Aan
de Hasseltstraat in Tilburg, tussen de kerk en de Van
Hogendorpstraat staat een rij van vier gelijkvormige
arbeiderswoninkjes onder een breed, schuin dak van rode pannen met
ook wel een hoekje blauwe er tussen. Niemand kijkt er naar. Mochten
ze misschien tóch de aandacht van een voorbijganger gaande maken,
dan is dat alleen omdat ze hem op hun bescheiden wijze plotseling
even met het oude Tilburg en een oude Hasselt confronteren. Zeker
echter nooit vanwege het in de brede lagen van Tilburg niet bekende
feit, dat in het hoekhuisje met zijn veelkleurige zijgevel aan de
kant van de Van Hogendorpstraat, de Tilburgse kunstschilder Josephus
Augustus Knip geboren werd.
Niets
op de Hasselt verraadt dat, maar in de schildersbuurt van Tilburg,
achter de kazerne van de Bredaseweg, is er toch ergens een
straatnaam, die de herinnering aan de man levendig houdt. Daarmee is
het wel bekeken! Weten we veel in Tilburg, wie die jongen van de
Hasselt was en wat er allemaal is uitgekomen! 't Is trouwens al
bijna tweehonderd jaar geleden en J.A. Knip heeft in Nederland nooit
goed zijn draai kunnen vinden. Hij leefde nogal teruggetrokken en
zijn kunst ontwikkelde zich buiten de vaderlandse scholen om. In
Parijs en Rome kende men hem des te beter. In het vaderland
daarentegen deelde hij, met nog wel enkelen, het lot der vergetenen.
Tóch had hij zich in de loop der jaren tot een veelzijdig
kunstenaar ontwikkeld. Vooral in het tekenen van dieren bereikte hij
een grote hoogte. Daarnaast bedreef hij een classicistische
landschapskunst in een volkomen on-Hollands coloriet. De in zijn
tijd opkomende romantiek veroordeelde echter alles wat met het
classicisme samenhing als een overwonnen standpunt. [Noot
van de redactie: Sinds Van Beek deze woorden schreef, is het met de
nagedachtenis aan Knip in Tilburg beter gesteld; KLIK HIER]
Een
tragisch einde kreeg zijn schilderscarrière toen de schilder, die
reeds vroeger zijn vader blind had zien worden, zelf op 55-jarige
leeftijd eveneens geheel blind werd en het penseel definitief moest
neerleggen. Pas vijftien jaar later op 1 oktober 1847 overleed hij
te Berlicum op 70-jarige leeftijd. Het lijkt ons niet ondienstig
hier eens wat over onze Knip te vertellen. Een dankbaar gebruik
maken we daarbij van J. Knoefs "Tussen rococo en
romantiek".
De
vader van onze J.A. Knip, Nicolaas Frederik Knip, een Nijmegenaar
van geboorte, kwam in 1772 met zijn vrouw op de Hasselt in Tilburg
terecht. Hij had een baan als behangselschilder op het kasteel van
Van Hogendorp, al zal hij daar vermoedelijk ook nog wel andere zaken
hebben opgeknapt. De hierboven reeds gereleveerde huisjes, die
derhalve bijna tweehonderd jaar oud zijn, behoorden bij het kasteel
en dienden tot huisvesting van de jagers. Een zeer bekende jager was
de laatste, die er gewoond heeft, Cornelis de Groot. Deze lag zó
goed op het kasteel in de kast, dat - toen de drie freules het
kasteel reeds verkocht en hun domicilie naar Den Haag verplaatst
hadden - Kees de Groot ze daar nog wel eens bezocht.
Het
gezin Knip kreeg drie kinderen, twee jongens en een meisje, die alle
drie in Tilburg ter wereld kwamen. Josephus Augustus was daarvan de
oudste. Zijn geboorte viel op 3 augustus 1777 en wellicht heeft hij
aan deze maand ook zijn tweede doopnaam te danken. Papa Knip van
wiens werk niets meer bekend is, al zit er mogelijk hier of daar nog
iets van zijn hand, leidde zijn zoon op in het vak. Zo schijnt deze
tot aan zijn 23ste jaar ook behangsel geschilderd te hebben.
Voorbeelden daarvan ontbreken tot nu toe.
Goede
relatie
De
aspiraties van de jonge Knip gingen evenwel verder. Misschien werd
er ook wel veel over "de grote kunst" en over Parijs
gepraat. We leefden immers niet alleen in de tijd van de Tilburgse
bloemenschilders Gerard en Cornelis van Spaendonck, maar de vader
van deze twee kunstbroeders, Jan Anthonie van Spaendonck, was de
rentmeester van Van Hogendorp. Cornelis van Spaendonck zorgde er
voor dat Knip jr. in 1801 naar Parijs kon vertrekken, waar hij door
Gerard "op zeer heusche wijze" wordt voortgeholpen. De
oude Knip en zijn familie waren echter reeds in 1787 naar Den Bosch
verhuisd. Deze Knip stierf 23-3-1808 op 67-jarige leeftijd nadat hij
reeds dertien jaar eerder blind geworden was.
De
aanvankelijke opzet van de jonge Knip was bloemenschilder te worden.
Daarvan getuigt de Franse bloemenschilderes Pauline de Courcelles
met wie hij in 1808 trouwde. Men vindt daarvoor echter ook
aanwijzingen in studiemateriaal, dat reeds vaardigheid in het
uitbeelden van planten verraadt. Zijn aandacht gaat echter ook
spoedig uit naar het landschap en onmiskenbaar naar dieren. Vooral
op deze laatste zal hij zijn talent gaan toespitsen.
Beloften
Gemakkelijk
zullen de eerste Parijse jaren wel niet geweest zijn, want Jozef
August Knip moest ook nog voor zijn in Holland achtergebleven
familie zorgen. Rond 1807 schijnt deze echter minder hulpbehoevend
geworden te zijn. In Parijs trekt Knip in 1804 de aandacht van de
kunstlievende, voormalige Drossaard van Tilburg Adriaan van der
Willigen. In een beschouwing over de Salon aldaar zegt Van der
Willigen het jammer te vinden, dat deze jongeman moet werken voor de
kost. Hij meent dat hij dient te reizen en de natuur te bestuderen.
Knip bezit geen tekort aan potentieel vermogen, maar wel aan
technische vaardigheid en hij acht het zonde, dat de noodzaak tot
routinewerk de aanleg niet tot ontwikkeling doet komen.
In
Parijs worden dan krachten aan het werk gezet om Knip aangenomen te
krijgen onder de "pensionaires" van Lodewijk Napoleon. Dat
betekende een stipendium, waarmee de vorst jonge kunstenaars naar
Parijs en Rome stuurde. Gerard van Spaendonck, die met zijn kring
van relaties in Parijs heel wat te vertellen had, spande zich er
voor. Ook figuren als Chaudet, Bidault e.a. kwamen in het geweer.
Alleen Knip zelf stribbelde tegen en was slechts met moeite te
bewegen het vereiste verzoekschrift te ondertekenen.
"Ongeziens!"
Hoe
groot de invloed van Van Spaendonck en zijn mensen was, blijkt uit
het feit, dat Knip - we zouden zeggen ongeziens! - vanaf 1 januari
1808 een jaargeld van 2.400 tournooise ponden kreeg toegewezen. De
koning besloot hiertoe zonder onderzoek naar Knips werk, uitsluitend
op aanbeveling van zijn beroemde beschermers, waaronder een
Tilburger. Dit betekende wel een heel ongebruikelijke gang van
zaken.
Knip
gaat dan perspectief studeren en leert etsen bij de eveneens in
Parijs verblijvende J.J. Oortman. Op de veterinaireschool maakt hij
dierenstudies. Omstreeks midden 1809 vertrekt hij met twee andere
kwekelingen, de historieschilder J.C. Alberti en de
landschapschilder P.R. Kleijn, naar Rome. Zijn vrouw, die een
huwelijk waarin alle harmonie ontbrak moe was, blijft in Parijs
achter. In de Eeuwige stad vinden zij verschillende andere
Nederlanders. Het drietal staat er onder de hoede van de directeur
der Franse Academie te Rome. Ze schijnen echter niet ingelijfd bij
de Franse pensionaires in de villa de Medici. Vanuit Holland wordt
er ook een oogje in het zeil gehouden. Dit neemt niet weg, dat zij
nogal enige vrijheid hebben genoten. Na het aftreden van Lodewijk
Napoleon en ingrijpen van de keizer schijnen de Hollanders op
dezelfde voet als de Franse pensionaires behandeld en "en bloc"
tot de villa de Medici te zijn toegelaten. Met het voteren van de
gelden vlotte het echter niet meer zo best. Knip had de buik vol en
keerde in mei 1813 in Nederland terug.
Weer
thuis
In
Rome had hij zeer afgezonderd geleefd en zijn tijd niet verbeuzeld.
Hij bracht een goedgevulde portefeuille met werk mee. Zijn hele
Romeinse produktie zal echter ongetwijfeld groter zijn geweest. In
Nederland toont hij zich nogal onrustig. Vermoedelijk is hij het
eerst in Den Bosch terecht gekomen. In 1818 signaleren we hem in
Amsterdam. Daar wordt hem in 1819 een zoon August en in 1821 een
dochter Henriëtte geboren. Deze laatste heeft, na haar huwelijk,
als Henriëtte Ronner-Knip nogal bekendheid verworven als schilderes
van katten.
In
1820 blijkt Knip ook nog in Beek bij Nijmegen gewoond te hebben. In
Amsterdam schijnt hij zich, net als elders, van collega's afzijdig
te hebben gehouden. Niettemin ziet hij zich in 1822 aldaar benoemd
tot lid van de Academie voor Beeldende Kunsten. Dit is echter niet
voldoende om hem blijvend voor het vaderland te winnen. In 1823
vertrekt hij weer naar Parijs, waar hij zijn intrek neemt in de Rue
de Varennes 21. We weten dit uit een inzending van hem aan een
expositie te Amsterdam in 1824. Frankrijk blijkt hem nog niet
vergeten. Adellijke beschermers begunstigen hem weer en zijn stukken
vinden de weg naar paleizen en musea. In 1824 wordt zijn huwelijk
met Pauline de Courvelles, die nog altijd in Parijs zit, ontbonden.
In de lichtstad gaat het hem blijkbaar goed, want voor zijn
dierenstudie schaft hij zeldzame geiten en schapen aan.
Kort
geluk: blindheid maakte einde aan carrière
De
hertogin van Berry koopt de eerste van zijn stukken in deze periode.
Voor de winter kan hij kamers op Versailles betrekken en hij logeert
ook in de kastelen van aanzienlijke opdrachtgevers. Lang duurt dit
geluk echter niet. In 1827 begint het licht uit zijn ogen te wijken
en hij weet niets beters meer te doen dan opnieuw naar Nederland
terug te keren. Net als een vorige maal woont hij nu eens hier dan
weer daar. Men signaleert hem in 1828 in Vught, in 1832 in Den Haag,
in 1833 te Beek bij Nijmegen, in 1836 in Den Bosch en in 1842 in
Berlicum. Weer een hele odyssee in een kort tijdsbestek. Zijn
geboorteplaats Tilburg vormt daarin geen station.
Zijn
gezichtsvermogen is intussen steeds verder achteruit gegaan met als
uiteindelijk resultaat totale blindheid in 1832 als hij 55 jaar is.
Men moet zich eens even indenken, wat dit betekend heeft voor een
man, die zijn hele leven aan de kunst had gewijd! Na 1832 produceert
hij niets meer. Zoals hij reeds in het verleden had gedaan, blijft
hij echter ook nadien, uit voorraad, nog regelmatig inzenden voor
verschillende exposities. Gedoemd tot werkloosheid op het hoogtepunt
van zijn kunnen schikt de schilder zich zonder verbittering in zijn
lot, terend op zijn geestelijke verworvenheden. Zelf zegt hij er het
volgende van: "...en thans, in 1840, is mijn 63ste jaar ten
einde en leef ik nog eenzaam op het land, ben vergenoegd met mijn
kleine familie, bij goede boeken en een getrouw geheugen van al het
schone, dat ik gezien heb. Ik kan echter niet ontveinzen dat - als
ik aan mijn schilderen denk, hetgeen mijn hele geluk uitmaakte -
mijn blindheid mij smartelijk valt."
Zijn
werk
En
hoe was nu zijn werk? Naast kritische geluiden laat J. Knoef vele
loffelijke horen. De meeste waardering brengt hij op voor hem als
schilder van dieren. Hij gebruikte deze als stoffering voor zijn
landschappen in dekverf, evenals planten en bloemen in de
uitbeelding waarvan hij grote vaardigheid bezat. Later worden dieren
in zijn tekeningen tot zelfstandig motief. Reeds vroeg toont hij
zich een meester in het levendig in lijntjes neerzetten van
dieren-in-actie, waaraan echter een sterk analyserende aandacht voor
al het eigenaardige van hun verschijning is voorafgegaan. Dit
laatste kan men naspeuren in de schier monumentale behandeling van
bokken en geiten in de twintiger jaren der vorige eeuw.
Werken
van 1832 doen zien, dat de schilder een aanzienlijke ontwikkeling
heeft doorgemaakt. Zijn lijn is daar simpeler maar ook directer, de
plastiek somberder en het geheel in de trant van een kunstenaar, die
de periode van geduldig studeren achter zich heeft. Het technische
deel van het metier bergt hier geen geheimen meer. In luttele
lijnen, die het detail hoogstens laten raden, kan hij nu het
glanzend-smijige van de huid van een koe suggereren en de
verschillen in beharing van zijn diersujetten. Op zijn best bereikt
hij hier een levendige directheid in de vorm door kleine spelingen
van licht en schaduw en een voelbaar maken van zon en atmosfeer als
pas weer bij Mauve wordt aangetroffen - aldus meent Knoef. Ook in
olieverf is een enkele proeve van zijn dierstudies bekend, waarin
hij zich eveneens in de geprezen deugden doet kennen.
Landschap
Vooral
ook voor het landschap was de schilder begaafd. Hij maakte ze in
olie- en waterverf. Er spreekt een waarnemer uit van zeldzame
scherpte met subtiel begrip voor fijne gradaties in kleur. Zijn
landschappen zijn van een intiem schoon en van rust doortrokken.
Sommige in een fijne, grijsgroene tonaliteit, atmosferisch als van
een vroege Corot, een ander positiever en zwaarder van kleur, als
vooruitlopend op Rousseau. In brede maar rustige tekentrant kan hij
- ondanks een zekere gelijkmatigheid - stellig zijn in het markeren
van alles wat hem in het landschap interesseert. Hij komt daarbij
tot verrassende lichtwerkingen, die men pas veel later op een
soortgelijke wijze in het werk van anderen benaderd vindt.
De
figuur blijkt minder het gebied van de kunstenaar. Zijn in sombere,
ingetogen kleur uitgevoerde studies op dit gebied vormen echter
ongetwijfeld een betrouwbaar document van het landelijk leven in
Italië. Ze staan in merkwaardig contrast met de klaterende kleuren
van latere schilders van het Italiaanse volksleven. Kennelijk als
stoffage bedoeld dijen de figuurtjes soms uit tot studies van een
zelfstandige waarde. De academische soepelheid mag er afwezig zijn,
de wat boerse ernst van opvatting en kleur, die met haar zachte
grijzen, bleke groenen en licht paars-bruin aan Schumacher of
Willink doet denken, geeft een verrassende moderniteit.
Als
bijzondere verdienste wordt het Knip aangerekend, dat hij - als
schilder van het landschap - onbelast bleek met reminiscenties aan
de antiquarische stemmingselementen zoals het heroïsme, het
arcadische en het elegische. Zijn hand legde slechts vast wat het
oog aan de rijke natuur beleefde in grote en intieme monumenten.
Geen
erkenning: Nederland keek vreemd aan tegen uitheems coloriet
In
tegenstelling tot Italië en Frankrijk heeft zijn kunst hier niet de
belangstelling gevonden, die zij verdiende. Weliswaar verbond hij,
naar onderwerp, de vaderlandse kunst met buitenlandse scholen, maar
hij slaagde er toch niet in volgelingen te vinden. Hij voldeed niet
aan de inheemse kleurenzin. Zijn coloriet vertoont een te eigen
karakter naast dat van de meeste andere schilders uit die tijd.
Behalve zijn afwijkende aanleg was er dan ook zijn ontwikkeling, die
zich geheel buiten de vaderlandse invloeden om voltrok. Hij vertoont
de invloed van zijn contemporaine Franse collega's. Deze werden
echter toen geheel overstraald door de grote figuurschilders van hun
dagen. Een der eersten hiervan was J.J.A. Bidault. Met wat we bij
deze aantreffen, vertoont veel van Knip echter treffende
overeenkomst. Staande op een keerpunt van opkomende romantiek bleef
Knip discipel van het classicisme in de verzorgdheid van de vorm,
echter zonder de verstarring, welke men bij de adepten van deze
richting al te vaak waarneemt.
Gesloten
boek
De
intellectuelen van die dagen in Nederland gingen aan het kunstleven
geringschattend voorbij. Er bestond een grote afstand tussen de
gezeten burger en de soms min of meer onmaatschappelijke kunstenaar.
Daarom weten we niet zoveel van onze artiesten in Rome tegen het
einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw. Er zaten er
verschillende en ze bleven daar niet onopgemerkt. Voor ons evenwel
bleef hun leven aldaar grotendeels een gesloten boek.
Ook
over J.A. Knip waren bij zijn dood niet zoveel gegevens bekend. Zijn
levensgang en de ontwikkeling van zijn talent heeft men voor een
aanzienlijk deel af moeten leiden uit tentoonstellingscatalogussen
en zijn links en rechts verspreide werken. Een veilingcataloog van
1829 vermeldde 55 no's, merendeels zelfs tweetallen. Daarbij
bereikte men slechts een deel van zijn produktie. Er blijven altijd
de mogelijkheid en de hoop bestaan, dat er nog eens iets méér
opduikt. Vooral van zijn werk in olieverf raken we uit het geringe
beschikbare materiaal onvoldoende op de hoogte en van ander werk is
veel niet in een eindstadium tot ons gekomen.
Knip
placht te signeren met J.A.K., J.K. en ook wel eens met volledige
naam, maar veel van zijn materiaal draagt geen signatuur.
Dientengevolge staat het niet altijd vast of men niet met een van de
andere Knips te doen heeft. Naast zijn schilderende dochter
Henriëtte, die 2 maart 1909 te Brussel overleed als Henriëtte
Ronner-Knip, kennen we uit het Knipgeslacht nóg een schilder,
namelijk een neef van Josephus Augustus van zijn broerskant. Dat is
de op 20 april 1819 te Den Bosch geboren Hendrik Johannes Knip,
beter bekend als Henri Knip. De eveneens te Tilburg op de Hasselt
geboren zuster van onze Knip, Henriëtte Geertruida, hanteerde ook
het schilderspenseel. We hebben dus met een hele schildersfamilie te
maken, wat het geval-Knip des te fascinerender maakt.
In
Tilburg
Van
de Tilburgse Knip kan men werk aantreffen in het Rijksmuseum te
Amsterdam, het Stedelijk Museum, museum Fodor, beide te Amsterdam,
het Dordrechtse Museum, Haags Gemeente Museum, Teylers museum te
Haarlem, de Kunsthalle te Hamburg, Wall. Rich museum te Keulen en
museum Booymans te Rotterdam. Verder zit het verspreid in
particuliere verzamelingen. Tot deze laatste behoort een Brabants
landschap (gouache).
Ook
de gemeente Tilburg is in het bezit van enige werken van de
Tilburgse en de Bossche Knip. Van Josephus Augustus hangt een
Zwitsers landschap in waterverf (nogal groot formaat) op de afdeling
personeelszaken in de gebouwen achter het oude stadhuis. Het is een
gezicht op een rotsformatie met een waterval. Op afdeling VI, in het
oude stadhuis zelf, sieren twee landschappen in waterverf van de
hand van de Bossche Knip de wanden. Het gemeentearchief beschikt
over een collectie van vijfendertig aquarellen van de Tilburgse
Knip. Het betreft hier in hoofdzaak studies, waarvan de meeste
onafgewerkt en ongesigneerd. Daaronder zagen wij landschappen bij
Tours (Frankrijk), steengroeven in dit gebied, Romeinse ruïnes,
boerenschuren, een put, een burcht, een boslandschap en fraaie
boomstudies. De kwaliteit loopt nogal uiteen.
Enige
indruk
Men
krijgt uit deze portefeuille reeds een indruk van een paar facetten
van Knips kunst, namelijk zijn scherp waarnemingsvermogen, zijn
knappe tekenvaardigheid, zijn toewijding tot het object en vooral
zijn coloriet. Speciaal wat dit laatste betreft wordt het duidelijk
hoe hij in Nederland buiten zijn tijd stond.
Een
lust voor het oog betekenen een aantal boomstudies, waarbij de
schilder het zich niet gemakkelijk heeft gemaakt. Vooral
getoermenteerde, zonderlinge verwrongen en met mos bedekte bomen
blijken een uitdaging voor zijn talent te zijn, evenals trouwens
verweerde bouwsels en een steengroeve bij Tours. Jammer genoeg
ontbreekt er ieder voorbeeld van zijn diertekeningen, waarin Knoef
hem eigenlijk nog het meeste roemt. Wél wordt men tussen dit alles
verrast door één enkele plantenstudie, die direct de herinnering
aan Gerard van Spaendonck oproept.
Uit
reproducties van de werken van Knip, die wij elders onder ogen
kregen, leek het net of er in een of andere periode toch ook nog een
andere Knip als de hier geschetste aan het woord is geweest. Dat
prikkelt de nieuwsgierigheid. Men zou het allemaal wel eens naast
elkaar gesteld willen zien. Niet behorend tot de coryfeeën verdient
J.A. Knip, zeker in Tilburg, méér belangstelling en bekendheid dan
hem tot heden is ten deel gevallen.
PIERRE
VAN BEEK
Noot
van de redactie:
Tegenwoordig
wordt Knip in Tilburg beter herdacht dan voorheen. Zijn huisje in de
Hasseltstraat is gerestaureerd, en aldaar herinnert een plaquette
aan de familie Knip.
Foto's:
Rob Siers (2005)