeer heusche wijze" wordt voortgeholpen. De oude Knip en zijn familie waren echter reeds in 1787 naar Den Bosch verhuisd. Deze Knip stierf 23-3-1808 op 67-jarige leeftijd nadat hij reeds dertien jaar eerder blind geworden was.

De aanvankelijke opzet van de jonge Knip was bloemenschilder te worden. Daarvan getuigt de Franse bloemenschilderes Pauline de Courcelles met wie hij in 1808 trouwde. Men vindt daarvoor echter ook aanwijzingen in studiemateriaal, dat reeds vaardigheid in het uitbeelden van planten verraadt. Zijn aandacht gaat echter ook spoedig uit naar het landschap en onmiskenbaar naar dieren. Vooral op deze laatste zal hij zijn talent gaan toespitsen.

 

Beloften

Gemakkelijk zullen de eerste Parijse jaren wel niet geweest zijn, want Jozef August Knip moest ook nog voor zijn in Holland achtergebleven familie zorgen. Rond 1807 schijnt deze echter minder hulpbehoevend geworden te zijn. In Parijs trekt Knip in 1804 de aandacht van de kunstlievende, voormalige Drossaard van Tilburg Adriaan van der Willigen. In een beschouwing over de Salon aldaar zegt Van der Willigen het jammer te vinden, dat deze jongeman moet werken voor de kost. Hij meent dat hij dient te reizen en de natuur te bestuderen. Knip bezit geen tekort aan potentieel vermogen, maar wel aan technische vaardigheid en hij acht het zonde, dat de noodzaak tot routinewerk de aanleg niet tot ontwikkeling doet komen.

In Parijs worden dan krachten aan het werk gezet om Knip aangenomen te krijgen onder de "pensionaires" van Lodewijk Napoleon. Dat betekende een stipendium, waarmee de vorst jonge kunstenaars naar Parijs en Rome stuurde. Gerard van Spaendonck, die met zijn kring van relaties in Parijs heel wat te vertellen had, spande zich er voor. Ook figuren als Chaudet, Bidault e.a. kwamen in het geweer. Alleen Knip zelf stribbelde tegen en was slechts met moeite te bewegen het vereiste verzoekschrift te ondertekenen.

 

"Ongeziens!"

Hoe groot de invloed van Van Spaendonck en zijn mensen was, blijkt uit het feit, dat Knip - we zouden zeggen ongeziens! - vanaf 1 januari 1808 een jaargeld van 2.400 tournooise ponden kreeg toegewezen. De koning besloot hiertoe zonder onderzoek naar Knips werk, uitsluitend op aanbeveling van zijn beroemde beschermers, waaronder een Tilburger. Dit betekende wel een heel ongebruikelijke gang van zaken.

Knip gaat dan perspectief studeren en leert etsen bij de eveneens in Parijs verblijvende J.J. Oortman. Op de veterinaireschool maakt hij dierenstudies. Omstreeks midden 1809 vertrekt hij met twee andere kwekelingen, de historieschilder J.C. Alberti en de landschapschilder P.R. Kleijn, naar Rome. Zijn vrouw, die een huwelijk waarin alle harmonie ontbrak moe was, blijft in Parijs achter. In de Eeuwige stad vinden zij verschillende andere Nederlanders. Het drietal staat er onder de hoede van de directeur der Franse Academie te Rome. Ze schijnen echter niet ingelijfd bij de Franse pensionaires in de villa de Medici. Vanuit Holland wordt er ook een oogje in het zeil gehouden. Dit neemt niet weg, dat zij nogal enige vrijheid hebben genoten. Na het aftreden van Lodewijk Napoleon en ingrijpen van de keizer schijnen de Hollanders op dezelfde voet als de Franse pensionaires behandeld en "en bloc" tot de villa de Medici te zijn toegelaten. Met het voteren van de gelden vlotte het echter niet meer zo best. Knip had de buik vol en keerde in mei 1813 in Nederland terug.

 

Weer thuis

In Rome had hij zeer afgezonderd geleefd en zijn tijd niet verbeuzeld. Hij bracht een goedgevulde portefeuille met werk mee. Zijn hele Romeinse produktie zal echter ongetwijfeld groter zijn geweest. In Nederland toont hij zich nogal onrustig. Vermoedelijk is hij het eerst in Den Bosch terecht gekomen. In 1818 signaleren we hem in Amsterdam. Daar wordt hem in 1819 een zoon August en in 1821 een dochter Henriëtte geboren. Deze laatste heeft, na haar huwelijk, als Henriëtte Ronner-Knip nogal bekendheid verworven als schilderes van katten.

In 1820 blijkt Knip ook nog in Beek bij Nijmegen gewoond te hebben. In Amsterdam schijnt hij zich, net als elders, van collega's afzijdig te hebben gehouden. Niettemin ziet hij zich in 1822 aldaar benoemd tot lid van de Academie voor Beeldende Kunsten. Dit is echter niet voldoende om hem blijvend voor het vaderland te winnen. In 1823 vertrekt hij weer naar Parijs, waar hij zijn intrek neemt in de Rue de Varennes 21. We weten dit uit een inzending van hem aan een expositie te Amsterdam in 1824. Frankrijk blijkt hem nog niet vergeten. Adellijke beschermers begunstigen hem weer en zijn stukken vinden de weg naar paleizen en musea. In 1824 wordt zijn huwelijk met Pauline de Courvelles, die nog altijd in Parijs zit, ontbonden. In de lichtstad gaat het hem blijkbaar goed, want voor zijn dierenstudie schaft hij zeldzame geiten en schapen aan.

 

Kort geluk: blindheid maakte einde aan carrière

De hertogin van Berry koopt de eerste van zijn stukken in deze periode. Voor de winter kan hij kamers op Versailles betrekken en hij logeert ook in de kastelen van aanzienlijke opdrachtgevers. Lang duurt dit geluk echter niet. In 1827 begint het licht uit zijn ogen te wijken en hij weet niets beters meer te doen dan opnieuw naar Nederland terug te keren. Net als een vorige maal woont hij nu eens hier dan weer daar. Men signaleert hem in 1828 in Vught, in 1832 in Den Haag, in 1833 te Beek bij Nijmegen, in 1836 in Den Bosch en in 1842 in Berlicum. Weer een hele odyssee in een kort tijdsbestek. Zijn geboorteplaats Tilburg vormt daarin geen station.

Zijn gezichtsvermogen is intussen steeds verder achteruit gegaan met als uiteindelijk resultaat totale blindheid in 1832 als hij 55 jaar is. Men moet zich eens even indenken, wat dit betekend heeft voor een man, die zijn hele leven aan de kunst had gewijd! Na 1832 produceert hij niets meer. Zoals hij reeds in het verleden had gedaan, blijft hij echter ook nadien, uit voorraad, nog regelmatig inzenden voor verschillende exposities. Gedoemd tot werkloosheid op het hoogtepunt van zijn kunnen schikt de schilder zich zonder verbittering in zijn lot, terend op zijn geestelijke verworvenheden. Zelf zegt hij er het volgende van: "...en thans, in 1840, is mijn 63ste jaar ten einde en leef ik nog eenzaam op het land, ben vergenoegd met mijn kleine familie, bij goede boeken en een getrouw geheugen van al het schone, dat ik gezien heb. Ik kan echter niet ontveinzen dat - als ik aan mijn schilderen denk, hetgeen mijn hele geluk uitmaakte - mijn blindheid mij smartelijk valt."

 

Zijn werk

En hoe was nu zijn werk? Naast kritische geluiden laat J. Knoef vele loffelijke horen. De meeste waardering brengt hij op voor hem als schilder van dieren. Hij gebruikte deze als stoffering voor zijn landschappen in dekverf, evenals planten en bloemen in de uitbeelding waarvan hij grote vaardigheid bezat. Later worden dieren in zijn tekeningen tot zelfstandig motief. Reeds vroeg toont hij zich een meester in het levendig in lijntjes neerzetten van dieren-in-actie, waaraan echter een sterk analyserende aandacht voor al het eigenaardige van hun verschijning is voorafgegaan. Dit laatste kan men naspeuren in de schier monumentale behandeling van bokken en geiten in de twintiger jaren der vorige eeuw.

Werken van 1832 doen zien, dat de schilder een aanzienlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zijn lijn is daar simpeler maar ook directer, de plastiek somberder en het geheel in de trant van een kunstenaar, die de periode van geduldig studeren achter zich heeft. Het technische deel van het metier bergt hier geen geheimen meer. In luttele lijnen, die het detail hoogstens laten raden, kan hij nu het glanzend-smijige van de huid van een koe suggereren en de verschillen in beharing van zijn diersujetten. Op zijn best bereikt hij hier een levendige directheid in de vorm door kleine spelingen van licht en schaduw en een voelbaar maken van zon en atmosfeer als pas weer bij Mauve wordt aangetroffen - aldus meent Knoef. Ook in olieverf is een enkele proeve van zijn dierstudies bekend, waarin hij zich eveneens in de geprezen deugden doet kennen.

 

Landschap

Vooral ook voor het landschap was de schilder begaafd. Hij maakte ze in olie- en waterverf. Er spreekt een waarnemer uit van zeldzame scherpte met subtiel begrip voor fijne gradaties in kleur. Zijn landschappen zijn van een intiem schoon en van rust doortrokken. Sommige in een fijne, grijsgroene tonaliteit, atmosferisch als van een vroege Corot, een ander positiever en zwaarder van kleur, als vooruitlopend op Rousseau. In brede maar rustige tekentrant kan hij - ondanks een zekere gelijkmatigheid - stellig zijn in het markeren van alles wat hem in het landschap interesseert. Hij komt daarbij tot verrassende lichtwerkingen, die men pas veel later op een soortgelijke wijze in het werk van anderen benaderd vindt.

De figuur blijkt minder het gebied van de kunstenaar. Zijn in sombere, ingetogen kleur uitgevoerde studies op dit gebied vormen echter ongetwijfeld een betrouwbaar document van het landelijk leven in Italië. Ze staan in merkwaardig contrast met de klaterende kleuren van latere schilders van het Italiaanse volksleven. Kennelijk als stoffage bedoeld dijen de figuurtjes soms uit tot studies van een zelfstandige waarde. De academische soepelheid mag er afwezig zijn, de wat boerse ernst van opvatting en kleur, die met haar zachte grijzen, bleke groenen en licht paars-bruin aan Schumacher of Willink doet denken, geeft een verrassende moderniteit.

Als bijzondere verdienste wordt het Knip aangerekend, dat hij - als schilder van het landschap - onbelast bleek met reminiscenties aan de antiquarische stemmingselementen zoals het heroïsme, het arcadische en het elegische. Zijn hand legde slechts vast wat het oog aan de rijke natuur beleefde in grote en intieme monumenten.

 

Geen erkenning: Nederland keek vreemd aan tegen uitheems coloriet

In tegenstelling tot Italië en Frankrijk heeft zijn kunst hier niet de belangstelling gevonden, die zij verdiende. Weliswaar verbond hij, naar onderwerp, de vaderlandse kunst met buitenlandse scholen, maar hij slaagde er toch niet in volgelingen te vinden. Hij voldeed niet aan de inheemse kleurenzin. Zijn coloriet vertoont een te eigen karakter naast dat van de meeste andere schilders uit die tijd. Behalve zijn afwijkende aanleg was er dan ook zijn ontwikkeling, die zich geheel buiten de vaderlandse invloeden om voltrok. Hij vertoont de invloed van zijn contemporaine Franse collega's. Deze werden echter toen geheel overstraald door de grote figuurschilders van hun dagen. Een der eersten hiervan was J.J.A. Bidault. Met wat we bij deze aantreffen, vertoont veel van Knip echter treffende overeenkomst. Staande op een keerpunt van opkomende romantiek bleef Knip discipel van het classicisme in de verzorgdheid van de vorm, echter zonder de verstarring, welke men bij de adepten van deze richting al te vaak waarneemt.

 

Gesloten boek

De intellectuelen van die dagen in Nederland gingen aan het kunstleven geringschattend voorbij. Er bestond een grote afstand tussen de gezeten burger en de soms min of meer onmaatschappelijke kunstenaar. Daarom weten we niet zoveel van onze artiesten in Rome tegen het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw. Er zaten er verschillende en ze bleven daar niet onopgemerkt. Voor ons evenwel bleef hun leven aldaar grotendeels een gesloten boek.

Ook over J.A. Knip waren bij zijn dood niet zoveel gegevens bekend. Zijn levensgang en de ontwikkeling van zijn talent heeft men voor een aanzienlijk deel af moeten leiden uit tentoonstellingscatalogussen en zijn links en rechts verspreide werken. Een veilingcataloog van 1829 vermeldde 55 no's, merendeels zelfs tweetallen. Daarbij bereikte men slechts een deel van zijn produktie. Er blijven altijd de mogelijkheid en de hoop bestaan, dat er nog eens iets méér opduikt. Vooral van zijn werk in olieverf raken we uit het geringe beschikbare materiaal onvoldoende op de hoogte en van ander werk is veel niet in een eindstadium tot ons gekomen.

Knip placht te signeren met J.A.K., J.K. en ook wel eens met volledige naam, maar veel van zijn materiaal draagt geen signatuur. Dientengevolge staat het niet altijd vast of men niet met een van de andere Knips te doen heeft. Naast zijn schilderende dochter Henriëtte, die 2 maart 1909 te Brussel overleed als Henriëtte Ronner-Knip, kennen we uit het Knipgeslacht nóg een schilder, namelijk een neef van Josephus Augustus van zijn broerskant. Dat is de op 20 april 1819 te Den Bosch geboren Hendrik Johannes Knip, beter bekend als Henri Knip. De eveneens te Tilburg op de Hasselt geboren zuster van onze Knip, Henriëtte Geertruida, hanteerde ook het schilderspenseel. We hebben dus met een hele schildersfamilie te maken, wat het geval-Knip des te fascinerender maakt.

 

In Tilburg

Van de Tilburgse Knip kan men werk aantreffen in het Rijksmuseum te Amsterdam, het Stedelijk Museum, museum Fodor, beide te Amsterdam, het Dordrechtse Museum, Haags Gemeente Museum, Teylers museum te Haarlem, de Kunsthalle te Hamburg, Wall. Rich museum te Keulen en museum Booymans te Rotterdam. Verder zit het verspreid in particuliere verzamelingen. Tot deze laatste behoort een Brabants landschap (gouache).

Ook de gemeente Tilburg is in het bezit van enige werken van de Tilburgse en de Bossche Knip. Van Josephus Augustus hangt een Zwitsers landschap in waterverf (nogal groot formaat) op de afdeling personeelszaken in de gebouwen achter het oude stadhuis. Het is een gezicht op een rotsformatie met een waterval. Op afdeling VI, in het oude stadhuis zelf, sieren twee landschappen in waterverf van de hand van de Bossche Knip de wanden. Het gemeentearchief beschikt over een collectie van vijfendertig aquarellen van de Tilburgse Knip. Het betreft hier in hoofdzaak studies, waarvan de meeste onafgewerkt en ongesigneerd. Daaronder zagen wij landschappen bij Tours (Frankrijk), steengroeven in dit gebied, Romeinse ruïnes, boerenschuren, een put, een burcht, een boslandschap en fraaie boomstudies. De kwaliteit loopt nogal uiteen.

 

Enige indruk

Men krijgt uit deze portefeuille reeds een indruk van een paar facetten van Knips kunst, namelijk zijn scherp waarnemingsvermogen, zijn knappe tekenvaardigheid, zijn toewijding tot het object en vooral zijn coloriet. Speciaal wat dit laatste betreft wordt het duidelijk hoe hij in Nederland buiten zijn tijd stond.

Een lust voor het oog betekenen een aantal boomstudies, waarbij de schilder het zich niet gemakkelijk heeft gemaakt. Vooral getoermenteerde, zonderlinge verwrongen en met mos bedekte bomen blijken een uitdaging voor zijn talent te zijn, evenals trouwens verweerde bouwsels en een steengroeve bij Tours. Jammer genoeg ontbreekt er ieder voorbeeld van zijn diertekeningen, waarin Knoef hem eigenlijk nog het meeste roemt. Wél wordt men tussen dit alles verrast door één enkele plantenstudie, die direct de herinnering aan Gerard van Spaendonck oproept.

Uit reproducties van de werken van Knip, die wij elders onder ogen kregen, leek het net of er in een of andere periode toch ook nog een andere Knip als de hier geschetste aan het woord is geweest. Dat prikkelt de nieuwsgierigheid. Men zou het allemaal wel eens naast elkaar gesteld willen zien. Niet behorend tot de coryfeeën verdient J.A. Knip, zeker in Tilburg, méér belangstelling en bekendheid dan hem tot heden is ten deel gevallen.

 

PIERRE VAN BEEK


Noot van de redactie:

Tegenwoordig wordt Knip in Tilburg beter herdacht dan voorheen. Zijn huisje in de Hasseltstraat is gerestaureerd, en aldaar herinnert een plaquette aan de familie Knip.

 

Foto's: Rob Siers (2005)